ECLI:NL:RBARN:2012:BY2852

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700142-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke uitlokking van moord door beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 12 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke uitlokking van moord. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, samen met de medeverdachte, een plan heeft gesmeed om een derde persoon, [slachtoffer], te doden. Dit plan werd uitgevoerd door [dader], die op 14 januari 2012 [slachtoffer] met een mes neerstak, wat leidde tot haar overlijden op 19 januari 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, waarbij zij elkaar hebben aangezet tot het plegen van deze ernstige misdaad. De verdachte had een motief, voortkomend uit een ruzie met [slachtoffer], en heeft actief bijgedragen aan de uitvoering van het plan door informatie te verschaffen over het adres en de aanwezigheid van [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer], toegewezen voor schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Promis II
Parketnummer : 05/700142-12
Datum zitting : 26 oktober 2012 en 29 oktober 2012
Datum uitspraak: 12 november 2012
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans verblijvende in [adres].
raadsman mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
[dader] op of omstreeks 14 januari 2012 te Arnhem, opzettelijk, al dan niet
met voorbedachten rade, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven
heeft beroofd, immers heeft die [dader] opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg, althans al dan niet na een (kort) tevoren genomen besluit, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, in de nek en/of de hals, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 19 januari 2012) is overleden,
welk feit zij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot met 14 januari 2012 te Rotterdam en/of te Arnhem en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt,
door, al dan niet door tussenkomst van [verdachte LJN BY2835], (bij) die [dader]
-(meermalen) (dwingend en/of dreigend) door middel van Facebook en/of andere sociale media en/of e-mail en/of sms-berichten en/of (een) telefoongesprek(ken) en/of tijdens (een) ontmoeting(en), althans op een andere wijze, te vragen en/of er op aan te dringen om [slachtoffer] te doden en/of
-(daarbij) een geldbedrag aan te bieden en/of -(daarbij) een papiertje met daarop het adres en/of het telefoonnummer van voorgenoemde [slachtoffer] te geven en/of
-(daarbij) inlichtingen te verschaffen over het tijdstip waarop voornoemde
[slachtoffer] thuis zou (moeten) zijn, en/of
-(daarbij) te beloven om bij het uitgaan alle drankjes voor die [dader] te betalen
- (daarbij) (zakelijk weergegeven) (dreigend) te zeggen dat die [dader] zelf
vermoord zou worden, indien hij de opdracht om voornoemde [slachtoffer] om het leven te
brengen niet (tijdig) uit zou voeren;
en/of
zij op of omstreeks 14 januari 2012 in de gemeente Arnhem, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, [slachtoffer] (geboren op 15 mei
1996) van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, en/of haar,
verdachtes mededader(s), opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, althans al dan niet na een (kort) tevoren genomen besluit, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, in de nek en/of de hals, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 19 januari 2012) is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 17 april 2012, 12 juni 2012, 21 augustus 2012, 26 oktober 2012 en 29 oktober 2012 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht, met uitzondering van de zittingen op 17 april 2012 en 12 juni 2012 die deels in het openbaar zijn gehouden. Daarbij is verdachte, met uitzondering van 29 oktober 2012, telkens verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft ter terechtzitting van 26 oktober 2012 haar eis geformuleerd.
De raadsman en verdachte hebben ter terechtzitting van 26 oktober 2012 het woord ter verdediging gevoerd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen:
• de heer [vader slachtoffer].
De heer [vader slachtoffer] heeft twee vorderingen ingediend, één vordering als nabestaande en één vordering als slachtoffer.
Het onderzoek is ter terechtzitting van 29 oktober 2012 gesloten.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[dader] heeft op 14 januari 2012 in Arnhem [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd door haar opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg met een mes in de hals te steken , ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 19 januari 2012 is overleden. [dader] is hiervoor door de rechtbank Arnhem bij vonnis van 3 september 2012 veroordeeld.
