ECLI:NL:RBAMS:2018:958

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
13/650152-17 en 13/659207-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke steekpartij en gewelddadige berovingen in het Oosterpark te Amsterdam door 17-jarige verdachte

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 17-jarige verdachte die betrokken was bij een dodelijke steekpartij in het Oosterpark te Amsterdam op 3 maart 2017. De verdachte is veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie en jeugd-tbs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1], die overleed aan de gevolgen van meerdere steekwonden. De verdachte had het slachtoffer met een vlindermes bedreigd en beroofd van zijn telefoon en portemonnee. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet handelde, met de intentie om de beroving te vergemakkelijken. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan meerdere andere gewelddadige berovingen in het Oosterpark, waaronder straatroven op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor de samenleving en dat behandeling noodzakelijk was om herhaling te voorkomen. De rechtbank legde de verdachte een PIJ-maatregel op, waarbij de nadruk lag op behandeling en begeleiding in een gestructureerde omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650152-17 en 13/659207-17
Promis
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , gedetineerd in de [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 25 januari 2018, 26 januari 2018 en 8 februari 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Putten, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw I. Stuifbergen, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), deskundige K. Oostra, GZ-psycholoog, en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte zijn 5 strafbare feiten ten laste gelegd. De tekst van de - ter terechtzitting gewijzigde - integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Kort samengevat wordt aan verdachte ten laste gelegd:
650152-17
1.
Primair:
Gekwalificeerde doodslag op 3 maart 2017 in het Oosterpark te Amsterdam op [slachtoffer 1] , gepleegd met een of meer anderen.
Subsidiair:
A.
Doodslag op 3 maart 2017 in het Oosterpark te Amsterdam op [slachtoffer 1] , gepleegd met een of meer anderen;
en/of
B.
straatroof op 3 maart 2017 in het Oosterpark te Amsterdam op [slachtoffer 1] , gepleegd met een of meer anderen.
Meer subsidiair:
(Opzet)heling in de periode van 3 maart 2017 tot en met 4 april 2017 te Amsterdam van een portemonnee en/of een mobiele telefoon en/of een OV-chipkaart en/of twee simkaarten, gepleegd met een of meer anderen.

2.

Primair:
Straatroof op 21 januari 2017 in het Oosterpark te Amsterdam op [slachtoffer 2] , gepleegd met een of meer anderen.
Subsidiair:
(Opzet)heling van een portemonnee met inhoud van [slachtoffer 2] .
3.
Gewapende straatroof op 13 januari 2017 in het Oosterpark te Amsterdam op [slachtoffer 3] , gepleegd met een of meer anderen

4.

Straatroof op 26 december 2016 in het Oosterpark te Amsterdam op [slachtoffer 4] , gepleegd met een of meer anderen.

