ECLI:NL:RBAMS:2019:1701

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
13/751736-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 december 2018 en betreft een EAB dat op 22 juni 2018 is uitgevaardigd door de Law Enforcement Section of Eger Regional Court in Hongarije. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Hongarije, is op dat moment gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB verzoekt om de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel risico bestaat op onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De overlevering is toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf kan ondergaan in Hongarije. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751736-18
RK nummer: 18/8239
Datum uitspraak: 7 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2018 door
the Law Enforcement Section of Eger Regional Court (Hongarije)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1981
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland
op dit moment gedetineerd [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. R. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Decision No. 27.B.545/2015/29 of Eger District Court dated 14 October 2016 and decision No. Bf.6/2017/10 of Eger Regional Court, as court of second instance, dated and final 11 april 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar en 2 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep die tot het arrest heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het volgende verklaard:
"3.4. the person was not personally served with the decision, but
- the person wil be personally served with this decision without delay after the surrender; and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
- the person will be informed of the timeframe within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be 1 (one) month.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2° OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
6. Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden in Hongarije
Met betrekking tot de detentieomstandigheden verwijst de rechtbank naar de brief van het Ministry of Justice of Hungary van 22 januari 2019 waarin met betrekking tot de opgeëiste persoon het volgende is medegedeeld:
"Upon completion of the surrender process - the Hungarian Prison Services continues to undertake the guarantee of placing the abovementioned person either at the Szombathely National Prison or at the Tiszalök National Prison providing conditions consistent with the European and Hungarian legislation, in accordance with the request of the Dutch authorities.
Upon acceptance for placement with the Hungarian prison service, the abovementioned person will be placed at the Budapest Remand Prison for the duration of the transfer process, and after that either at the Szombathely National Prison or at the Tiszalök National Prison."
Uit het bovengenoemde blijkt dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Hongarije zal worden geplaatst in de gevangenis in Szombathely of in Tiszalök. De rechtbank heeft geen bewijzen zoals bedoeld in punt 88 van het arrest Aranyosi en Căldăraru, dat personen die in hetzij de gevangenis in Szombathely hetzij de gevangenis in Tiszalok gedetineerd zijn in het algemeen een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling lopen, zoals eerder onder meer is overwogen in de uitspraak van de rechtbank van 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4966.
In de hiervoor genoemde brief wordt ook vermeld dat de opgeëiste persoon voordat hij in de gevangenis in Szombathely of Tiszalok wordt geplaatst,
for the duration of the transfer process,geplaatst zal worden in
the Budapest Remand Prison.Nu al vaststaat dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in Szombathely of Tiszalök, zal het verblijf in
the Budapest Remand Prisonvan zeer korte duur en niet langer dan strikt noodzakelijk zijn. De rechtbank concludeert tegen deze achtergrond dat, voor zover er bewijs is voor een algemeen reëel risico van een onmenselijke of vernederende behandeling in
the Budapest Remand Prison, er geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering in de uitvaardigende lidstaat zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals eerder onder meer overwogen in de uitspraak van de rechtbank van 17 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6171.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Law Enforcement Section of Eger Regional Court (Hongarije)ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.