Verdachte heeft tegen [verdachte LJN BY2835] gezegd dat ze wilde dat [slachtoffer] dood zou gaan. Verdachte was op 25 december 2011 samen met [verdachte LJN BY2835] en [dader] in Prinsenbeek, alwaar [verdachte LJN BY2835] en [dader] in het bijzijn van verdachte hebben besproken dat [slachtoffer] dood moest. Verdachte heeft via [verdachte LJN BY2835] het adres van [slachtoffer] aan [dader] gegeven. Verdachte heeft inlichtingen verschaft over het tijdstip waarop [slachtoffer] op zaterdag 14 januari 2012 thuis zou (moeten) zijn.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van moord.
De officier van justitie acht de eerste, bij de politie afgelegde verklaringen van de medeverdachten [dader] en [verdachte LJN BY2835] het meest betrouwbaar en de tweede en derde verklaring van verdachte het meest authentiek. Verdachte geeft daarin na diverse emotionele momenten voor het eerst openheid van zaken. De inhoud van die verklaringen komt bovendien overeen met de verklaringen van [verdachte LJN BY2835] en [dader] en verdachte verklaart ook belastend voor zichzelf.
Medeverdachte [dader] heeft direct na de steekpartij tegenover de politie verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn consistent en gedetailleerd. Medeverdachte [verdachte LJN BY2835] geeft bij de politie openheid van zaken in zijn eerste, tweede en derde verklaring. Ook het verhaal van [verdachte LJN BY2835] is gedetailleerd en consistent. [verdachte LJN BY2835] wilde ook graag verklaren, hetgeen bijdraagt aan de geloofwaardigheid van die verklaringen. De officier van justitie acht deze verklaringen voorts betrouwbaar nu de verklaringen in lijn zijn met de eerste verklaringen van [dader], de tweede en derde verklaring van verdachte, de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2] en steun vinden in andere objectieve bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feitelijke handelingen van verdachte en medeverdachte [verdachte LJN BY2835] stelt de officier van justitie zich op het volgende standpunt. Een ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] is de aanleiding geweest voor de moord op [slachtoffer]. Verdachte en [slachtoffer] hebben op 19 november 2011 voor het eerst openlijk ruzie gehad, waarbij er ook een handgemeen plaatsvindt. De aanleiding voor deze ruzie lijkt de ruzie tussen [verdachte LJN BY2835] en [betrokkene] te zijn. Nadien wordt de ruzie heftiger omdat verdachte hoort dat [slachtoffer] tegen haar vriendinnen heeft geroddeld over haar. Verdachte deelt alles met [verdachte LJN BY2835], waar zij sinds oktober 2011 verkering mee heeft. Verdachte deelt en bespreekt ook haar gevoelens van haat jegens [slachtoffer] en vertelt hem dat ze boos is op [slachtoffer] en dat ze wil dat [slachtoffer] doodgaat. [verdachte LJN BY2835] stuurt [slachtoffer] op 26 november 2011 een dreigsmsje. Verdachte heeft hiervoor het telefoonnummer van [slachtoffer] aan [verdachte LJN BY2835] gegeven. Verdachte kent de inhoud van dit sms’je en is bij het opstellen en verzenden hiervan aanwezig. [slachtoffer] reageert op dit sms’je, waarna verdachte nog bozer wordt.
Vervolgens wordt [dader] op 9 december 2011 op een feest in Rotterdam benaderd door [verdachte LJN BY2835]. [verdachte LJN BY2835] vraagt [dader] daar om [slachtoffer] te doden/uit de weg te ruimen. Uit de verklaringen van [dader], [verdachte LJN BY2835] en verdachte blijkt dat verdachte hiervan af weet omdat zij dit met [verdachte LJN BY2835] heeft overlegd. Uit de verklaringen van [verdachte LJN BY2835], [getuige3], [getuige4], [getuige2], [getuige5] en [getuige6] blijkt dat [verdachte LJN BY2835] en verdachte voor [dader] hebben gekozen omdat hij altijd een mes bij zich heeft en eerder mensen met een mes heeft gesneden.