659207-17
Eenvoudige mishandeling op 3 april 2017 te [plaats] / [instelling] van [slachtoffer 5] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs [1]
4.1
Gekwalificeerde doodslag op 3 maart 2017 in het Oosterpark te Amsterdam op [slachtoffer 1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op grond van de bewijsmiddelen geen enkele aanwijzing naar voren is gekomen die zelfs maar een begin van aannemelijkheid zou kunnen inhouden dat een ander dan verdachte voor de dood van [slachtoffer 1] verantwoordelijk kan worden gehouden, terwijl er voor betrokkenheid van verdachte juist wel meerdere bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn. Nu een aannemelijke en verifieerbare verklaring van verdachte achterwege is gebleven kunnen deze gevolgtrekkingen in onderlinge samenhang en in onderling verband beschouwd onmiskenbaar tot de conclusie leiden dat het verdachte, al dan niet met een ander, moet zijn geweest die [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
De officier van justitie gaat daarbij van de volgende reconstructie van de feiten uit.
Verdachte wilde geld maken en ging met een vlindermes op zak naar het Oosterpark met hetplan aldaar iemand te beroven. Hij ging bewust naar de mannenontmoetingsplek omdat het daar donker is en zocht zorgvuldig [slachtoffer 1] uit, onder meer op een niet sterk uitziend postuur. Hij lokte hem de bosjes in, speelde een seksueel getint spelletje mee en beroofde hem van zijn telefoon en portemonnee onder bedreiging van het mes. De steekletsels spreken voor zich. Het slachtoffer is meermalen in vitale delen van zijn lichaam gestoken en geraakt, met dermate kracht dat onder andere zijn slagader en hart zijn doorboord. Er is zo diep gestoken dat de beschadiging zelfs op het rib te zien was. Ten gevolge van deze verwondingen is [slachtoffer 1] overleden. Of verdachte het alleen heeft gedaan of dat er meerdere mensen bij betrokken zijn geweest kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
De officier van justitie concludeert dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gedood om in het bezit te komen van de bezittingen van [slachtoffer 1] . Verdachte ging naar eigen zeggen op pad om iemand te beroven en had om die reden een vlindermes in zijn zak. Uit zijn eigen verklaring blijkt dat hij het geweld toepaste om de portemonnee van [slachtoffer 1] af te pakken. Of er sprake is van vol opzet of voorwaardelijk opzet, is op basis van de beschikbare feiten lastig vast te stellen nu verdachte hier geen verklaring over heeft afgelegd. Het enige wat verdachte hierover heeft gezegd is dat hij niet verwacht had dat het slachtoffer zou overlijden.
Door met een vlindermes iemand meermalen te steken in vitale lichaamsdelen is er primair sprake van vol opzet op het intreden van de dood, maar subsidiair op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood.
Verdachte dient dan ook te worden veroordeeld voor de primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde (gekwalificeerde) doodslag bepleit. Verdachte ontkent dat hij degene is geweest die [slachtoffer 1] zodanig heeft verwond dat hij later aan die verwondingen is overleden. Nadat verdachte de telefoon had bemachtigd, is verdachte gevlucht richting zijn vriend. Het slachtoffer is toen achter hem aangerend en riep dat hij de telefoon terug moest geven. Verdachte heeft daarop het mes getoond om het slachtoffer op afstand te houden. Het slachtoffer sprong toen echter bovenop verdachte. In een worsteling om de telefoon heeft verdachte [slachtoffer 1] alleen aan zijn hand verwond. Aan dit letsel is [slachtoffer 1] niet overleden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het mes aan een vriend (NN) heeft gegeven om zijn handen vrij te hebben om de fiets waarop zij wilden vluchten los te krijgen uit de bosjes. Verdachte zag toen dat [slachtoffer 1] weer op hem afkwam. Vervolgens sprong NN op [slachtoffer 1] en duwde hem weg. Verdachte weet niet wat er daarna is gebeurd, omdat hij nog steeds in de weer was met de fiets. Toen hij die eindelijk los had gekregen, zag hij dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Hij weet niet waardoor dit gebeurde. NN kwam naar verdachte toe en daarna zijn ze samen weggefietst. Verdachte heeft het mes niet aan NN afgegeven met de bedoeling om het tegen [slachtoffer 1] te gebruiken. Hierdoor kan niet worden aangenomen dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Omdat verdachte niets wist van het gebruik van zijn mes door NN, is evenmin sprake van medeplegen van de (gekwalificeerde) doodslag.
De raadsvrouw benadrukt dat uit de verhoren van verdachte blijkt dat er voor verdachte bijna niets zo erg is als iemand verraden, zeker als het een vriend betreft. Dit verklaart waarom hij de naam van NN niet wil noemen. Ten aanzien van de tapgesprekken tussen verdachte en zijn moeder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ontkent te hebben gezegd dat hij iemand heeft vermoord. Verdachte bedoelde juist te zeggen dat hij hem
niethad vermoord, maar hij heeft een fout gemaakt in de Arabische taal die hij matig beheerst.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het subsidiair onder B ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en afpersing met geweld en bedreiging met geweld. De bedreiging en het geweld bestonden uit het voorhouden van een mes en het eenmaal in de hand snijden met het mes, derhalve zonder de strafverzwarende omstandigheid uit artikel 312 lid 3 en 317 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 3 maart 2017 omstreeks 21:00 uur kreeg verbalisant [verbalisant 1] , motoragent, de melding te gaan naar het Oosterpark te Amsterdam waar een straatroof zou zijn gepleegd. Hij reed verder richting de grote vijvers. In de verte bij de vijvers zag hij het silhouet van twee mannen. Bij het naderen van de mannen zag hij dat er tevens een man op de grond lag. Het betrof een blanke man waarvan de ogen geopend waren. Hij reageerde niet en de verbalisant nam ook geen hartslag waar. Bij het betasten onder de kleding raakte de hand van de verbalisant besmeurd met bloed. Collega’s van het basisteam Zeeburg kwamen ter plaatse en vingen aan met reanimatie. De verbalisant hoorde van verschillende omstanders dat zij geschreeuw hadden gehoord. Nadat de hulpdiensten het slachtoffer ter plaatse hadden gestabiliseerd werd deze met een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat op de avond van 3 maart 2017 omstreeks 21:15 uur het schreeuwen van een vrouw zijn aandacht trok. Het geluid galmde door het Oosterpark. Het werd steeds luider alsof het zijn kant op kwam. De vrouw heeft zeker tien minuten staan schreeuwen. Tien minuten na het schreeuwen stond het blauw van de agenten en wagens. Volgens [getuige 1] heeft die vrouw op de plek van het incident gestaan. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 3 maart 2017 omstreeks 21:00 uur door het Oosterpark fietste. Hij hoorde heel hard geschreeuw. Ongeveer vijf tot tien seconden later zag hij twee mannen keihard voorbij rennen. Het was sneller dan hardlopen bij een training. Het geschreeuw kwam vanaf de overzijde van het water. Er ligt een vijver in het Oosterpark en voor zijn gevoel kwam het geschreeuw vanaf de overzijde. [4]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 3 maart 2017 in het Oosterpark ter hoogte van het bruggetje een man met een capuchon voorbij zag rennen. Zijn eerste gedachte was dat die wat uitgespookt had en daarom wegrende. Kort daarna rende er iemand achter de jongen aan. Het leek alsof beiden iets hadden gedaan en dat ze samen daarvoor wegrenden. Het waren geen sportende mensen met sportkleding aan. Een paar minuten daarna hoorde de getuige iemand schreeuwen: “Help”. Daarna hoorde hij iemand schreeuwen. Eerst was het heel hard en daarna leek het erop dat er een batterij leegliep, en werd het steeds zachter. Vijf minuten later kwam er een politiemotor met zwaailicht aan. De getuige is ook die kant opgegaan en zag een man op de grond liggen. Het geschreeuw was in het begin heel hard, alsof je een varken probeert te pakken en de keel probeert door te snijden en daarna werd het steeds zwakker. De getuige werd een beetje onpasselijk van het geschreeuw dat hij hoorde. [5]
Op 4 maart 2017 is door forensisch arts, W. Barends, een schouwverslag opgemaakt.
Datum/tijd: schouw: 3 maart 2017 23:10 uur
Reden aanvraag: Aanwijzing voor niet natuurlijke dood.
Plaats van overlijden: Ziekenhuis
Overlijdensdatum: 3 maart 2017 22:45 uur
Bijzonderheden/gebeurtenis: na inbraakmelding ging motoragent het Oosterpark in en trof een bewusteloze man aan, die geen hartslag meer had. Bij reanimatie en hartmassage weer output verkregen, maar ook weer kwijtgeraakt.
Tekenen van geweld: in de linker flank op harthoogte 2 scherprandige huidperforaties van 1 en 3 cm.
Evaluatie: onbekende man met steekverwondingen die na niet-geslaagde reanimatiepoging overleden is op de Eerste hulp.
Conclusie: Niet-natuurlijke dood. [6]
Op 5 maart 2017 is het slachtoffer naar aanleiding van een nieuwsbericht met beeldopnames van het slachtoffer door zijn GGZ-behandelaar herkend als zijnde [slachtoffer 1] , geboren op [geboortegegevens] . [7]
Uit het sectierapport van overledene [slachtoffer 1] blijkt onder meer dat er sprake was van 7 uitwendig scherprandige huidperforaties en 1 huidklieving aan de rechterhand.
Letsel A: aan de borstkas links zijwaarts was een scherprandige huidperforatie van circa 3 cm met buikwaarts een stomp uiteinde en rugwaarts een puntig uiteinde met hoofdwaarts een krasvormige huidbeschadiging. In relatie met dit letsel was de borstkas bereikt en toonde de binnenzijde van de borstkas 2 perforaties. Er was een steekkanaal naar rechts met perforatie van de linkerlong.
Letsel B: aan de borstkas links zijwaarts, circa 4 cm voetwaarts van letsel A, was een scherprandige huidperforatie met een lengte van circa 1,5 cm. Er was een steekkanaal naar rechts met perforatie van het hartzakje en de linkerkamer van het hart met een lengte van minimaal circa 3 cm.
Letsel C: zijwaarts aan de romp, iets rugwaarts, onder de linkerarm, was een scherprandige huidperforatie van circa 1,5 cm.
Letsel D tot en met F: circa 9-17 cm van de schoudertop, aan de strekzijde van de linkerbovenarm, waren 3 bij elkaar gelegen scherprandige huidperforaties met een lengte van circa 1,5 cm. In relatie met 1 of meerdere van deze letsels was de slagader en de ader van de linkerbovenarm geperforeerd. Deze letsels (D tot en met F) toonden een puntig en een stomp uiteinde.
Letsel G: aan de buigzijde van de linkerbovenarm was een scherprandige huidperforatie van circa 0,4 cm met omgevende bloeduitstorting. Er was een doorsteek aan de arm tussen letsel F en G met een lengte van circa 7 cm.
Letsel H: aan de rechtermiddelvinger was een scherprandige huidklieving met een lengte van circa 2,5 cm.
Letsel I: rechts aan de binnenzijde van de borstkas was een scherprandige huidperforatie van circa 5 cm. Gezien de door medisch handelen verrichte snede aan de borstkas kon het huidletsel niet worden geobjectiveerd. In relatie met dit letsel was er steekkanaal naar links, door de rechterlong tot in de linkerboezem van het hart. De 5e rib was mogelijk beschadigd.
Interpretatie van resultaten:
In relatie met de steekverwondingen (letsel A, letsel B, letsel I en 1 van letsels D tot en met G) waren vitale structuren geperforeerd, waaronder beide longen, tweemaal het hart en de slagader en ader van de linker bovenarm. Hierdoor zijn functiestoornissen van de longen en het hart ontstaan met daarbij fors bloedverlies, waarmee het overlijden wordt verklaard.
Letsel H aan de rechter middelvinger kan in het kader van afweer tegen scherprandig geweld zijn ontstaan.
Conclusie:
Het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van meermalen uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld (steekverwondingen aan de borstkas en de linkerbovenarm). [8]
Uit onderzoek blijkt dat verdachte na de dood van [slachtoffer 1] in het bezit is geweest van een simkaart die toebehoorde aan het slachtoffer Tevens bestaat het vermoeden dat verdachte de ov-chipkaart van [slachtoffer 1] heeft gebruikt op 4 en 5 maart 2017. [9]
