ECLI:NL:RBAMS:2019:1253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
13/751157-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsstaat in Polen

Op 12 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de relevantie van de Poolse rechtsstaat is besproken. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering geschorst en de termijn voor uitspraak verlengd om meer informatie te verkrijgen over de rechtsgang in Polen, met name over de vraag of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingen in hoger beroep en of hij recht had op een adequate verdediging. Tijdens de zittingen op 20 november 2018 en 29 januari 2019 zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de behandeling in eerste aanleg en er geen onduidelijkheid bestond over zijn vertegenwoordiging in hoger beroep. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en gelijktijdig te behandelen met een andere zaak die betrekking heeft op dezelfde opgeëiste persoon, om de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te zetten. De rechtbank heeft de zaak geschorst tot 1 maart 2019, waarbij de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal is bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751157-17 (EAB II)
RK nummer: 18/5672
Datum uitspraak: 12 februari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2017 door
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
verblijvende op het adres: [verblijfadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 20 november 2018
De vordering is – tezamen met twee andere vorderingen met betrekking tot de opgeëiste persoon – behandeld op de openbare zitting van 20 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Goedvriend, advocaat te Nijmegen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd om – kort gezegd – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te gaan of alle drie de EAB’s zien op de opgeëiste persoon die vandaag ter zitting aanwezig is.
Zitting 29 januari 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 29 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door voornoemde advocaat en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis, gewezen door
the Krakow-Podgórze Regional Court in Krakow Eleventh Criminal Divisionen gedateerd 17 mei 2016. Dit vonnis is door
the District Court in Krakow Fourth Division of Criminal Appealsin hoger beroep bekrachtigd bij uitspraak van 12 oktober 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 4 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
Standpunt van de raadsman
De overlevering dient op grond van artikel 12 OLW geweigerd te worden. Uit de stukken blijkt niet ondubbelzinnig dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard voor de behandeling in hoger beroep of op andere wijze op de hoogte is gebracht van de zitting in hoger beroep. Tevens blijkt niet uit de informatie dat de advocaat gemachtigd was om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren en dat die advocaat de verdediging in hoger beroep namens de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW van toepassing is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van 10 augustus 2017 heeft het Hof van Justitie in de zaak Tupikas geoordeeld dat bij de toets van artikel 12 OLW gekeken moet worden naar de laatste instantie waarin definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en waarin hij definitief is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Uit het EAB blijkt dat er hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van
the Krakow-Podgórze Regional Court in Krakow Eleventh Criminal Divisionvan 17 mei 2016 en dat het vonnis in hoger beroep is bekrachtigd. Gelet op het EAB was de opgeëiste persoon in persoon aanwezig bij de behandeling in eerste aanleg.
Op 13 en 14 november 2018 hebben de Poolse justitiële autoriteiten nadere informatie over de procedure in hoger beroep verstrekt. Deze informatie houdt het volgende:
“As I just checked in computer system of District Court in Krakow Fourth Division of Criminal Appeals Mr. [opgeëiste persoon]gave a mandateto legal counsel which was advocate Mr. Marcin Zajaç. On appeals trial on 12/10/2016 he was replaced by advocate Rafał Suchecki.”
“Advocate Rafał Suchecki only replaced advocate Marcin Zajaç on this particular hearing. But in order to appear before the Appeal Court, he must have power of attorney from Mr. Zajaç. When Mr. [opgeëiste persoon] gave the power of attorney for Mr. Zajaç, he also consented to the alternative representation in case if the main defender could not take part in the any given hearing.”
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het vonnis in hoger beroep van
the District Court in Krakow Fourth Division of Criminal Appealsvan 12 oktober 2016 is gewezen terwijl de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub b OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met verkrachting.

6.Heropening onderzoek

De rechtbank constateert dat het onderhavige EAB gelijktijdig is behandeld met het EAB met parketnummer 13/751346-17 (een vervolgings-EAB), dat betrekking heeft op dezelfde opgeëiste persoon. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het onderzoek in die zaak heropend teneinde de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtstaat voort te kunnen zetten tijdens een aan dit onderwerp gewijde themazitting op 1 maart 2019. De rechtbank acht het van belang dat gelijktijdig op beide EAB’s wordt beslist en zal daarom ook in deze zaak tot heropening van het onderzoek ter zitting overgaan.

7.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW, gelijkstelling met een Nederlander

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de raadsman voornoemd verweer tot op heden onvoldoende heeft onderbouwd.
In het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 6 heeft geoordeeld, heeft de raadsman de mogelijkheid zijn verweer voor de volgende zitting nog nader te onderbouwen. De rechtbank verwijst hierbij naar haar uitspraken van 25 juli 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:5317) en 17 september 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:5992).
De rechtbank herhaalt haar overweging uit die uitspraken dat:
  • stukken die ter onderbouwing dienen van het gestelde ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland voorafgaand aan de zitting moeten worden overgelegd;
  • het tijdig en gedocumenteerd aantonen van de ononderbroken duur en de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon, de verantwoordelijkheid van de verdediging is en;
  • de rechtbank er zeer veel waarde aan hecht dat de stukken overzichtelijk geordend en op chronologische volgorde worden overgelegd.
Ten aanzien van het toetsingskader wijst de rechtbank nog op een uitspraak van 14 december 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:9368).
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek tot
1 maart 2019 om 15:30, in afwachting van het verloop van de procedure in de zaak met parketnummer 13/751346-17;
BEPAALTdat de onderhavige zaak gelijktijdig zal worden behandeld met de zaak met parketnummer 13/751346-17;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen voornoemde datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2019.
De jongste rechter en oudste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).