[verdachte LJN BY2835] heeft na 9 december 2011 op meerdere momenten contact met [dader] over het plan, de opdracht en de uitvoering daarvan, te weten op 25 december 2011, 28 december 2011, 30 december 2011, begin januari 2012 op meerdere momenten, 12 januari 2012, 13 januari 2012 en 14 januari 2012. Deze contacten vinden op allerlei manieren plaats: zowel in persoon als via de telefoon, Skype en Facebook. Uit zowel de verklaringen van [verdachte LJN BY2835], [dader] en verdachte blijkt dat [verdachte LJN BY2835] degene is geweest die daadwerkelijk het contact heeft gelegd en heeft onderhouden. Er is tegelijkertijd eigenlijk geen contact geweest tussen [verdachte LJN BY2835] en [dader] waar verdachte niet bij betrokken is geweest, weet van heeft gehad of feitelijk bij aanwezig is geweest. [verdachte LJN BY2835] heeft in de contacten met [dader] meermalen het plan besproken, aangedrongen op actie, het plan stopgezet en weer geactiveerd en diverse deadlines gesteld. Verdachte weet van het benaderen/vragen van [dader] op 09 december 2011, ze is erbij tijdens de ontmoeting op 25 december 2011, weet van het tussentijds stopzetten van het plan en het weer in gang zetten van het plan. Zowel verdachte als [verdachte LJN BY2835] houden zich dus op meerdere momenten gedurende de betreffende periode bezig met het overhalen van [dader] en het aandringen op de uitvoering van het plan, waarbij ook geld is geboden. Terwijl [verdachte LJN BY2835] de contacten met [dader] onderhoudt, heeft verdachte de rol van de leverancier van de benodigde/cruciale informatie. Op 12 januari 2012 zou het plan worden uitgevoerd, maar dit mislukt. Op 14 januari 2012 gebeurt wat gepland is, namelijk het neersteken van [slachtoffer] in haar woning door [dader]. Zonder ruzie, geen haat. Zonder haat, geen plan. Zonder plan, geen uitvoering. Zonder uitvoering had [slachtoffer] nog geleefd.
Voornoemde handelingen van verdachte zijn volgens de officier van justitie te kwalificeren als uitlokking van moord. Voor uitlokking is vooraleerst de opzet van de uitlokker vereist. Op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen acht de officier van justitie bewezen dat zowel bij verdachte als bij [verdachte LJN BY2835] de opzet heeft bestaan op de dood, de moord van [slachtoffer], alsook de opzet op de uitlokking van [dader]. Voorts is vereist dat een ander is aangezet tot het begaan van een strafbaar feit. Ook hiervan is sprake, nu zonder [verdachte LJN BY2835] en verdachte [dader] nimmer op het idee was gekomen om [slachtoffer] te vermoorden. Hij is hiertoe door [verdachte LJN BY2835] en verdachte aangezet. [verdachte LJN BY2835] en verdachte hebben meermalen bij [dader] aangedrongen op het vermoorden van [slachtoffer], hebben hem geld geboden, hebben hem informatie verschaft over het adres van, de route naar en de aanwezigheid van [slachtoffer] en hebben hem beloofd zijn drankjes te betalen. Voorts dient het uitgelokte delict gevolgd te zijn. Ook aan deze voorwaarde is voldaan nu vaststaat dat [slachtoffer] op 14 januari 2012 is neergestoken door [dader]. Uit het sectieverslag blijkt dat [slachtoffer] later aan haar verwondingen is overleden, waarmee het causale verband tussen het steken en de dood is gegeven.
[dader] is op 03 september 2012 veroordeeld voor de moord op [slachtoffer]. Uit deze veroordeling blijkt dat het uitgelokte feit strafbaar is, waardoor kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitlokking.