Op 4 april 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning [adres] , de woning van de ouders van verdachte. Daarbij is onder meer een vlindermes aangetroffen en in beslaggenomen voor nader onderzoek. [10]
Er is een technische actie aangesloten op het telefoonnummer dat in gebruik is bij de vader van verdachte. Op 18 april 2017 omstreeks 21.03 uur wordt er ingebeld op het telefoonnummer van de vader. NNman van [inrichting] belt en zegt dat hij verdachte aan de telefoon heeft. [vader verdachte] zegt ‘ja’ en verdachte komt aan de lijn. Vader zegt dat moeder contact wil. Moeder van verdachte komt aan lijn.
[ [verdachte] = [verdachte] , Moeder = Moe]
[verdachte] : die mensen daar in het park waren flikker, flikkers daar
Moe: jij hebt het toch niet gedaan heh mijn zoon?
[verdachte] : wat?
Moe: Jij hebt hem toch niet geslagen mijn zoon?
[verdachte] : Ik kan nu niks door de telefoon tegen je zeggen moeder.
Moe: Nou, klaar, Allah zij dank, als jij niks hebt gedaan lof zij aan Allah, dan komt het goed.
[verdachte] : nou, dat is juist het probleem!
Moe: Waarom is het probleem?
(stilte)
[verdachte] : Nou, jij zegt dat je van jezelf weet dat ik hem niet heb geslagen?
Moe: Ja, ja, ik weet van mijzelf, ik zeg “mijn [verdachte] doet dit niet, ja dit zou hij nooit doen, ja”
[verdachte] : nou, ee
Moe: Jij wilt niet eens dat een dier sterft en dat jij dan wil dat een mens sterft? Kan niet!
[verdachte] : nou iedereen maakt fouten
(stilte)
Moe: Hoezo iedereen maakt fouten?
[verdachte] : Nou, ik heb tegen hun allemaal gezegd dat ik het niet heb gedaan.
Moe: Nou, we hopen op alle goeds van Allah
[verdachte] : Nou. Ik heb het gedaan!
Moe: Heb je het gedaan?
[verdachte] : Ja, ik heb hem geslagen ja
Moe: Er is geen macht behalve Allah’s macht (gebed).
[verdachte] : Eh, ja ik heb hem vermoord
Moe: Jij?
[verdachte] : Ja
Moe: En waarom had je het niet gezegd?
[verdachte] : Waarom zou ik het tegen hun zeggen moeder, ben ik duizelig of zo? (luide stem)
Moe: Zij zullen het niet van je weghalen.
[verdachte] : Nou, zij zijn nog bezig met onderzoek en als zij niks vinden dan kunnen zij niks tegen mij zeggen. [11]
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar onder meer het vlindermes dat in het huis van de ouders van verdachte is aangetroffen. Uit dit onderzoek blijkt dat er bloed aanwezig was op het heft van het mes. Van het bloed van de binnenzijde van één van de heftdelen is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer 1] . De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. [12]
Het NFI heeft microsporenonderzoek gedaan aan de 4e rib rechts en een deel van de borstkas links van het slachtoffer. Ook is het vlindermes onderzocht op (micro)sporen. In de 4e rib rechts zijn geen microsporen aangetroffen die te herleiden zijn naar een gebruikt wapen. Het uitgenomen deel van de borstkas links bestaat uit 3 ribdelen. Een van deze ribben is gebroken en aan de onderzijde van deze breuk bevindt zich een wigvormige beschadiging in het bot.
In deze beschadiging zijn deeltjes aangetroffen die voornamelijk bestaan uit ijzer en chroom met wat silicium en mangaan en een deeltje dat voornamelijk bestaat uit ijzer en chroom met wat nikkel, silicium en mangaan. De aangetroffen deeltjes lijken zich in het bot te bevinden. In de andere zijde van de breuk zijn vergelijkbare deeltjes aangetroffen. Deze deeltjes bevinden zich tussen kraslijnen.
Het lemmet van het vlindermes bestaat voornamelijk uit ijzer en chroom met wat silicium en mangaan. Op sommige plaatsen wordt ook nikkel aangetroffen. De handvatten bestaan, aan het oppervlak, voornamelijk uit nikkel en goud. Op het lemmet van het vlindermes zijn deeltjes aangetroffen die voornamelijk bestaan uit calcium, fosfor en zuurstof.
De deeltjes die in het bot zijn aangetroffen hebben een elementsamenstelling die overeenkomt met die van roestvaststaal (RVS).
De in de beschadiging in de ribdelen aangetroffen deeltjes RVS bevinden zich gedeeltelijk in het bot en in de beschadiging in het bot. Deze deeltjes zijn dus afkomstig van het voorwerp dat de beschadiging heeft veroorzaakt.
Op het lemmet van het vlindermess staat het type staal waaruit het vervaardigd is aangegeven: 420. RVS 420 bestaat voornamelijk uit ijzer en chroom met wat silicium en mangaan. Nikkel hoort volgens de specificaties niet aanwezig te zijn in het staal. Op diverse plaatsen op het lemmet van het mes is echter wel nikkel aangetoond. Vermoedelijk is dit afkomstig van de handvatten van het vlindermes waar aan het oppervlak voornamelijk nikkel en goud is aangetroffen.
De samenstelling van de in het bot aangetroffen deeltjes RVS komt overeen met de samenstelling van het lemmet van het vlindermes. RVS dat voornamelijk bestaat uit ijzer en chroom met silicium en mangaan is echter vrij algemeen voorkomend voor messen en andere knippende en snijdende voorwerpen. Over het algemeen zit er geen nikkel in het RVS in dergelijke voorwerpen.
De deeltjes die op het lemmet van het vlindermes zijn aangetroffen en voornamelijk bestaan uit calcium, fosfor en zuurstof hebben een elementsamenstelling en morfologie die overeenkomt met die van het bot.
Als de letsels in het deel van de borstkas links zijn veroorzaakt met het vlindermes, dan zijn de resultaten van het onderzoek goed verklaard. Als de letsels zijn veroorzaakt met een willekeurig ander mes, dan wordt niet verwacht deeltjes RVS met nikkel aan te treffen. Ook wordt dan niet verwacht bot aan te treffen op het lemmet van het mes. Het aantreffen van bot op het lemmet van een vlindermes is bijzonder en moeilijk te verklaren door regulier gebruik. Bij keukenmessen kunnen deeltjes bot worden verklaard door regulier gebruik in de keuken, hetzelfde ligt niet in de lijn der verwachting voor een vlindermes. In zaakonderzoek worden relatief vaak keukenmessen ter onderzoek aangeboden, echter zelden worden deeltjes bot aangetroffen.
Conclusie:
De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de letsels in het deel van de borstkas links zijn veroorzaakt met het vlindermes dan wanneer de letsels in het deel van de borstkas links zijn veroorzaakt met een willekeurig ander mes. [13]
Verdachte is meermalen bij de politie verhoord. Op 12 april 2017 heeft hij een uitgebreide verklaring afgelegd waarin hij heeft gezegd dat hij iemand wilde gaan beroven om meer geld te besteden te hebben. Het vlindermes dat hij meenam is van zijn broer [broer] en dit mes zat al vanaf het begin opengeklapt in zijn zak. Verdachte heeft eerst meerdere rondjes gefietst om een slachtoffer te zoeken en vervolgens is hij naar de mannen ontmoetingsplaats gegaan om een slachtoffer uit te kiezen. Hij zag daar een man, naar later bleek [slachtoffer 1] , en besloot hem te beroven van zijn telefoon. Verdachte heeft verklaard het slachtoffer zorgvuldig te hebben uitgekozen. Daarmee bedoelt hij dat hij niet het type body builder wilde gaan beroven, meer een beetje skinny-achtig figuur die niet al te sterk zou zijn. Verdachte heeft eerst oogcontact gemaakt met [slachtoffer 1] en is op een bepaald moment de bosschages ingelopen waarna [slachtoffer 1] hem volgde. Hij vroeg [slachtoffer 1] om telefoonnummers uit te wisselen. [slachtoffer 1] heeft zijn telefoon aan verdachte gegeven zodat hij zijn nummer kon intoetsen. Verdachte heeft vervolgens met het licht van de telefoon [slachtoffer 1] verblind en hem daarna een duw gegeven. Vervolgens is hij de bosjes uitgerend richting zijn fiets. [slachtoffer 1] rende achter hem aan. Hij heeft het mes toen uit zijn broekzak gehaald en tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij zijn telefoon kon terugkrijgen in ruil voor geld. Verdachte hield het vlindermes toen opengeklapt in zijn rechterhand. Verdachte zag dat [slachtoffer 1] zijn portemonnee liet vallen en de hand van verdachte pakte waar de telefoon in zat. Hierop ontstond een worsteling waarbij verdachte zich verzette en met de hand waarin het mes zat probeerde om de handen van [slachtoffer 1] weg te duwen. Tijdens het trekken aan de telefoon kwam [slachtoffer 1] met zijn hand langs het mes en sneed zich daaraan. Tijdens de worsteling heeft verdachte de telefoon in zijn broekzak gestopt. [slachtoffer 1] probeerde het mes af te pakken en op een geven moment zag verdachte dat [slachtoffer 1] het mes in zijn handen had. Verdachte heeft de hand van [slachtoffer 1] omgedraaid en heeft het mes kunnen terugpakken. Verdachte hoorde dat [slachtoffer 1] meerdere keren hard ‘auw’ en ‘aaaahhh’ en ‘help’ schreeuwde. Verdachte heeft [slachtoffer 1] toen een duw gegeven waardoor hij op de grond viel. Verdachte heeft de portemonnee van de grond opgepakt en in zijn zak gestoken. Vervolgens is hij naar zijn fiets gerend en weggefietst. Verdachte zag dat [slachtoffer 1] achter hem aan kwam rennen, op een gegeven moment stopte met rennen en terugliep naar het pad. Verdachte zag toen dat twee mannen, vermoedelijk negroïde, aan kwamen rennen. Thuis heeft verdachte het mes onder de kraan schoongemaakt omdat er bloed op zat. Verdachte heeft het mes opgeborgen in een rode etui in de bureaulade, waar zijn broer [broer] het mes altijd bewaarde. [14]
Deelconclusie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 3 maart 2017 naar het Oosterpark is gegaan met het doel om iemand te beroven. Hij heeft daartoe bewust een vlindermes meegenomen . Verdachte heeft gezocht naar een slachtoffer dat vermoedelijk niet veel weerstand kon bieden en heeft [slachtoffer 1] uitgekozen. Hij heeft hem beroofd van zijn telefoon en portemonnee.
[slachtoffer 1] is ten gevolge van zeven steekverwondingen aan de borstkas en de linker bovenarm overleden.
De officier van justitie heeft het feit primair als doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit, een beroving, ten laste gelegd.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van gekwalificeerde doodslag moet de rechtbank beoordelen of het geweld dat is gebruikt als doodslag kan worden aangemerkt en zo ja, of de doodslag is gepleegd met het oogmerk om de beroving voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij ontdekking op heterdaad straffeloosheid of het bezit van het gestolen goed te kunnen verzekeren.. Met andere woorden: of de doodslag in dienst stond van de beroving.
Doodslag?
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die met het vlindermes de steekverwondingen heeft toegebracht waaraan [slachtoffer 1] is overleden.
Verdachte had het vlindermes op de bewuste avond meegebracht en hij heeft het naar eigen zeggen ook gebruikt om te dreigen. Uit de NFI rapportages trekt de rechtbank de conclusie dat de verwondingen van het slachtoffer zijn toegebracht met het vlindermes dat verdachte met zich droeg Verdachte heeft het bebloede mes na afloop in zijn ouderlijk huis gewassen en opgeborgen. In een telefoongesprek met zijn moeder op 18 april 2017 vertelt verdachte dat hij [slachtoffer 1] heeft vermoord. Verdachte heeft bij confrontatie met dit tapgesprek in eerste instantie volgehouden dat het gesprek niet goed is vertaald. Nu het telefoongesprek door twee verschillende tolken is vertaald en zij beiden tot dezelfde vertaling komen, acht de rechtbank dat niet aannemelijk. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat hij het Arabisch niet goed beheerst en tegen zijn moeder heeft bedoeld te zeggen dat hij het slachtoffer
nietom het leven heeft gebracht. Gelet op de context van de betreffende zin in de rest van het gesprek, vindt de rechtbank deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. . Verdachte heeft in het gesprek tegen zijn moeder gezegd dat het anders is gegaan dan hij voorheen heeft verklaard, dat mensen fouten maken, dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen en uiteindelijk heeft verdachte gezegd dat hij hem heeft vermoord. De moeder van verdachte vraagt dan: “Jij?”, waarop verdachte zegt: “Ja”.
