ECLI:NL:RBAMS:2019:1652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
18/5954
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ziektewetuitkering en boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I. Rhodes, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar het UWV heeft deze herzien en een bedrag van € 575,36 teruggevorderd over een periode waarin eiseres werkzaamheden had verricht zonder dit te melden. Daarnaast is er een boete van € 287,68 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar verplichtingen op grond van de Ziektewet heeft geschonden door niet te melden dat zij werkzaamheden had verricht. De rechtbank concludeert dat de herziening van de uitkering en de terugvordering gerechtvaardigd zijn, ongeacht het feit dat eiseres geen loon heeft ontvangen voor de verrichte werkzaamheden. De rechtbank oordeelt ook dat de opgelegde boete van 50% van het benadelingsbedrag niet onevenredig is en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering en toeslag van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) en de Toeslagenwet herzien
en een bedrag van € 575,36 teruggevorderd over de periode van 30 januari 2017 tot en met 2 april 2017.
Bij besluit van 19 januari 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 287,68.
Bij besluit van 1 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder was, met voorafgaande berichtgeving, niet aanwezig.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres ontving sinds 9 februari 2016 een ZW-uitkering. Verweerder heeft een handhavingsonderzoek naar eiseres gestart, waarvan op 8 september 2017 een rapport is uitgebracht. Op grond van dit rapport heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluiten genomen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft niet gemeld dat zij werkzaamheden heeft verricht. Over de 15 gewerkte dagen in de periode 30 januari tot en met 26 februari 2017 (bij werkgever [naam] ) en de gewerkte dag in de periode 27 maart 2017 tot en met 2 april 2017 (bij werkgever [naam] ) wordt de teveel ontvangen ZW-uitkering en toeslag teruggevorderd, een bedrag van totaal € 575,36. Verweerder gaat uit van normale verwijtbaarheid en daarom wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag (het bedrag van de terugvordering) opgelegd, een bedrag van € 287,68. Eiseres heeft niet aangetoond dat de boete te hoog is gelet op haar inkomen en vermogen of dat zij niet in staat is de boete te betalen.
Ten aanzien van de herziening en terugvordering
3. Eiseres voert aan dat niet mag worden herzien en dat er geen grond is voor terugvordering, omdat er geen inkomsten zijn genoten. Verweerder heeft ten onrechte artikel 31, tweede lid, van de ZW toegepast omdat eiseres geen inkomen heeft genoten. Eiseres had geen meldingsplicht voor haar werkzaamheden, omdat de werkgever haar nooit heeft betaald. Opeisbaar loon valt niet onder genoten inkomen. Eiseres stelt dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 17 augustus 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU1552) volgt dat alleen mag worden herzien als sprake is van een inbare loonvordering.
4.1.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de ZW, voor zover hier van belang, herziet verweerder een besluit tot toekenning van ziekengeld indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
4.2.
Artikel 31, eerste lid, van de ZW bepaalt dat de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens inkomen geniet, verplicht is hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in zijn reglement te bepalen wijze mededeling te doen. Op grond van artikel 31, tweede lid, van de ZW wordt inkomen op het ziekengeld in mindering gebracht.
4.3.
In artikel 49 van de ZW is, voor zover hier relevant, bepaald dat de verzekerde verplicht is aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van de toegekende ziekengeld uitkering.
4.4.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW wordt het ziekengeld dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door verweerder teruggevorderd. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Is de herziening van de ZW-uitkering terecht?
5.1.
De rechtbank constateert dat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 30a en 49 van de ZW en niet (mede) op artikel 31, tweede lid, van de ZW. Eiseres wordt niet verweten dat zij geen inkomsten heeft gemeld, maar dat zij niet heeft doorgegeven dat zij werkzaamheden verrichtte. Het staat vast dat eiseres artikel 49 van de ZW heeft overtreden, omdat zij werkzaamheden heeft verricht en die niet heeft gemeld.