Het handelen van verdachte en [verdachte LJN BY2835] dient volgens de officier van justitie voorts te worden gekwalificeerd als medeplegen. Verdachte en [verdachte LJN BY2835] zijn samen opgetrokken om het bedachte plan te laten uitvoeren. Samen hebben zij [dader] gekozen en hem aangezet tot moord. Er is niet alleen sprake geweest van een intensieve samenwerking tussen verdachte en [verdachte LJN BY2835] gedurende een langere periode, maar er is ook sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering gedurende dezelfde langere periode. Zowel verdachte als [verdachte LJN BY2835] hebben een eigen actieve bijdrage gehad in het geheel en elk heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plan en de uitvoering hiervan. Daarbij komt dat verdachte noch [verdachte LJN BY2835] zich op enig moment heeft gedistantieerd van het geheel.
Op grond hiervan acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen van uitlokking van moord. Zowel verdachte als [verdachte LJN BY2835] had een motief. verdachte had ruzie met [slachtoffer] en haatte haar. Verdachte wilde [slachtoffer] dood hebben. [verdachte LJN BY2835]’s motief is gelegen in het feit dat hij stapelverliefd was op verdachte en hij er belang bij had om haar liefde te behouden door aan haar verwachtingen te voldoen. Bovendien werd [verdachte LJN BY2835] zwart gemaakt door [slachtoffer] bij de ouders van verdachte, waardoor ook hij boos was op [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, nu verdachte de moord niet heeft uitgelokt op de wijze waarop het is tenlastegelegd.
[dader] is verantwoordelijk voor de levensberoving van [slachtoffer], nu hij degene is geweest die [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Los van de vraag of het verzoek uitging van verdachte of van [verdachte LJN BY2835]; in beide gevallen is zeer onaannemelijk dat de druk bij [dader] zodanig was dat die tot een dergelijk ernstig feit zou hebben kunnen bijdragen.
Verdachte blijft bij de verklaringen zoals zij deze ten overstaan van de politie heeft afgelegd. De lezing van verdachte dient gevolgd te worden en niet de lezingen van de medeverdachten.
Bovendien kunnen de verklaringen van [verdachte LJN BY2835] en [dader] niet bijdragen aan het bewijs, nu zij zich ten overstaan van de rechter-commissaris niet hebben uitgelaten over de tegenstrijdigheden in hun eerder afgelegde verklaringen, doordat ze zich hebben beroepen op hun verschoningsrecht.
Verdachte heeft geen enkele uitvoeringshandeling gepleegd en zelfs geen wezenlijke voorbereidingshandelingen in de zin van de wet en heeft niet hoeven begrijpen dat door het uitspreken van de wens dat [slachtoffer] dood moest en het op uitdrukkelijk verzoek verstrekken van adresgegevens haar wens op het punt stond op een gruwelijke manier in vervulling te gaan.
Verdachte ontkent dat zij [verdachte LJN BY2835] en/of [dader] onder druk heeft gezet of heeft bedreigd en hem/hen een geldbedrag of iets anders heeft beloofd. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte de in de tenlastelegging onder het eerste, tweede, vijfde en zesde gedachtenstreepje genoemde uitlokkingsmiddelen heeft gebruikt. Verdachte erkent de onder het derde en vierde gedachtenstreepje genoemde uitlokkingsmiddelen gebruikt te hebben: zij heeft het adres gegeven en heeft aangegeven wanneer [slachtoffer] thuis zou zijn/pianoles had. Verdachte deed dit echter op verzoek van [verdachte LJN BY2835]. Verdachte ontkent dat een en ander haar idee was. Verdachte benadrukt dat haar wens dat [slachtoffer] dood moest, moet worden gezien in het licht van de manier waarop een dergelijke uitlating in de Chinese taal wordt gebruikt. Zij heeft dit niet letterlijk zo bedoeld.