Opvallend is dat verdachte gedurende het onderzoek telkens wanneer hij werd geconfronteerd met nieuwe bewijsmiddelen, zijn verklaring over wat er op de bewuste 3 maart 2017 is gebeurd steeds daarop heeft aangepast. Ter terechtzitting komt verdachte wederom met een nieuw scenario, in die zin dat hij die avond in het park niet alleen was maar met een vriend en dat die vriend de dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht. De naam van deze vriend wil verdachte echter niet noemen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] in de ontstane worsteling alleen per ongeluk in zijn hand heeft geraakt. Vervolgens zou hij het mes aan de onbekend gebleven vriend hebben gegeven zodat verdachte zijn handen vrij had om de fiets waarop zij waren gekomen en waarop zeeg wilden rijden en die van het slot was, uit de bosschages los te halen. Verdachte heeft, naar eigen zeggen, verder niets gemerkt van de verwondingen die vervolgens door zijn maat bij [slachtoffer 1] zijn aangebracht en heeft het slachtoffer ook niet horen schreeuwen. Dat er daarna twee andere (negroïde) mannen richting het slachtoffer zouden zijn gerend, zoals verdachte tijdens zijn eerdere verhoren heeft verklaard, is volgens verdachte niet waar.
Dit scenario is, doordat verdachte geen naam wil noemen, niet alleen niet verifieerbaar maar in het licht van de bewijsmiddelen ook volstrekt ongeloofwaardig. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer 1] hard en lang heeft geschreeuwd en dat het een zeer onaangenaam geluid was. Eén getuige benoemt het geschreeuw zelfs als het geluid van een varken waarbij wordt geprobeerd de keel door te snijden. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat verdachte dit niet heeft gehoord. Bovendien is het scenario dat verdachte schetst dermate ontlastend voor hem dat, indien het al waar zou zijn, het niet is te begrijpen waarom verdachte dit niet eerder zou hebben verklaard. Ook om deze reden schuift de rechtbank de verklaring van verdachte ter terechtzitting als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht het buiten redelijke twijfel dat het verdachte is geweest die in totaal zevenmaal met het vlindermes in de borstkas en linker bovenarm van [slachtoffer 1] heeft gestoken, waarbij de longen, het hart en de slagader en ader in de linkerarm zijn geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met het uitoefenen en het herhalen van deze voornoemde geweldshandelingen opzet op de dood van [slachtoffer 1] gehad.
Dit levert doodslag op.
Gepleegd met het oogmerk de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad te kunnen ontsnappen?
Uit hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank af dat het geweld werd gepleegd om de diefstal van de portemonnee gemakkelijk te maken en om het bezit van het reeds gestolene (de telefoon) te verzekeren en te kunnen vluchten van de plaats delict.
Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden of verdachte alleen dan wel met één of meer andere daders heeft gehandeld. Het ten laste gelegde medeplegen kan derhalve niet worden bewezenverklaard.
Conclusie
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen.
4.2
Straatroof op 21 januari 2017 in het Oosterpark te Amsterdam
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de straatroof. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de portemonnee van de aangever [slachtoffer 2] . Verdachte had de portemonnee voorhanden en heeft deze bewust verstopt terwijl hij wist dat het niet in orde was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de subsidiair tenlastegelegde opzetheling kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de straatroof op 21 januari 2017. Verdachte dient van het onder 2 primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van het feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
- De aangifte van [slachtoffer 2] ; [15]
- proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming; [16]
- proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek portemonnee [slachtoffer 2] ; [17]
- proces-verbaal verhoor verdachte bij de politie; [18]
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 januari 2018. [19]
Verdachte heeft verklaard dat hij bij het voorhanden krijgen wist dat het om een gestolen portemonnee ging zodat het feit als opzetheling dient te worden gekwalificeerd.
4.3
Gewapende straatroof op 13 januari 2017 in het Oosterpark
Het standpunt van de officier van justitie
Op 13 januari 2017 is om ca. 00.30 uur aangever [slachtoffer 3] in het Oosterpark overvallen door twee jongens. Zijn fiets en rugzak zijn daarbij gestolen. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander die straatroof heeft gepleegd.
Verdachte stuurt 10 minuten nadat [slachtoffer 3] is beroofd een WhatsAppbericht aan [naam 1] ( [naam 1] ) waarin hij schrijft ‘dat hij iemand heeft geript van zijn rugzak en fiets’. Dat is specifieke daderinformatie binnen een opmerkelijk kort tijdsbestek na de beroving. Volgens vaste jurisprudentie kan iemand onder die omstandigheid al worden veroordeeld. Een dag later appt verdachte met diezelfde vriend over een mes. Verdachte plaatst zichzelf op de plaats delict, maar ontkent de beroving. Wel verklaart verdachte diezelfde avond over de buit te hebben beschikt. De rugzak zou hij die avond van een neefje van een kennis hebben gehad en vervolgens hebben ze de tas in de box van verdachte gelegd. Verdachte zou een lift hebben gehad van de dader vlak na de beroving. Dat scenario is in het licht van het overige bewijs volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij komt dat [naam 2] , een vriend van verdachte uit [instelling] en de neef van [naam 1] , drie dagen na de straatroof in het bezit is van de pasjes van aangever [slachtoffer 3] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent dat hij de beroving heeft gepleegd en heeft uitgelegd dat de neef van [naam 3] de dader is geweest. Hij weigert nadere gegevens over die persoon te verstrekken omdat in zijn optiek bijna niets zo erg is als iemand verlinken. Verdachte heeft tijdens de verhoren uitgelegd wat hij weet over de beroving. Doordat hij hetgeen er is gebeurd in het park heeft gehoord van het neefje van [naam 3] en hij de tas heeft bewaard in de box van het huis van zijn ouders, beschikt hij gedeeltelijk over daderkennis. In het WhatsAppbericht van 14 januari 2017 vertelt verdachte aan [naam 1] wat ‘die andere jongen’ (de neef van [naam 3] ) tegen hem heeft gezegd over de beroving, waarbij de man met de fiets was gevallen. Verdachte geeft aan dat hij toen voor de grap tegen [naam 1] heeft gezegd dat hij die man heeft geript. Dit was puur voor de lol. Verdachte verklaart dat hij vaak samen was met [naam 1] en [naam 2] en dat zij die grappen van elkaar begrijpen.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het signalement van verdachte overeenkomt met het signalement dat is opgegeven door de aangever. Verdachte is onmogelijk te beschrijven als iemand tussen de 28 en 30 jaar oud. Het signalement is verder vrij algemeen waarbij geen specifieke kenmerken worden genoemd. Bovendien wordt verdachte niet herkend tijdens de fotobewijsconfrontatie.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een straatroof tussen 13 januari 2017 te 23:30 uur en 14 januari 2017 te 00:30 uur in het Oosterpark te Amsterdam.
Hij is vanaf de Cruquiusweg naar het Oosterpark gefietst en is bij de ingang tegenover het Eikenplein het park ingegaan. Voorop zijn fiets zat een rekje met zijn tas. Aangever werd afgeleid door een jongen met een blauw trainingspak die naast hem kwam lopen om iets te vragen. Hierdoor viel hij van zijn fiets op de grond, waardoor hij forse buikpijn voelde. Hij zag toen dat er nog een tweede jongen was, NN2. Terwijl aangever op de grond lag zag hij bij NN1 een mes in zijn hand. Hij hoorde NN1 tegen hem zeggen: “Ik ga je schieten”.
Aangever kon door de pijn in zijn buik niet opstaan. Hij zag hierop dat NN1 zijn fiets pakte en weg reed in de richting van de Linnaeusstraat. Doordat zijn tas voorop zijn fiets zat is deze ook verdwenen. De tas betrof een zwarte rugtas met onder meer een aantal bankpasjes en een identiteitskaart. [20]
In het kader van het onderzoek 13Hillside is onder verdachte in de instelling de [instelling] waar hij verbleef een mobiele telefoon inbeslaggenomen. De telefoon is op 6 april 2017 door een digitaal rechercheur uitgelezen en van de inhoud van de telefoon is een rapportage vervaardigd. Er bleek dat meerdere zogenaamde chatberichten aanwezig onder waren meer afkomstig van WhatsApp.
Verbalisant T-598 zag dat er op 13 januari 2017 en 14 januari 2017 middels WhatsApp een conversatie heeft plaatsgevonden tussen gebruiker [nummer] ( [verdachte] ) en gebruiker [nummer] ( [naam 1] ), te weten:
[ [verdachte] = [verdachte] , [naam 1] = [naam 1] ]
14-01-2017 00:41-00:42 uur
[verdachte] : Jo,
[verdachte] : Heb nu pas me tel kunnen opladen
[verdachte] : En heb weer iemand geript
[verdachte] : Van z’n rugtas en fiets
14-01-2017 08:02 uur
[naam 1] : Ai
[…] [21]
Op 16 januari 2017 is [naam 2] aangehouden omdat tijdens een controle bleek dat hij gesignaleerd stond voor de [instelling] . Tijdens de insluitingsfouillering haalde [naam 2] verschillende passen uit zijn broekzak. Een van deze passen was een Nederlandse identiteitskaart op naam van [slachtoffer 3] . De overige passen stonden ook op naam van [slachtoffer 3] .
Uit de voornoemde uitleesrapportage (van de telefoon van verdachte) blijkt dat [verdachte] veelvuldig contact heeft met [naam 2] .
[naam 2] en [naam 1] zijn neven van elkaar. [22]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 13 op 14 januari 2017 in het Oosterpark is geweest en dat hij een gestolen rugtas in zijn box heeft bewaard. [23]
Conclusie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 3] tussen 13 januari 2017 23.30 uur en 14 januari 2017 00.30 uur in het Oosterpark is bedreigd met een mes en dat hij is beroofd. Er waren twee daders bij betrokken. Daarbij zijn z’n fiets en rugzak gestolen. Verdachte heeft [naam 1] op 14 januari 2017 om 00:41 uur een WhatsApp bericht gestuurd waarin hij schrijft dat hij weer iemand heeft geript van zijn fiets en zijn rugtas.
Gelet op het opmerkelijk korte tijdsbestek tussen de beroving van [slachtoffer 3] en het Whatsapp gesprek alsook de specifieke dader informatie (de fiets en een rugzak) die daarin wordt genoemd, kan de rechtbank het WhatsAppgesprek niet anders interpreteren dan dat verdachte refereert aan de beroving van [slachtoffer 3] .
De verklaring van verdachte dat een neef van [naam 3] de dader is geweest valt op geen enkele wijze te verifiëren. Dat verdachte voor de grap tegen [naam 1] zou hebben gezegd dat hij weer iemand van zijn fiets en rugtas had geript acht de rechtbank onbegrijpelijk en ongeloofwaardig. Het feit dat verdachte en [naam 2] in die tijd in [instelling] verbleven en dat twee dagen na de beroving, op 16 januari 2017, bij [naam 2] een identiteitskaart en een aantal andere passen op naam van aangever [slachtoffer 3] zijn aangetroffen, sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte één van de twee daders van de straatroof is geweest. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
Straatroof op 26 december 2016 in het Oosterpark te Amsterdam
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de straatroof op aangever [slachtoffer 4] .
Aangever [slachtoffer 4] is op 26 december 2016 rond 23.30 uur beroofd van heuptas en telefoon. Hij herkent verdachte bij de Fosloconfrontatie als een van de daders van de straatroof, degene met de rode jas.
[naam 1] heeft op 26 december 2016 om 23.26 uur, rondom het tijdstip van de straatroof, een WhatsApp bericht verstuurd aan verdachte waarin hij schrijft: “Jij kan echt snel dampen”, waarmee wordt bedoeld: rennen. Verdachte stuurt daarop terug: “Hahahahaha”.
Uit de historische gegevens blijkt dat in de nacht volgend op de straatroof om 01:26 uur het telefoonnummer gekoppeld aan de gestolen telefoon van [slachtoffer 4] uitbelt naar het telefoonnummer van verdachte. Uit mutaties blijkt bovendien dat verdachte op 10 december 2016 op het Centraal Station in Amsterdam is gezien terwijl hij een rode jas/vest droeg.
Verdachte heeft verklaard dat [naam 1] verantwoordelijk is voor de beroving en dat hij alleen maar heeft meegerend en er verder niets mee te maken heeft. De verklaring van verdachte is ongeloofwaardig en geeft geen uitleg omtrent de overige belastende bewijsmiddelen. Dat de verhoren van aangever [slachtoffer 4] bij de politie aanvankelijk in het Engels niet vlekkeloos zijn verlopen staat niet ter discussie. Maar het maakt de inhoud van de verklaring niet onbetrouwbaar. Die verklaring is immers getoetst bij de rechter-commissaris met een tolk in de moedertaal van aangever.