De omstandigheid dat zij voor die werkzaamheden (nog) geen loon heeft ontvangen, staat niet in de weg aan toepassing van artikel 30a van de ZW. Het feit dat zij (nog) niet betaald heeft gekregen is tussen eiseres en de werkgever. De omstandigheid dat zij geen loon heeft gekregen, maakt niet dat haar werkzaamheden niet op loon waardeerbaar zijn.
Verweerder moet op grond van artikel 30a van de ZW het besluit tot toekenning van de ZW-uitkering herzien. Bij de beoordeling of de ZW-uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, is verweerder uitgegaan van het minimumloon. Dit, omdat eiseres niet heeft doorgegeven welk loon zij heeft ontvangen. Uit voornoemde uitspraak van de Raad van 17 augustus 2005 volgt niet, zoals eiseres stelt, dat verweerder op grond van artikel 30a van de ZW alleen mag herzien als er sprake is van een inbare loonvordering.
5.2.
Eiseres heeft niet gesteld dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de ZW. Ook overigens is de rechtbank hiervan niet gebleken.
5.3.
Dat betekent dat het beroep tegen de herziening ongegrond is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de ZW-uitkering in de periode 30 januari 2017 tot en met 2 april 2017 heeft herzien. Dat heeft tot gevolg dat verweerder op grond van artikel 33 van de ZW in beginsel moet terugvorderen.
Zijn er dringende redenen om af te zien van de terugvordering?
6. Van een dringende reden kan - naar vaste rechtspraak van de Raad - slechts sprake zijn indien terugvordering voor de betrokkene tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zal leiden. [1] Het moet gaan om een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden dient te worden gemaakt. Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat de omstandigheid dat zij geen loon heeft ontvangen een dringende reden oplevert, is de rechtbank van oordeel dat die omstandigheid niet een dringende reden oplevert als hiervoor bedoeld.
Ten aanzien van de boete
7. Eiseres voert aan dat de boete niet kan worden opgelegd omdat haar niets te verwijten valt. De situatie met betrekking tot [naam] was uiterst bijzonder te noemen. Er was geen sprake van een contract en er is geen loon betaald. Er waren geen duidelijke afspraken en de werkgever heeft geen aangifte bij de Belastingdienst gedaan. De werkgever is thans zelfs onvindbaar. Verder stelt eiseres dat de boete te hoog is gelet op haar inkomen en vermogen. Uit het in de bezwaarfase overgelegde ingevulde inkomens- en vermogensonderzoek-formulier blijkt dat eiseres een zeer geringe aflossingscapaciteit heeft. Verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien om de boete te matigen tot € 40,-, zoals bepaald in artikel 6, vierde lid, van haar Beleidsregels boete werknemer 2017, aldus eiseres.
8. Op grond van artikel 45a van de ZW, voor zover hier van belang, legt verweerder een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomend door de verzekerde van de verplichting bedoeld in artikel 49 van de ZW.
9.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat schending van de inlichtingenplicht op zich niet voldoende is voor het opleggen van een boete. [2] Bij het opleggen van een boete is van belang of eiseres van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht een verwijt kan worden gemaakt. Bovendien zal bij verwijtbaarheid de boete moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.
9.2.
Het werken als [functie] in een [werkgever] betreft onmiskenbaar op geld waardeerbare activiteiten, waarvan eiseres melding had moeten maken aan verweerder. Door dit na te laten heeft eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Daarvan valt eiseres een objectief verwijt te maken. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd maken niet dat kan worden gezegd dat haar subjectief geen verwijt kan worden gemaakt van het niet melden van het verrichten van arbeid.
9.3.
Verweerder gaat uit van normale verwijtbaarheid en daarom wordt een boete van 50% van het benadelingsbedrag (het bedrag van de terugvordering) opgelegd, een bedrag van € 287,68.
9.4.
Een boete van 50% van het benadelingsbedrag komt de rechtbank niet onevenredig voor. De rechtbank overweegt tot slot dat uit het inkomens- en vermogensonderzoek-formulier niet duidelijk blijkt wat de aflossingscapaciteit van eiseres is, zodat verweerder daarin geen aanleiding had hoeven zien om de boete (verder) te matigen.
Conclusie
10. Het beroep tegen de herziening, terugvordering en boete is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:577).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1926).