Voorts dient verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen van moord, dan wel doodslag. Nu [dader] heeft verklaard dat hij pas op de plaats van het misdrijf onder invloed van factoren die niet goed uit de verf zijn gekomen, heeft besloten haar te doden -althans haar te steken- kan van moord geen sprake zijn, omdat er in dat geval geen sprake is van voorbedachten raad. Tevens is geen sprake geweest van medeplegen van doodslag, nu verdachte er niet bij is geweest. Verdachte heeft het uiteindelijke gevolg ook niet gewild en heeft op geen enkele wijze een wezenlijke rol vervuld, zoals ze ook niet bewust en nauw heeft samengewerkt met de dader. Het enkele feit dat verdachte op enig moment heeft aangegeven dat er iets zou moeten gebeuren en dat zij, na een daartoe uitdrukkelijk verzoek, gegevens heeft verstrekt laat zich niet kwalificeren als het medeplegen van doodslag. Ook indien verdachte doordrongen zou moeten zijn geweest van het besef dat [slachtoffer] het leven zou laten, rechtvaardigt dat nog niet de kwalificatie medeplegen van doodslag.
De beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
Vast is komen te staan dat [dader] [slachtoffer] heeft vermoord door haar op 14 januari 2012 met een mes in haar hals en in het gezicht te steken, waardoor zij vijf dagen later is komen te overlijden.
De verdediging stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat verdachte de moord op [slachtoffer] niet opzettelijk heeft uitgelokt.
De rechtbank zal bij haar beoordeling uitgaan van de tweede en derde verklaring die door verdachte en de eerste verklaringen die door [verdachte LJN BY2835] en [dader] ten overstaan van de politie zijn afgelegd. De rechtbank acht deze verklaringen het meest betrouwbaar, nu ze kort na het plegen van het feit zijn afgelegd. Bovendien ondersteunen de verklaringen van de drie verdachten elkaar op wezenlijke onderdelen zonder dat er overleg tussen hen heeft kunnen plaatsvinden en zonder dat de verdachten kennis hadden van andere zich in het dossier bevindende verklaringen. De rechtbank constateert dat, nadat zij het dossier hebben gelezen, de verdachten hun verklaringen aanpassen, waarbij zij vooral elkaar gaan beschuldigen. Om die reden zal de rechtbank de verklaringen die zij na lezing van het dossier hebben afgelegd niet voor het bewijs gebruiken.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [verdachte LJN BY2835] en [dader] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu de verdediging hen niet heeft kunnen bevragen op de inconsistenties in hun verklaringen, omdat zij zich als getuigen bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht heeft beroepen.
De rechtbank overweegt dat het feit dat [verdachte LJN BY2835] en [dader] zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen op zichzelf niet afdoet aan de bewijswaarde van hun eerdere verklaringen. Uit jurisprudentie op dit punt volgt dat de verdediging weliswaar in enig stadium van het geding de gelegenheid moet krijgen om een door een ander bij de politie afgelegde, voor verdachte belastende verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen door die persoon als getuige te ondervragen, maar dat indien deze gelegenheid heeft ontbroken, de belastende verklaring wel voor het bewijs kan worden gebruikt als die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarvan is hier sprake.
Immers, de eerdere verklaringen van [verdachte LJN BY2835] en [dader] worden ondersteund door andere directe bewijsmiddelen, namelijk door de verklaringen van verdachte zelf en door telecom/internetberichten, alsook door getuigenverklaringen op meer indirecte wijze.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast.
Verdachte en [slachtoffer] zijn aanvankelijk vriendinnen, totdat er ruzie tussen hen beiden ontstaat. Deze ruzie wordt zichtbaar op het feestje van [getuige4] op 19 november 2011 in een poolcentrum in Arnhem. Verdachte en [slachtoffer] schreeuwen en schelden die avond naar elkaar en er wordt over en weer geduwd. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] haar aansprak vanwege de ruzie tussen [verdachte LJN BY2835] en [betrokkene]. Na 19 november 2011 wordt de ruzie erger omdat verdachte de indruk heeft dat [slachtoffer] over haar geroddeld heeft tegenover anderen. Naar aanleiding hiervan wordt door [verdachte LJN BY2835] op 26 november 2011 een dreigsmsje naar [slachtoffer] gestuurd. Verdachte heeft het telefoonnummer van [slachtoffer] hiervoor aan [verdachte LJN BY2835] gegeven en kent ook de inhoud van de door [slachtoffer] aan [verdachte LJN BY2835] teruggestuurde smsjes, waar zij boos over werd. [slachtoffer] is hierdoor bang geworden en de moeder van [slachtoffer] neemt contact op met de moeder van verdachte.