Desgevraagd verklaart [slachtoffer 4] tijdens dat verhoor dat hij er heel zeker van is dat de door hem bij de foslo herkende man de man is met de rode jas die hem heeft beroofd. Er is geen enkele aanleiding om aan zijn oorspronkelijke aangifte en herkenning bij de foslo te twijfelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. De raadsvrouw twijfelt sterk aan de bewijswaarde van de verklaringen van aangever [slachtoffer 4] en de fotoconfrontatie, gelet op het feit dat is gebleken dat de aangever moeite heeft met de Engelse taal en dat hij hierdoor vragen van de politie onvoldoende heeft begrepen. Uit de verklaringen blijkt dat de vragen steeds herhaald en geherformuleerd werden. Zowel door de verhorende rechercheur als de tolk Engels en de rechter-commissaris is vastgesteld dat de verhoren moeizaam verliepen omdat [slachtoffer 4] de Engelse taal niet voldoende beheerst. Voorts blijkt uit de audio-tape van het verhoor op 6 juli 2017 dat sommige delen van de verklaring van aangever niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van verhoor. De raadsvrouw doelt dan met name op het feit dat [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij niet weet welke grootte de stok had omdat het donker was en omdat hij erg in paniek was en dat hij de dader niet kan omschrijven omdat hij zijn ogen sloot toen hij werd geslagen. De raadsvrouw heeft tot slot aangevoerd dat [slachtoffer 4] ook steeds wisselend heeft verklaard over de toedracht en de hoeveelheid daders van de overval.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op 26 december 2016 ca. 23:30 uur in het Oosterpark te Amsterdam. Hij is gedwongen om zijn Samsung Galaxy mobiele telefoon, een bedrag van 190 euro en een Nike heuptas af te geven. Via het OLVG-ziekenhuis was hij het Oosterpark ingelopen en aan het einde van de brug zag hij vier mannen van vermoedelijk Noord-Afrikaanse afkomst waarvan één hem benaderde. Hij herkende deze dader omdat hij een keer seks met hem had gehad in het park. Omdat deze dader met nog drie anderen was werd hij erg bang en is hij weggerend. Hij werd ingehaald door de jongen die hij had herkend en hij werd meerdere keren op zijn hoofd, handen en voeten geslagen met een stuk hout dat leek op een slagwapen. Ook de anderen sloegen en schopten hem en vroegen om zijn tas. De jongen sloeg hem zo hard met de stok dat deze brak. Aangever heeft toen heel hard geschreeuwd om hulp en is opnieuw weggevlucht. Deze dader voldeed aan het volgende signalement: Noord-Afrikaanse man, tussen de 18-25 jaar, breed postuur, bol gelaat, doorlopende wenkbrauwen, gegolfd haar, lange rode winterjas. [24]
Het Imeinummer van de gestolen telefoon is [imei-nummer] . [25]
In het kader van het onderzoek 13Hillside is onder verdachte in de instelling de [instelling] waar hij verbleef een mobiele telefoon inbeslaggenomen. Deze telefoon is op 6 april 2017 door een digitaal rechercheur uitgelezen en van de inhoud hiervan is een rapportage opgemaakt Hieruit bleek dat er meerdere chatberichten aanwezig waren, onder meer afkomstig van WhatsApp.
Verbalisant T-598 zag dat er op 26 december 2016 en 27 december 2016 middels WhatsApp een conversatie heeft plaatsgevonden tussen gebruiker [nummer] ( [verdachte] ) en gebruiker [nummer] ( [naam 1] ) te weten:
[ [verdachte] = [verdachte] , [naam 1] = [naam 1] ]
26-12-2016 23:26 uur
[naam 1] : Jij kan echt snel dampen
[…]
27-12-2016 00:06 uur
[verdachte] : Hahahahaha
[verdachte] : Ey bel me
Dampen is onder meer straattaal voor wegrennen. [26]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [nummer] ( [verdachte] ) is gebleken dat het voornoemde telefoonnummer op 27 december 2016 te 01:26 uur werd gebeld door het telefoonnummer [nummer] , duur van het gesprek was 2 seconden. De telefoon met nummer [nummer] straalde de zendmastlocatie aan die was geplaatst op het adres [adres] . Dit is in de buurt waar de ouders van [verdachte] staan ingeschreven en waar het Oosterpark is gelegen.
Het telefoonnummer [nummer] was gekoppeld aan het IMEI nummer: [imei-nummer] van de gestolen telefoon. [27]
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam 1] van 15 augustus 2017 straalde diens telefoon op 27 december 2016 om 00:22 uur uit in Zeeburg. Naar eigen zeggen verbleef [naam 1] destijds bij het inloophuis van het Leger des Heils op de Zeeburgerdijk. [28]
Op 7 juni 2017 is aangever [slachtoffer 4] geconfronteerd met een fotoselectie van 9 personen.
Terwijl [slachtoffer 4] naar de selectie keek zei hij uit eigen beweging: “That’s him”. Hij wees daarbij foto nummer 6 aan.
Vervolgens werd aan [slachtoffer 4] gevraagd: “Did you recognize anyone from the selection?”
Hierop antwoorde [slachtoffer 4] : “Yes, I recognized the person who robbed me”.
Toen [slachtoffer 4] fotonummer 6 zag reageerde hij zeer stellig dat dit de persoon was die hij herkende als dader. [slachtoffer 4] uitte zich emotioneel en hij legde zijn hand op zijn voorhoofd alsof hij het incident weer herbeleefde.
Na afloop van de confrontatie werd door de confrontatieleider medegedeeld dat de foto van verdachte ( [verdachte] ) in de selectie op plaats 6 stond. [29]
Op 6 juli 2017 werd aangever [slachtoffer 4] geconfronteerd met een fotoselectie van 31 personen die mogelijk gerelateerd zijn aan [verdachte] en/of die in de buurt van het Oosterpark wonen en/of die antecedenten hebben. [verdachte] is niet opgenomen in deze selectie. Aangever [slachtoffer 4] heeft bij deze confrontatie geen dader(s) herkend. [30]
Uit een politiemutatie van 10 december 2016 blijkt dat verdachte die dag op het Centraal Station in Amsterdam is gezien terwijl hij een rode jas droeg. [31]
Op 17 januari 2018 is aangever [slachtoffer 4] in het bijzijn van een tolk in de Bahassa taal gehoord door de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat hij door vier personen werd beroofd en dat hij is geslagen met een stuk hout of iets dergelijks. Aangever vroeg de mannen: “Wat willen jullie?”, waarop ze zeiden: “We willen je tas”. Hij heeft toen zijn tas afgegeven en is weggerend. Toen hij de straat over wilde steken hoorde hij iemand zeggen: “Je hebt mijn jas stukgemaakt”. Aangever herkende de jongen in de rode jas omdat zij ooit seks met elkaar hebben gehad. Hij verklaart voorts dat hij door de vier mannen is geschopt en geslagen waarbij één van de mannen hem vasthield bij zijn rug. Tijdens de fotoconfrontatie herkent aangever verdachte als degene die hem heeft geslagen met het stuk hout. Het betrof de man met de rode jas.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 december 2016 met [naam 1] naar het Oosterpark is meegegaan omdat die daar iemand wilde beroven. [32]
Conclusie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 4] op 26 december 2016 rond 23.30 uur in het Oosterpark door meerdere mannen is beroofd. De aangever herkende een dader in een rode jas omdat hij in het verleden wel eens seks met hem had gehad. Op 26 december 2016 om 23.26 uur, rond het tijdstip van de beroving, heeft [naam 1] het bericht “Jij kan snel dampen” naar verdachte gestuurd. Verdachte reageert op dit bericht met “Hahahahaha”. Een uur later is met het telefoonnummer van [slachtoffer 4] gedurende twee seconden gebeld naar het telefoonnummer van verdachte, terwijl [slachtoffer 4] op dat moment niet meer over zijn telefoon beschikte. Het telefoonnummer van aangever peilde op dat moment uit op de zendmastlocatie de Roetersstraat, nabij de woning van de ouders van verdachte.
Dit in tegenstelling tot de telefoon van [naam 1] , die na de beroving uitstraalde in stadsdeel Zeeburg.
Zoals ook bij de ontvreemdde gsm van [slachtoffer 1] gebeurde leidt de rechtbank hieruit af dat het verdachte is geweest die na de beroving heeft getest of de gestolen gsm werkte, door naar zijn eigen nummer te bellen.
Verdachte is vervolgens bij een fotoconfrontatie door de aangever herkend als de dader met de rode jas. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat hoewel de verhoren van de aangever in het Engels aanvankelijk moeizaam verliepen, dit niet af doet aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen. De aangever heeft stellig verklaard dat hij verdachte heeft herkend als één van de daders. Zijn verklaringen zijn vervolgens op 17 januari 2018 getoetst bij de rechter-commissaris waarbij hij werd bijgestaan door een tolk in zijn moedertaal.
De verklaring van verdachte dat hij niets met de beroving te maken heeft en dat [naam 1] de beroving heeft gepleegd is in het licht van de voornoemde belastende bewijsmiddelen ongeloofwaardig. De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.5
Mishandeling op 3 april 2017
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen en de letselverklaring van mening dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 5] heeft mishandeld door haar te slaan en te schoppen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 5] ook geweld heeft gebruikt tegen verdachte maar dit was een reactie op het door verdachte aangevangen geweld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat onduidelijk is wat er precies is voorgevallen. Verdachte was erg boos en had zichzelf niet in de hand. Daartegenover staat dat aangeefster zelf ook een aandeel had door verdachte te beledigen en geweld te gebruiken. De raadsvrouw heeft verzocht indien verdachte schuldig wordt bevonden het feit bewezen te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij op 3 april 2017 op het terrein van de [instelling] te [plaats] door verdachte is mishandeld. Zij was aan het Face-timen met [naam 4] en verdachte vroeg haar of hij even met [naam 4] mocht praten. Aangeefster gaf daarop de telefoon aan verdachte. Zij zag dat verdachte erg boos was en begon te schreeuwen waarop ze haar telefoon terug vroeg en naar binnen is gelopen.
Toen zij later weer naar buiten kwam liep verdachte op haar af. Hij begon te schelden en vroeg: ”Wat zeg jij over mij?”. Aangeefster verklaart vervolgens dat verdachte de pruik van haar hoofd trok en haar daarna een paar keer hard duwde. [naam 5] kwam toen tussen verdachte en aangeefster instaan. Aangeefster zag dat verdachte om [naam 5] heen sloeg en voelde dat hij haar met kracht tegen haar hoofd raakte. Daarna zag aangeefster dat verdachte weer achter haar aan kwam lopen. Verdachte viel haar aan, waarbij zij pijn in haar buik voelde. Aangeefster weet niet meer of zij in haar buik is geslagen of geschopt. Daarna voelde zij dat verdachte haar hard in de linker knieholte schopte waardoor zij op de grond viel. [33]
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte de pruik van aangeefster pakte en weggooide en haar vervolgens meerdere keren met gebalde vuist in het gezicht en in haar buik sloeg. Daarna heeft hij aangeefster onderuit getrapt en haar vervolgens een high-kick in haar buik gegeven. Aangeefster heeft ook teruggevochten. [34]
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat er tussen verdachte en aangeefster over en weer gescholden werd. Verdachte heeft de pruik van het hoofd van aangeefster getrokken. Aangeefster zei: “Je kankermoeder”. Hierop sloeg verdachte haar met gebalde vuist in het gezicht en daarna haalde hij aangeefster onderuit. [35]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster heeft geduwd en dat hij haar via haar knieholtes onderuit heeft gehaald. [36]
Conclusie
De rechtbank acht op grond van de voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 5] tegen het hoofd heeft geslagen en tegen haar buik en onderbenen heeft geschopt waardoor het slachtoffer pijn ondervond Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan mishandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding verdachte hier geen straf voor te geven. Het feit dat aangeefster verdachte heeft beledigd geeft hem geen recht om op deze wijze met geweld te reageren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
650152-17 (zaakdossier Hillside)
1.
op 3 maart 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door met dat opzet meermalen met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te
steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden, welke doodslag werd vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld en afpersing van een portemonnee en een mobiele telefoon en een OV-chipkaart en simkaarten, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.

