Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
primair:
- de helft van de vakanties en feestdagen in overleg;
- eens per 14 dagen in het weekend en een doordeweekse dag,
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de verblijfplaats van hun kind. De vader, eiser, vorderde dat de moeder, gedaagde, met het kind terug zou verhuizen van Duitsland naar Nederland. De moeder had op 29 januari 2019 zonder medeweten van de vader met het kind naar Duitsland verhuisd. De vader stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de zaak kennis te nemen, terwijl de moeder betoogde dat de gewone verblijfplaats van het kind inmiddels in Duitsland was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van de vader betrekking hebben op de ouderlijke verantwoordelijkheid en dat de bevoegdheid van de rechter afhankelijk is van de gewone verblijfplaats van het kind op het moment van de dagvaarding. De rechter heeft geconcludeerd dat het kind op dat moment in Duitsland verbleef en dat de Nederlandse rechter daarom onbevoegd was. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat, zelfs als zij bevoegd zou zijn, de vorderingen van de vader zouden zijn afgewezen omdat de moeder het eenhoofdig gezag heeft en rechtmatig met het kind naar Duitsland is verhuisd. De proceskosten zijn verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.