Na de sms-ruzie op 26 november 2011 heeft verdachte tegen [verdachte LJN BY2835] gezegd dat ze [slachtoffer] dood wilde hebben. [verdachte LJN BY2835] en verdachte spreken vervolgens over de manier waarop dit zou kunnen gebeuren. [verdachte LJN BY2835] komt met het idee [dader] te vragen om [slachtoffer] de mond te snoeren/uit de weg te ruimen. [verdachte LJN BY2835] weet van [dader] dat hij een mes heeft en dat hij eerder mensen heeft gesneden. Op 9 december 2011 wordt [dader] door [verdachte LJN BY2835] in Rotterdam gevraagd. Verdachte weet hiervan.[verdachte LJN BY2835] heeft met haar overlegd of ze [dader] zouden vragen. [dader] gaat vervolgens op zoek naar mensen die hem zouden kunnen helpen en heeft in dat kader ook met anderen over de opdracht gesproken.
Vervolgens vindt er op 25 december 2011 een ontmoeting plaats tussen [dader], [verdachte LJN BY2835] en verdachte bij een snackbar in Prinsenbeek. Tijdens deze ontmoeting is er over het doden van [slachtoffer] en over het geld dat [dader] zou krijgen gesproken.
In de kerstvakantie zoekt verdachte het adres van [slachtoffer] op via de Magister-site van school om dit via [verdachte LJN BY2835] aan [dader] te geven.
Het plan was dat het doden van [slachtoffer] voor het einde van het jaar (2011) zou gebeuren. Eind december 2011 is het plan stopgezet door [verdachte LJN BY2835]. Op 06 januari 2012 heeft [verdachte LJN BY2835] het plan weer geactiveerd. [verdachte LJN BY2835] geeft [dader] ongeveer in de week vóór 14 januari 2012 een briefje met daarop onder meer de adresgegevens van [slachtoffer], een beschrijving van stickers op de ramen van de woning en aanwijzingen met welke bus [dader] bij de woning komt. De informatie op het briefje is afkomstig van verdachte.
[dader] gaat op 12 januari 2012 naar Arnhem, naar de straat waar [slachtoffer] woont om [slachtoffer] op te wachten. Verdachte heeft die dag via haar telefoon contact met [klasgenoot], een klasgenoot van [slachtoffer], en heeft [klasgenoot] gevraagd haar door te geven wanneer en hoe [slachtoffer] naar huis gaat. Verdachte geeft deze informatie vervolgens door aan [verdachte LJN BY2835], en [verdachte LJN BY2835] aan [dader]. Omdat het te lang duurt voordat [slachtoffer] thuis komt, gaat [dader] weg. Verdachte is hier boos over. Diezelfde avond vindt er een gesprek plaats via Facebook, tussen [dader] en de account van [verdachte LJN BY2835], waarin wordt afgesproken dat [dader] die zaterdag om twintig over negen naar het huis van [slachtoffer] zal gaan en het hele gezin zal vermoorden. Verdachte en [verdachte LJN BY2835] zijn op dat moment samen. Op 14 januari 2012 reist [dader] zoals afgesproken met [verdachte LJN BY2835] en verdachte opnieuw naar Arnhem. Via de telefoon van [verdachte LJN BY2835] is er op 14 januari 2012 meermalen gebeld naar het toestel van [dader]. Die zaterdag zijn [verdachte LJN BY2835] en verdachte de hele dag samen. [dader] begeeft zich naar de woning van [slachtoffer] met een mes op zak. Eenmaal binnen in de woning, als [dader] en [slachtoffer] alleen op de gang staan, pakt [dader] zijn mes en steekt hij [slachtoffer] neer. Ten gevolge van deze messteken is [slachtoffer] vijf dagen later overleden.