2.(zaakdossier II)

Subsidiair:
in de periode van 21 januari 2017 tot en met 4 april 2017 te Amsterdam een portemonnee en een bankpas op naam van [slachtoffer 2] en een rijbewijs op naam van [slachtoffer 2] en prepaid bankkaart voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door diefstal verkregen goederen betrof.

3.(zaakdossier III)

Op 13 januari 2017 te Amsterdam op de openbare weg, het Oosterpark, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud) en een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- een mes, aan die [slachtoffer 3] heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Ik ga je schieten".

4.(zaakdossier IV)

op 26 december 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een heuptas en een mobiele telefoon en 190 euro, toebehorende aan [slachtoffer 4] , welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders met een hard voorwerp meermalen op het hoofd en de benen van die [slachtoffer 4] hebben geslagen.
659207-17
op 3 april 2017 te [plaats] en/of [instelling] , opzettelijk mishandelend [slachtoffer 5] tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 5] pijn heeft ondervonden.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het meerderjarigenstrafrecht, artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, moet worden toegepast, gelet op de ernst van de gepleegde feiten, de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Verdachte heeft in een korte tijd meerdere slachtoffers gemaakt, waarvan één met dodelijke afloop, hij heeft berekenend gehandeld en er is sprake van toenemend geweld, enkel met een financieel oogmerk. In de jurisprudentie zijn meerdere voorbeelden te vinden waarbij rechtbanken of hoven slechts vanwege de ernst van de feiten het meerderjarigenstrafrecht hebben toepast. [37]
Blijkens de uitgebrachte dubbelrapportage is sprake van vastgestelde ernstige persoonlijkheidsproblematiek waaronder antisociale en psychopathe problematiek. Dergelijke problematiek is zeer zorgelijk en vrij extreem bij iemand van net 18 jaar. In het jeugdstrafrecht staat het belang van de jongere centraal en ligt het accent op de pedagogische aanpak. Die fase is verdachte inmiddels voorbij. In het kader van deze pedagogische aanpak is immers al alles ingezet zonder resultaten. Uit de psychiatrische rapportage blijkt ook dat van een pedagogische aanpak weinig sprake zal kunnen zijn aangezien de opvoeding in het verleden ernstig tekortgeschoten is, gezinsgerichte hulpverlening niet mogelijk was en verdachte in feite is verstoten. De pedagogische aanpak is in het civiele kader niet gelukt. Ook is sprake van een berekenende proceshouding en wordt in beide rapportages de kans op schijnaanpassing genoemd.
Verdachte zocht telkens specifiek kwetsbare slachtoffers op in het Oosterpark rondom de mannen-ontmoetingsplek, hij ging berekenend met een vooropgezet plan te werk. De mate van agressie nam telkens toe. Op 3 maart 2017 heeft hij bewust een mes meegenomen en zocht hij zorgvuldig zijn slachtoffer uit. Dergelijk crimineel gedrag past niet in een jeugdsetting.
De door de deskundigen besproken problematiek is uitermate zorgwekkend. Het maakt dat verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van willekeurige personen en dat behandeling noodzakelijk en vereist is om te voorkomen dat hij in de toekomst soortgelijke of nog gewelddadigere delicten pleegt. Het is onverantwoord om verdachte onbehandeld de maatschappij in te laten gaan en dat maakt dat het opleggen van de maatregel van Terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op zijn plaats en noodzakelijk is. In de TBS staat het belang van de maatschappij voorop en is men voorbereid op mogelijke schijnaanpassing. Ook bestaan binnen de TBS gerichte therapieën die toegesneden zijn op de problematiek van verdachte, zoals bijvoorbeeld schematherapie. Wanneer verdachte niet of onvoldoende meewerkt aan de behandeling zal de maatregel voortduren en wordt de maatschappij tegen hem beschermd, welke belang wat betreft het openbaar ministerie voorop moet staan.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest en met oplegging van TBS met dwangverpleging.
Zij heeft bij haar eis rekening gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, het advies tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de jonge leeftijd van verdachte. De TBS kan, indien de rechtbank dat wenselijk vindt, nog voor zijn 21e levensjaar in een JJI aanvangen.
Standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank met klem verzocht het minderjarigenstrafrecht toe te passen bij het bepalen van een passende sanctie.
Verdachte was 17 jaar toen de feiten waarvan hij wordt verdacht plaatsvonden. Uitgangspunt is dat hij wordt berecht volgens het minderjarigenstrafrecht. Het adolescentenstrafrecht (jongeren van 18 – 23 jaar) is juist in het leven geroepen omdat de hersenen van jongeren nog in ontwikkeling zijn. De bedoeling van het adolescentenstrafrecht is om zo optimaal mogelijk maatwerk te leveren bij het bepalen van een passende straf of maatregel, waarbij de ontwikkelingsfase en met name ook de geestelijke ontwikkeling van de jonge verdachte de belangrijkste pijler is. Een keuze voor een pedagogische insteek bij het bepalen van een geschikte straf kan daar gebruik van maken, omdat het gedrag van de jonge verdachte daarmee nog maximaal kan worden bijgestuurd. De kans op herhaling wordt daarmee zo klein mogelijk. De op te leggen straf of maatregel moet zo effectief mogelijk zijn voor de jonge verdachte waarmee tegelijkertijd door het verminderen van de kans op recidive de maatschappij zo optimaal mogelijk wordt beschermd.
Uit de dubbelrapportages, de schriftelijke aanvullingen en de aanvulling van de deskundige ter terechtzitting valt af te leiden dat minderjarigenstrafrecht in deze zaak is aangewezen en dat het opleggen van een PIJ-maatregel het meest effectief wordt geacht. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij wil meewerken aan een behandeling in het kader van een PIJ-maatregel. Een behandeling in een PIJ-setting biedt voor verdachte ook meer mogelijkheden wat betreft scholing, waarvoor hij erg gemotiveerd is.
Verdachte is niet eerder veroordeeld. De mogelijkheden die openstaan volgens het minderjarigenstrafrecht om het gedrag en de belevingswereld van verdachte bij te sturen zijn dan ook nog niet uitgeput. Verdachte verdient een kans om in de jaren die hij nog heeft voordat hij werkelijk is uitgegroeid tot een volwassen persoon nog aan te kunnen leren wat hij in zijn opvoeding is misgelopen. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 november 2012. [38]
De deskundige heeft ter terechtzitting aangegeven dat een setting tussen volwassenen geen gunstige invloed zal hebben op de ontwikkeling van verdachte. Hij zal dan in feite een oneerlijke kans krijgen. Ook de mogelijkheid om de eerste jaren van de TBS-maatregel uit te voeren in een jeugdinrichting wordt afgeraden gelet op de vertrouwensband die een veroordeelde opbouwt met zijn behandelaars.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank geen bijkomende jeugddetentie op te leggen. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank aan verdachte geen langere jeugddetentie op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis. Het is van belang dat verdachte op zo kort mogelijke termijn zal kunnen starten met de behandeling, zodat hij maximaal kan profiteren van het gegeven dat hij nog maar sinds kort 18 jaar is. De deskundige heeft ter terechtzitting desgevraagd ook aangegeven dat zij verdachte liever morgen ziet starten met de behandeling en dat detentie geen meerwaarde heeft.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde , de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim drie maanden schuldig gemaakt aan vijf ernstige strafbare feiten. Hij heeft daarbij gehandeld enkel en alleen met het oog op eigen financieel gewin waarbij hij er niet voor terugdeinsde om zijn slachtoffers te bedreigen en geweld toe te passen. Eén van de slachtoffers, [slachtoffer 1] , is ten gevolge van het uitgeoefende geweld overleden.
Verdachte heeft hierdoor blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van een ander, hun gezondheid, veiligheid en eigendom. Slachtoffers van dergelijke feiten (en nabestaanden) ondervinden daarvan vaak nog gedurende lange tijd de nadelige gevolgen. Uit de aangiftes en de diverse vorderingen van de benadeelde partijen blijken deze gevolgen van het handelen van de verdachte.
De rechtbank zal daar per slachtoffer kort bij stilstaan.
De heer [slachtoffer 1] werd in het Oosterpark door verdachte aangesproken. Onder valse voorwendselen heeft [slachtoffer 1] zijn telefoon aan verdachte afgegeven. [slachtoffer 1] wilde zijn telefoon terug en ging verdachte achterna. Verdachte bedacht dat hij ook nog de portemonnee van [slachtoffer 1] wilde hebben en bedreigde [slachtoffer 1] vervolgens met een meegebracht vlindermes. Op grond van het dossier kan niet gedetailleerd worden beschreven hoe één en ander daarna is verlopen. Feit is dat [slachtoffer 1] even later is overleden aan de gevolgen van zeven messteken in de borst- en hartstreek. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] als slachtoffer van de straatroof heeft uitgezocht omdat hij vermoedde dat [slachtoffer 1] niet sterk zou zijn. De rechtbank is gebleken dat [slachtoffer 1] ten gevolge van een suïcidepoging in het verleden een dwarslaesie heeft opgelopen waardoor hij niet meer zelfstandig kon plassen en in het bezit was van een katheter. Hierdoor bleef hij een fysiek kwetsbare persoon. Na een leven vol strijd omtrent zijn geaardheid en het verstoten raken van zijn familie in [woonplaats] , had [slachtoffer 1] een plek gevonden in Nederland bij mevrouw [naam 6] . Zij werden over en weer elkaars mantelzorgers en bouwden een band met elkaar op. Op 3 maart 2017 kwam daaraan abrupt een einde doordat [slachtoffer 1] op afschuwelijke wijze door toedoen van verdachte om het leven is gekomen.
De heer [slachtoffer 3] fietste niets vermoedend door het Oosterpark. In het park werd hij afgeleid door een jongen waardoor hij van zijn fiets viel en zich bezeerde. Terwijl hij op de grond lag werd hij door een andere jongen (verdachte) bedreigd met een mes . Vervolgens is de fiets van [slachtoffer 3] met daarop zijn tas weggenomen.
De heer [slachtoffer 4] is in het Oosterpark beroofd waarbij er met een stuk hout op zijn hoofd en benen is geslagen. Door de klappen op zijn hoofd voelde hij aanvankelijk niets meer op een deel van zijn hoofd. Hij had wonden in zijn gezicht en heeft lange tijd hoofdpijn en pijn over het lichaam gehad. [slachtoffer 4] beschrijft dat hij last heeft van nachtmerries en niet meer in het Oosterpark durft te komen.
Uit het voorgaande blijkt dat de feiten op deze slachtoffers grote impact hebben gehad. De levens van deze mensen zijn door verdachte in meer of mindere mate overhoop gehaald voor uitsluitend geldelijk gewin. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte deze buitengewoon ernstige feiten zwaar aan, waarbij de doodslag op [slachtoffer 1] absoluut het zwaarste verwijt betreft.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan heling van een portemonnee.
Hij heeft daarmee geprofiteerd van door een ander gepleegd misdrijf en bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit.
Tot slot heeft verdachte een meisje mishandeld op het terrein van de [instelling] .
Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar pijn toegebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 januari 2018 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Strafadvies van de Raad opgemaakt op 8 september 2017 en 9 november 2017;
  • de rapportage Pro Justitia opgemaakt door mw. K. Oostra, GZ- psycholoog en gerechtelijk deskundige NRGD, van 6 augustus 2017 en de aanvulling van 26 oktober 2017;
  • de rapportage Pro Justitia opgemaakt door dr. N. Duits, kinder- en jeugdpsychiater, van 5 augustus 2017 en de aanvulling van 19 oktober 2017;
Uit de psychologische rapportage blijkt het volgende.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis bestaande uit een normoverschrijdende gedragsstoornis, met begin in de kindertijd, met beperkte prosociale emoties..
Aangenomen wordt dat ten tijde van alle ten laste gelegde feiten sprake was van de gedragsstoornis.
De gedragsstoornis verwijst naar antisociaal en/of oppositioneel-opstandig gedrag, waarbij in algemene zin de rechten van andere mensen geschaad worden. Daarnaast is sprake van een duidelijk gebrek aan berouw of schuldgevoel en ongevoeligheid c.q. gebrek aan empathie. In algemene zin kan gesteld worden dat verdachte sneller en meer oppositioneel en grensoverschrijdend gedrag vertoont, waarbij hij door een gebrekkige gewetensontwikkeling minder rem heeft op zijn gedrag. Aangezien zijn gedragskeuzen in enige mate door de gedragsstoornis werden beperkt, wordt geadviseerd om de roofoverval/doodslag van 3 maart 2017 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Nu verdachte de andere ten laste gelegde feiten grotendeels ontkent, is geen zicht gekregen op de mate van eventuele doorwerking van de gedragsstoornis op die feiten. Het lijkt echter aannemelijk dat de gedragsstoornis ook hier van invloed is geweest op de gedragskeuzen van verdachte.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Er komen zeer weinig beschermende factoren voor het gewelddadig gedrag naar voren. Verdachte neemt nauwelijks tot geen verantwoordelijkheid voor zijn handelwijze en toont weinig probleembesef. Hij heeft veel contact met vrienden die ook politie- en justitiecontacten hebben. Zijn ouders hebben zich weinig betrokken getoond bij de eerdere ingezette hulpverleningstrajecten en beschikken eveneens over weinig probleembesef.
Het feit dat verdachte zich niet hield aan de gemaakte afspraken rondom zijn verloven vanuit de [instelling] , is eveneens zorgelijk te noemen. Dit alles vergroot de kans op herhaling.
Er zijn tijdens het onderzoek geen argumenten naar voren gekomen die aanleiding geven tot advisering van het toepassen van het meerderjarigenstrafrecht. Verdachte maakt in zijn gedrag en emotionele functioneren een wat kinderlijke indruk, wat eveneens naar voren komt in de beschrijving van zijn gedrag binnen de JJI. Hij lijkt de neiging te hebben zich in contact met anderen te overschreeuwen, mogelijk om zichzelf te beschermen en staande te houden en liegt op een bijna kinderlijke naïeve wijze. Een pedagogische aanpak is noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Zo dient het inzicht in zijn eigen gedrag vergroot te worden, wat onder andere bewerkstelligd kan worden door hem consequent op zijn gedrag aan te spreken en hem te confronteren bij leugenachtig gedrag. Daarnaast dient hij consequent op zijn eigen verantwoordelijkheid aangesproken te worden en gedragsalternatieven aangeleerd te krijgen. Mede gezien zijn sociaal-emotioneel nog wat kinderlijke functioneren zal een pedagogische, duidelijke en consequente aanpak naar verwachting een positiever effect op verdachte hebben dan wanneer dit niet geboden wordt.
Teneinde het recidive risico te verminderen en de ontwikkeling van verdachte optimaal te bevorderen is behandeling aangewezen. Naast inzicht in eigen gedrag zal de behandeling gericht moeten zijn op het vergroten van probleembesef, het verbeteren van de morele ontwikkeling, het beter kunnen bijsturen van zijn eigen handelen, het verbeteren van de agressieregulatie en het bieden van toekomstperspectief met betrekking tot scholing. Er heeft al veel hulpverlening plaatsgevonden, waaronder in het kader van een uithuisplaatsing, echter zonder gewenst resultaat. Ambulante begeleiding en behandeling is volgens onderzoeker een gepasseerd station om te trachten een gedragsverandering teweeg te brengen. Langdurige behandeling in een meer gestructureerd strafrechtelijk kader lijkt geïndiceerd teneinde een situatie te creëren waarbinnen verdachte zichzelf alsnog optimaal kan ontwikkelen. In hoeverre hij daadwerkelijk van een dergelijke gesloten behandeling zal profiteren, is twijfelachtig. De zorgen om zijn persoonlijkheidsontwikkeling bestaan al langere tijd en de gedragsproblemen zijn al enigszins ingebed in zijn persoonlijkheid. Hoe dan ook, lijkt een gesloten behandeling het enige resterende alternatief voor een kans op gedragsverandering en geniet behandeling de voorkeur boven het uitzitten van detentie.
