ECLI:NL:GHAMS:2019:2719
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in omgangsregeling en verblijfplaats minderjarige
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de verblijfplaats van een minderjarige en de omgangsregeling tussen de ouders. De man, appellant, heeft in hoger beroep beroep gedaan op een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die zich onbevoegd had verklaard om van de vorderingen kennis te nemen. De vrouw, geïntimeerde, had zonder medeweten van de man met de minderjarige naar Duitsland verhuisd. De man vorderde onder andere dat de vrouw zou worden gelast om met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij hem zou worden bepaald. Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het moment van de indiening van de zaak in Nederland was. Het hof heeft de vorderingen van de man echter afgewezen, omdat de vrouw het recht heeft om in Duitsland te wonen en de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige niet in gevaar komt. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover deze zich onbevoegd had verklaard, maar de vorderingen van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.