Op 03 september 2012 is [dader] door de rechtbank Arnhem veroordeeld voor de moord op [slachtoffer] en de poging doodslag op haar vader, de heer [vader slachtoffer].
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de uitlokking van de moord. Verdachte is één van de initiators en organisatoren geweest van de moord op [slachtoffer]. Immers naar aanleiding van de ruzie die verdachte had met [slachtoffer] ontstaat bij verdachte de wens en het idee dat [slachtoffer] dood moet. Verdachte deelt deze wens vervolgens met haar vriend [verdachte LJN BY2835]. Verdachte verklaart dat [verdachte LJN BY2835] als eerste met het idee kwam [slachtoffer] te doden, naar aanleiding van het feit dat verdachte boos op haar was. Los van de vraag wie het eerst op het idee is gekomen, verdachte of [verdachte LJN BY2835], is het idee tussen hen tweeën ontstaan en is naar aanleiding van het idee gezamenlijk een plan gemaakt. Verdachte geeft daarbij nog aan dat [verdachte LJN BY2835] het niet zelf moet doen. Uiteindelijk komt [verdachte LJN BY2835] bij [dader] uit. Na overleg met verdachte, vraagt [verdachte LJN BY2835] aan [dader] om [slachtoffer] de mond te snoeren.
De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van verdachte zelf dat zij [slachtoffer] dood wilde hebben, alsook uit de verklaringen van [verdachte LJN BY2835] tegen wie verdachte tevens deze uitlating deed. Voor de juistheid van verdachtes stelling dat het gebruik van de doodswens in de Chinese taal anders moet worden opgevat dan in het Nederlands heeft de rechtbank geen concrete aanknopingspunten kunnen vinden in het dossier. Deze stelling wordt door geen van de betrokkenen in de zaak onderschreven en is door verdachte ook niet concreet onderbouwd. Uit het dossier is genoegzaam gebleken dat verdachte wist dat het menens was als het over de dood van [slachtoffer] ging.
Voorts heeft verdachte samen met [verdachte LJN BY2835] en [dader], gedurende een langere periode meermalen over het doodmaken van [slachtoffer] gesproken. Verdachte heeft [dader] ook geld beloofd tijdens een ontmoeting op 25 december 2011 in Prinsenbeek. [verdachte LJN BY2835] heeft [dader] beloofd zijn drankjes te betalen bij het uitgaan. Verdachte heeft er bij [verdachte LJN BY2835] en samen met [verdachte LJN BY2835] bij [dader] meermalen op aangedrongen [slachtoffer] te doden. [dader] heeft toen ook gevraagd om een pistool. Zonder de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer], zonder de wens van verdachte dat [slachtoffer] dood zou gaan, zonder het handelen van verdachte en [verdachte LJN BY2835] jegens [dader], was er bij [dader] geen wilsbesluit geweest [slachtoffer] te vermoorden. Dit wilsbesluit is enkel ontstaan doordat verdachte en [verdachte LJN BY2835] hem hiertoe hebben aangezet. Uit niets is gebleken dat verdachte haar doodswens niet serieus zou menen.
Voorts heeft verdachte concrete inlichtingen verschaft om het plan uit te voeren. Verdachte heeft adresgegevens van [slachtoffer] via een schoolsysteem opgezocht en via [verdachte LJN BY2835] aan [dader] doorgespeeld. Ook heeft verdachte informatie gegeven over stickers bij de deur van de familie [slachtoffer] en de tijdstippen waarop [slachtoffer] op donderdag 12 januari 2012 en daarna op zaterdag 14 januari 2012 thuis zou zijn. Verdachte wijst [dader] er op dat [slachtoffer] op zaterdag altijd pianoles heeft en dat de vader en het broertje van [slachtoffer], omdat het weekend is, wellicht ook thuis zijn overdag. Ook op donderdag 12 januari is verdachte erbij wanneer [dader] en [verdachte LJN BY2835] met elkaar via Skype en Facebook contact hebben.