Gezien de ernst van de feiten, de grote kans op recidive en de noodzaak van behandeling acht de onderzoeker een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geïndiceerd.
Het is aan de professionaliteit en deskundigheid van de betreffende uitvoerende instelling van de PIJ-maatregel om aan te geven in hoeverre hun behandelmogelijkheden al dan niet voldoende zijn bij een betreffende jongere. Indien zij over onvoldoende behandelmogelijkheden beschikken mag verwacht worden dat zij zich inzetten om deze vorm van behandeling alsnog op een nadere manier in te zetten, bijvoorbeeld door extern inhuren. Een PIJ-maatregel biedt naar de mening van de onderzoeker het best haalbare kader om verdachte te behandelen, al zal het mogelijk extra inzet van de uitvoerende instanties vragen.
De deskundige heeft niet overwogen om een TBS-maatregel te adviseren als alternatief voor de PIJ-maatregel omdat er op basis van het onderzoek geen argumenten naar voren zijn gekomen voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.
De deskundige ziet ook geen hogere slagingskans van een TBS-maatregel ten opzichte van een PIJ-maatregel. Integendeel, er worden risico’s gezien dat verdachte (emotioneel) overvraagd zal worden en dat er (verdere) verharding optreedt wanneer hij in een meer volwassen TBS-setting geplaatst wordt.
Bij onvoldoende progressie dan wel onvoldoende terugdringing van het recidivegevaar binnen de PIJ-maatregel kan alsnog omzetting naar een TBS-maatregel plaatsvinden, wat gezien wordt als een goed ‘vangnet’ voor het geval dit tegen die tijd aan de orde mocht zijn.
Uit de Psychiatrisch Pro Justitia rapportages blijkt het volgende.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling. Hij heeft een gedragsstoornis met antisociale en morele tekortkomingen met veel psychopathe trekken. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis in wording met psychopathische trekken. Dit hangt samen met een tekortschietende opvoeding. Vader is autoritair en bedreigend en deelde verdachte fysieke straffen uit. De veiligheid van verdachte in de thuissituatie was in het geding. De ouders kwamen niet op voor zijn belangen als kind. Er was geen contact met scholen en hulpverlening. Er was vanuit huis geen cognitieve stimulatie en prestatiestimulatie van verdachte. De supervisie en discipline van verdachte is ernstig tekort geschoten. Het is onwaarschijnlijk dat er sprake is van emotionele ondersteuning, emotionele zaken lijken niet te worden besproken. Vader wijst alle verantwoordelijkheid voor verdachte af, hij wil hem niet meer thuis hebben. Verdachte heeft sinds jonge leeftijd ernstige gedragsproblemen. Zijn identiteit wordt bepaald door egocentrisme, zijn gevoel van eigenwaarde wordt bepaald door gewin, positie in de groep en het daaraan beleefde genoegen. Er is bij betrokkene een gebrekkige zelfsturing, alles is gericht op persoonlijke bevrediging, hij houdt zich niet aan grenzen of normen. Er is een verontrustend gebrek aan empathie, er is geen emotionele diepgang. verdachte toont weinig betrokkenheid bij anderen, hij overschrijdt hun grenzen. Gevoelens van spijt, schuld of schaamte over zijn handelen zijn er niet. Betrokkene is manipulatief, hij maakt vaak gebruik van uitvluchten, hij weet hoe zich te verwoorden of beter voor het daglicht te komen. Verdachte is onbetrouwbaar, hij liegt, verdraait zaken en houdt informatie achter. Hij is heimelijk en komt buiten het zicht van anderen tot crimineel gedrag. Verdachte is opportunistisch, onverschillig en impulsief. Hij bagatelliseert zijn onverantwoordelijke gedrag en neemt geen morele verantwoordelijkheid. Het beschreven beeld past helemaal bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische trekken, hoewel verdachte de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Voor wat betreft de roofoverval/doodslag van 3 maart 2017 heeft de gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van verdachte naar alle waarschijnlijkheid zijn gedragskeuzen en gedragingen voorafgaand aan, en ten tijde van het feit beïnvloed. Verdachte heeft geen volledige openheid van zaken gegeven waardoor er veel onduidelijk is over de aanloop naar en het ten laste gelegde. Desalniettemin lijkt het aannemelijk om het advies te geven om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Voor de andere tenlastegelegde berovingen/afpersingen, die verdachte ontkent en waar veel onduidelijkheid bestaat, is geen advies te geven.
Interpretatie van risicotaxatie met de SAVRY en RAP laten een zeer hoge kans op recidive zien. Er zijn veel hoog scorende risicofactoren in alle domeinen, dat wil zeggen in de historische, de sociaal-contextuele en de individuele risicofactoren. Er zijn geen protectieve factoren. De persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en psychopathe trekken verhoogt de kans op recidive van gewelddadig delinquent handelen.
Gezien de noodzaak van strenge structuur en grenzen en de noodzaak om verdachte duidelijk aan te spreken op zijn criminele behoefte en handelen en welke strafrechtelijke gevolgen dat heeft, is een jeugdstrafrechtelijke context nodig. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht lijkt minder aangewezen, omdat verdachte nog als jongere kan worden beschouwd, hij is nog niet volledig uitgehard. Dit is niet op objectieve gronden te verantwoorden; het is de indruk van de onderzoeker dat de interpersoonlijke aspecten van zijn psychopathische trekken (gladde prater, sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, pathologisch liegen en manipulatie voor eigen gewin) minder sterk ontwikkeld zijn, mede door zijn beperkte cognitieve vermogens. Daarbij lijkt hij nog behoefte te hebben aan ondersteuning, structuur en genegenheid.
Er zijn geen ambulante behandel- of begeleidingsmogelijkheden. Verdachte zal zich daaraan onttrekken en het vermindert de kans op recidive onvoldoende. Het beste alternatief lijkt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De kans dat de behandeling zijn ontwikkeling en antisociale persoonlijkheidsproblematiek met psychopathische trekken positief zal beïnvloeden wordt als laag ingeschat. Desalniettemin is een langdurige residentiele behandeling van de gedragsproblematiek in relatie tot recidivebeperking noodzakelijk, ondanks of juist vanwege zijn morele beperkingen en gebrekkige reflectief vermogen. Verdachte kan enige baat hebben bij behandeling binnen een strakke structuur met aandacht voor het tenlastegelegde, de relatie met anderen, scholing en verantwoordelijkheid nemen voor eigen handelen. Hij moet worden aangesproken op zijn criminele behoefte en handelen en hij moet zijn criminele vrienden vermijden. De focus moet sterk gericht zijn op het verminderen van de recidivekans. Mogelijk dat verdachte in het kader van de PIJ-maatregel de gelegenheid krijgt om zijn prosociale toekomst concreter te maken, onder andere door het behalen van een mbo-diploma.
Een TBS-maatregel is niet overwogen. Indien de TBS-maatregel zou worden opgelegd dan moet verdachte tussen oudere mensen functioneren. Hij zal individueel als meerderjarige worden aangesproken, er zal meer zelfstandigheid van hem worden geëist ener wordt minder op de groep gedaan. Dat lijkt nu allemaal te hoog gegrepen voor verdachte. Hij is meer op zijn plaats in een justitiële jeugdinrichting, lijkt nog behoefte te hebben aan de ondersteuning en structuur aldaar. Binnen de TBS-instelling is mogelijk wel op termijn gerichter cognitief therapeutische therapie mogelijk voor de psychopathische trekken en het antisociale opportunisme.
Indien de rechtbank overweegt om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen dan wordt de TBS maategel geadviseerd. Dit omdat behandeling is aangewezen om de hoge kans op recidive te verminderen. In detentie zal verdachte slechts verharden en criminele ervaring opdoen.
GZ-psycholoog K. Oostra is als deskundige ter terechtzitting gehoord.
Zij heeft haar standpunt zoals verwoord in de rapportages gehandhaafd en daarbij – verkort en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Geconfronteerd met de nieuwe verklaring van verdachte ter terechtzitting omtrent het feit van 3 maart 2017 en de berekenende houding die daar mogelijk van uit gaat, heeft Oostra verklaard dat verdachte in gesprekken op kinderlijke en naïeve wijze liegt en zaken verdraait. Zij ziet dit niet als een volwassen berekende manier van verklaren. Het feit dat verdachte niet eerlijk is en geen openheid van zaken geeft staat een behandeling niet per definitie in de weg. Oostra ziet vaker dat er in het begin geen inzage wordt gegeven in het tenlastegelegde. Dat komt vaak pas na de veroordeling. Op voorhand is dat lastig in te schatten.
Verdachte heeft niet eerder een duidelijk strak strafrechtelijk kader gekend. In het civiele kader heeft hij, achteraf gezien, teveel ruimte gekregen om zich te kunnen onttrekken aan de hulpverlening.
Oostra ziet geen enkele meerwaarde in een TBS-maatregel. Gezien de jonge emotionele ontwikkeling van verdachte zal hij zich in een TBS-setting naar verwachting nog meer afschermen. Indien de rechtbank wel toepassing van het meerderjarigenstrafrecht overweegt adviseert Oostra een TBS-maatregel op te leggen, aangezien een langdurige gesloten behandeling noodzakelijk is gelet op het hoge recidiverisico.
De Raad adviseert oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad sluit zich aan bij de conclusies uit de dubbelrapportages. Een PIJ-maatregel biedt verdachte een gestructureerde omgeving met duidelijke kaders waarin hij verandering moet laten zien om meer vrijheid te krijgen. Aangezien civielrechtelijke hulpverlening tot nu toe tot onvoldoende gedragsverandering heeft geleid, kan deze omgeving verdachte hopelijk wel de juiste gespecialiseerde begeleiding bieden. Antisociale persoonlijkheidsproblematiek is in het algemeen moeilijk te beïnvloeden. Desalniettemin zien beide onderzoekers haalbare doelen binnen een langdurige residentiële behandelsetting. De Raad acht berechting volgens het jeugdstrafrecht als het meest passend. Verdachte komt nog kinderlijk over en ook op ontwikkelingsgebieden als school en werk zijn er nog doelen te behalen voor verdachte.
Ter terechtzitting heeft de Raad haar advies gehandhaafd en het volgende – verkort en zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Verdachte is een beschadigde jongen die is opgegroeid met weinig liefde en positieve stimulans vanuit huis en met veel afkeuring en fysieke afstraffing. Dit geeft hem nog altijd angst en daarom heeft hij ook niet geleerd om aansluiting te vinden met een ander. Hij gebruikt mensen en is niet in staat om echt verbinding te maken. Zijn instrumentele manier om met mensen om te gaan, op straat en in maatschappij, levert gevaar op voor anderen.
De Raad is van mening dat de persoonlijkheid van verdachte nog niet is uitgehard. Verdachte imponeert kinderlijk, kan zich opblazen met praatjes. Hij ziet zichzelf nog niet los van het gezin en vindt de manier waarop hij is grootgebracht niet afwijkend. Een volwassen persoon daarentegen heeft een eigen persoonlijkheid en positie los van het gezin en vindt of mag iets vinden van zijn ouders en wijze van opvoeding.
Binnen de TBS-setting zal verdachte als volwassene worden gezien, terwijl hij dat niet is.
Het risico dat hij verder zal afstompen is groot. Binnen een PIJ-maatregel zal meer getracht worden aansluiting bij verdachte te vinden. Het is erg lastig om in te schatten hoe leerbaar verdachte is. Wel is gebleken dat het sinds de voorlopige hechtenis beter met hem gaat. . Het strakke kader doet hem goed, zo heeft hijzelf ook verklaard. De Raad hoopt dat verdachte binnen het kader van de PIJ-maatregel door middel van intensieve behandeling tot inzichten komt over zichzelf en over zijn jeugd.
Jeugdstrafrecht of meerderjarigenstrafrecht?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het jeugdstrafrecht dan wel het meerderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast. Hoofdregel in Titel VIIIA van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht van toepassing is.
Ingevolge artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het meerderjarigenstrafrecht, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begaande feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt voorop dat met name de bewezenverklaarde gekwalificeerde doodslag een uitzonderlijk ernstig strafbaar feit is. Verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer 1] zijn meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast zijn de nabestaanden achtergebleven met een onbeschrijfelijk verdriet en gemis en met de onbeantwoorde vraag hoe zoiets heeft kunnen gebeuren. Verdachte heeft de beroving doelbewust gepland en uitgevoerd. Verdachte heeft een vlindermes meegenomen waarmee hij uiteindelijk de de dodelijke verwondingen heeft toegebracht. Daarnaast heeft verdachte twee gewelddadige berovingen gepleegd en een meisje mishandeld. De ernst van met name de gekwalificeerde doodslag en de omstandigheden waaronder het is begaan wegen voor de rechtbank zwaar en kunnen toepassing van het meerderjarigenstrafrecht in beginsel rechtvaardigen.
Hiertegenover staat het belang van de persoon van de verdachte. De deskundigen (Gz-psycholoog, kinder- en jeugdpsychiater) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben de rechtbank geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook na aanvullende vragen van de officier van justitie over de mogelijkheid van toepassing van het meerderjarigenstrafrecht hebben zij hun standpunt gehandhaafd.
Een van de uitgangspunten van het jeugdrecht is dat minderjarigen nog niet uitontwikkeld zijn. De rechtbank concludeert uit voornoemde rapportages en ook uit eigen waarneming ter terechtzitting dat verdachte nog kinderlijk imponeert en nog niet volledig is uitgehard. Hij lijkt behoefte te hebben aan ondersteuning, structuur, genegenheid en scholing. Verdachte is bovendien niet eerder veroordeeld. Niet kan worden gesteld dat de mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn verbruikt. Het civiele kader is ontoereikend gebleken. De steeds snel verworven vrijheden gaven verdachte te veel ruimte om zich te onttrekken aan hulp en behandeling. Een strak (intramuraal) strafrechtelijk kader is niet eerder ingezet. Verdachte heeft de afgelopen maanden in voorlopige hechtenis in een Justitiële Jeugdinrichting een positieve ontwikkeling laten zien, wat het vermoeden bevestigt dat verdachte baat heeft bij structuur en begrenzing. Hij geeft zelf toe dat het goed met hem gaat sinds hij gedetineerd is en dat hij inziet dat hij behandeling nodig heeft. De verwachting is dat verdachte in detentie in een Penitentiaire Inrichting en in een TBS-setting zich verder zal afsluiten en meer zal verharden. Er zal van hem bovendien meer zelfstandigheid en volwassen gedrag worden verwacht dan waartoe hij in staat is. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de kans dat het gedrag van verdachte in positieve zin wordt beïnvloed groter is bij toepassing van het minderjarigenstrafrecht dan bij toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Dit is niet alleen in het belang van verdachte, maar zeker ook in het belang van de samenleving.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het sanctierecht voor jeugdigen toepassen en geen toepassing geven aan artikel 77b Sr.
Straf en/of op te leggen maatregel
Ten slotte staat de rechtbank voor de vraag welke straf en/of maatregel voor verdachte passend en geboden is in onderhavige zaken.
De rechtbank acht gelet op de bijzondere ernst van de feiten enkel de maximale straf voor een jeugdige verdachte passend, zijnde in dit geval
een jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De rechtbank is, op grond van hetgeen de deskundigen en de Raad in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond.
Daarnaast is gebleken dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Dit blijkt onder meer uit het hoge recidive risico op gewelddadig gedrag dat zonder intensieve behandeling onveranderd blijft bestaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Der rechtbank overweegt dat bij onvoldoende progressie in de behandeling dan wel onvoldoende terugdringing van het recidivegevaar binnen de PIJ-maatregel alsnog omzetting naar een TBS-maatregel kan plaatsvinden, hetgeen de samenleving aldus maximale bescherming biedt.

9.Beslag

In onderliggende zaken zijn onder meer bankpassen, messen, een zedenset, een telefoon, een pet, kleding, schoenen, een rugzak, een portefeuille, sleutel, reisdocumenten en handschoenen in beslag genomen: nummers 1 tot en met 28 op de beslaglijst daterend 19 januari 2018.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat:
De voorwerpen 1,2,8,9,24, 26, 27 moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De voorwerpen 4,5,6,7,11,12 en 21 worden onttrokken aan het verkeer, nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan dan wel deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De voorwerpen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 28 worden teruggegeven aan mevrouw [naam 6] .
Het voorwerp 20 wordt vernietigd.
Het voorwerp 10 wordt teruggeven aan verdachte.
Het voorwerp 25 wordt teruggegeven aan de instelling de [instelling] .

10.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1],[benadeelde 2],[benadeelde 3],[benadeelde 4],[benadeelde 5]
en [benadeelde 6] (feit 1, zaakdossier Hillside)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de voornoemde benadeelde partijen in hun vorderingen
niet-ontvankelijkdienen te worden verklaard.
De nabestaanden van [slachtoffer 1] vorderen als benadeelde partij ieder € 4.000,-. De vorderingen zien blijkens de summiere toelichting op affectieschade. Het huidige wettelijke stelsel, in het bijzonder de artikel 6:106 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek, voorziet nog niet in de mogelijkheid om affectieschade te vergoeden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het de rechter niet vrijstaat om vooruitlopend op een eventuele door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een zodanige vergoeding van schade toe te kennen. Voor komt zogeheten shockschade in de regel alleen voor vergoeding in aanmerking als de benadeelde partij rechtstreeks is geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het overlijden heeft plaats gevonden en deze confrontatie een hevige schok bij de benadeelde partij heeft teweeg gebracht. De nabestaanden zijn in dit geval geen getuige geweest van het strafbare feit en uit de stukken blijkt niet dat de nabestaanden door het verlies van het slachtoffer onder medisch-psychiatrische behandeling zijn gekomen.
[slachtoffer 2] (feit 2, zaakdossier II)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 325,- aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat nu zij enkel tot de bewezenverklaring van de opzetheling komt van de portemonnee met daarin het rijbewijs, de materiële schade kan worden toegewezen tot € 80,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren nu niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de straatroof.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de schadepost rijbewijs van €80,- onvoldoende is onderbouwd.
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks
materiële schadeheeft geleden. Het gaat dan om de gevraagde vergoeding voor het gestolen rijbewijs. Het is algemeen bekend dat het (met spoed) vervangen van een gestolen rijbewijs kostbaar is. De rechtbank waardeert de schade op
€ 80(tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard nu verdachte alleen voor de opzetheling van de portemonnee wordt veroordeeld.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 80(tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
[slachtoffer 3] (feit 3, zaakdossier III)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 500,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de vordering heel redelijk en billijk is en past binnen het feitencomplex. De vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gelet op haar betoog tot vrijspraak van het tenlastegelegde.
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks
materiële schadeheeft geleden. Het betreft de vergoeding voor de fiets, de tas en het geld dat bij de straatroof is weggenomen. De rechtbank waardeert het materiële deel op
€ 500,-(vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 500,-(vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
[slachtoffer 4] (feit 4, zaakdossier IV)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 918,- aan materiële schadevergoeding en € 1500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade direct gelinkt is aan het strafbare feit, dit is immers wat is gestolen/kapot gegaan, en daarmee in het geheel voor toewijzing vatbaar is. De immateriële schadevergoeding is summier onderbouwd. Uit het dossier blijkt evenwel dat de impact van de straatroof groot is geweest voor aangever [slachtoffer 4] zodat de vordering wel voor toewijzing vatbaar is maar moet worden gematigd. De officier van justitie verzoekt de immateriële schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 750,- en het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gelet op de door haar betoogde vrijspraak. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering, behoudens het geld uit de portemonnee, onvoldoende is onderbouwd.
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks
materiële schadeheeft geleden. Het betreft de gevraagde vergoeding voor de telefoon, het geldbedrag en de OV-chipkaart die bij de straatroof zijn weggenomen. De rechtbank waardeert het materiële deel op
€ 818,-(achthonderd achttien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal ten aanzien van het deel van de vordering dat betrekking heeft op een jas niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering op dit onderdeel onvoldoende is onderbouwd.
Tevens staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Er is een ernstige inbreuk gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de
immateriële schadevergoedingnaar billijkheid op het bedrag van
€ 750,-(zevenhonderd en vijftig euro) zoals gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het overige deel worden afgewezen.
De rechtbank zal de hierna te noemen
schadevergoedingsmaatregelopleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 4 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 1568,-(duizend vijfhonderd achtenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 288, 300, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart het onder parketnummer 650152-17 onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 650152-17 onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 en feit 4 en het onder parketnummer 13/659207-17 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
650152-17
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Doodslag vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde:
Opzetheling.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder6592017-17bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentievan
24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen.
Ten aanzien van het beslag (beslaglijst 19 januari 2018)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:

4 1.00 STK Mes

5347120

5 1.00 STK Mes

5347121

6 1.00 STK Mes

5347123

7 1.00 STK Mes

5347126

11 1.00 STK Mes

5370531

12 1.00 STK Mes

5396699

21 1.00 STK Etui

SUPERMAN
5369554
Gelast de teruggave aan mevrouw [naam 6] van:

13 1.00 STK Blouse

CEDAR WOOD STAT
5350356

14 1.00 STK Jas

5350359

15 1.00 STK Schoenen

KARRIMOR
5350362

16 1.00 STK Ondergoed

H&M
5350367

17 1.00 STK Broek

5350369

18 1.00 STK Sok

LOTTO
5350371

19 1.00 STK Rugzak

5346760

22 1.00 STK Medisch Instrument

5347206

23 1.00
23 1.00 STK Kl: zwart

zwart leren gsm hoesje 5346783

28 6.00 STK

armband; ketting; 3 oorringen en ring

Gelast de vernietiging van:

20 1.00 STK Sigarettendoos

PALL MALL
5346781
Gelast de teruggave aan de instelling de [instelling] van:

25 4.00 STK Sleutel

5365478

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

1 1.00 STK Bankpas Kl:Oranje

ING
5375780

2 1.00 STK Bankpas

MAESTRO
5375781

8 1.00 STK Zedenset

5347201

9 1.00 STK Zaktelefoon

5365362

24 1.00 STK Portefeuille Kl:zwart

5364762

26 1.00 STK Reisdocument

OV-CHIPKAART
5365499

27 1.00 STK Reisdocument

OV-CHIPKAART
5365500
Gelast de teruggave aan de verdachte [verdachte] van:

10 1.00 STK Pet

-
5365481
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen
Verklaart
[benadeelde 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[benadeelde 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[benadeelde 5]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart
[benadeelde 6]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2]toe tot € 80,- (tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , €80,- (tachtig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door jeugddetentie van 1 dag.
De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 3]toe tot € 500 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] , € 500,- (vijfhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door jeugddetentie van 7 dagen.
De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 4]toe tot €
1568,-(duizend vijfhonderd achtenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] , €
1568,-(duizend vijfhonderd achtenzestig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door jeugddetentie van 22 dagen. De toepassing van die jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.M. Devis en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, PL1300-2017046610-9, zaak 13Hillside, p. zd 03 0003-0005.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , 2017046610, zaak 13Hillside, p. zd 02 0002 en0007.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , 2017046610, zaak 13Hillside, p. zd 02 0031-0032.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , 2017046610, zaak 13Hillside, p. zd 02 0113-0114.
6.Een geschrift, Schouwverslag, zd 03 0290-0291.
7.Proces-verbaal van bevindingen, 207046620, 2017046620, zaak 13Hillside, p. zd 03 0123.
8.Een geschrift, rapport Nederlands Forensisch Instituut (NFI), betreffende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, met rapportdatum 1 december 2017, zaak 13Hillside, p. zd 03 0474-0477.
9.Proces-verbaal van bevindingen, zaak 13 Hillside, p. zd 03 0090-091.
10.Proces-verbaal van bevindingen van doorzoeking woning [adres] , 2017046610, zaak 13Hillside, p. zd 07 0031-0033 en Proces-verbaal foto’s doorzoeking [adres] , 2017046610, zaak 13Hillside, p. zd 03 0178.
11.Proces-verbaal van bevindingen betreffende telefoongesprek (vertaald) [verdachte] met zijn ouders op 18 april 2017, zaak 13 Hillside, p. zd 03 208-209, en Proces-verbaal van bevindingen tapgesprek [verdachte] bekent moord, p. zd 03 0197-0198 .
12.Een geschrift, een rapport van het NFI, betreffende een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident gepleegd in Amsterdam op 3 maart 2017, met rapportdatum 13 juni 2017, onderzoek 13Hillside, p. zd 04 0131.
13.Een geschrift, een rapport van het NFI, betreffende microsporenonderzoek aan ribdelen naar aanleiding van een steekincident in het Oosterpark in Amsterdam op 3 maart 2017, zaak 13Hillside, p. zd 04 0144-0147.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, 2017046610, zaak 13Hillside, p. zd 06 0124-0169.
15.Proces-verbaal van aangifte, PL1300-2017015786-1, zaakdossier II, p. zd 02 0014-0015
16.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, onderzoek 13Hillside, p. zd 07 0031-0033
17.Proces-verbaal van bevindingen, 2017046610, zaakdossier II, p. zd 02 0011-012
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 april 2017, onderzoek 13Hillside, p. zd 06 173-174 en 193-195.
19.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige kamer rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte op 25 en 26 januari 2018.
20.Proces-verbaal van aangifte, PL1300-2017010210-1, zaakdossier III, p. zd 03 0005-0006.
21.Proces-verbaal van bevindingen, 2017046610, zaakdossier III, p. zd 03 0009-0010.
22.Proces-verbaal van bevindingen, 2017046610, zaakdossier III, p. zd 03 0011-0012.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 april 2017, 2017046610, p. zd 06 0196-0197 en Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige kamer rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte op 25 en 26 januari 2018.
24.Proces-verbaal van aangifte, PL1100-2017063593-1, zaakdossier IV, p. zd 04 0013-0014; proces-verbaal van verhoor aangever, zaaksdossier IV, p. zd 04, 0030-0034
25.Proces-verbaal van bevindingen, 2017046620, zaakdossier IV, p. zd 04 0018
26.Proces-verbaal van bevindingen, 2017046610, zaakdossier IV, p. zd 04 0006-0007
27.Proces-verbaal van bevindingen, 2017046610, zaakdossier IV, p. zd 04 0008.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte, 2017046610, zaakdossier IV, p. zd 04 0084
29.Proces-verbaal van tonen selectie bij sequentiële fotobewijsconfrontatie, 2017460610, zaakdossier IV, p. zd 04, 0027-0029.
30.Proces-verbaal van confrontatie ter opsporing van onbekende dader(s), 2017460610, zaakdossier IV,
31.Proces-verbaal van bevindingen, 20162811756, zaakdossier IV, p. zd 04 0010.
32.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 30 mei 2017, zaak 13Hillside, p. zd 06 0303, en proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige kamer rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte op 25 en 26 januari 2018.
33.Proces-verbaal van aangifte, PL0600-2017151475-1, p. 6-8.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige, PL0600-2017151475-2, p. 11-12.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige, PL0600-2017151475-5, p. 15-16.
36.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige kamer rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte op 25 en 26 januari 2018.