[dader] heeft uiteindelijk het plan uitgevoerd en is op 03 september 2012 ook veroordeeld voor de moord op [slachtoffer]. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt aan een strafbare uitlokking.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [verdachte LJN BY2835] bij het uitlokken van de moord. Verdachte en [verdachte LJN BY2835] hebben vanaf eind november 2011 tot en met 14 januari 2012 samen afspraken gemaakt, voorbereidingen getroffen en de moord op [slachtoffer] uitgelokt. Zowel verdachte als [verdachte LJN BY2835] hebben verschillende handelingen verricht teneinde de moord uit te lokken. Verdachte heeft hieraan een wezenlijke bijdrage gehad door contact te onderhouden met [dader], rechtstreeks dan wel via [verdachte LJN BY2835], door [dader] geld te bieden voor de moord en daarnaast door het verschaffen van concrete inlichtingen en informatie over het adres en de aanwezigheid van [slachtoffer]. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte niet had verwacht en niet hoefde te verwachten dat [dader] daadwerkelijk [slachtoffer] zou vermoorden en dat het initiatief volledig vanuit [verdachte LJN BY2835] kwam. De rechtbank volgt dit standpunt niet, nu uit de verklaringen van [verdachte LJN BY2835] , verdachte , [getuige6] , [getuige1] en [getuige2] blijkt dat er (kort) voorafgaand aan de bewuste dag meermalen tussen verdachte en [verdachte LJN BY2835] over het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven, is gesproken en verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van het plan en de uitvoering hiervan, hoewel zij hiervoor gedurende anderhalve maand meermalen gelegenheid heeft gehad. Daarentegen heeft verdachte er meermalen bij [verdachte LJN BY2835] en [dader] op aangedrongen het plan uit te voeren en was verdachte teleurgesteld en boos toen [verdachte LJN BY2835] het plan in december stop zette en [dader] op 12 januari 2012 onverrichter zake naar huis terug ging. Mede onder druk van verdachte is het plan derhalve begin januari weer geactiveerd en is [dader] 14 januari 2012 terug gegaan naar de woning van [slachtoffer]. Het gepleegde feit heeft naar het oordeel van de rechtbank enkel plaats kunnen vinden door het samenspel tussen [verdachte LJN BY2835] en verdachte enerzijds en [dader] anderzijds.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken is vast komen te staan dat verdachte samen met [verdachte LJN BY2835] door middel van het doen van beloften en het verstrekken van gelegenheid en inlichtingen de moord op [slachtoffer] heeft uitgelokt.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte [verdachte LJN BY2835] schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk uitlokken van moord, door het doen van beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen.
De verdachte dient van het alternatief tenlastegelegde medeplegen van moord te worden vrijgesproken nu zij en [verdachte LJN BY2835] [dader] hebben overgehaald de moord te plegen en verdachte en [verdachte LJN BY2835] aan de uitvoering daarvan niet hebben meegewerkt.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
[dader] op 14 januari 2012 te Arnhem, opzettelijk, met voorbedachten rade, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven
heeft beroofd, immers heeft die [dader] opzettelijk na kalm beraad en
rustig overleg, met een mes, in de hals, van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 19 januari 2012) is overleden,
welk feit zij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander omstreeks de periode van 01 december 2011 tot met 14 januari 2012 te Rotterdam en te Arnhem en elders in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt,
door, al dan niet door tussenkomst van [medeverdachtedachte 05/700101-12], (bij) die [dader]
- (meermalen) (dwingend) door middel van Facebook en/of andere sociale media /of sms-berichten en/of (een) telefoongesprek(ken) en/of tijdens ontmoeting(en), te vragen en/of er op aan te dringen om [slachtoffer] te doden en
-(daarbij) een geldbedrag aan te bieden en
-(daarbij) een papiertje met daarop het adres van voornoemde [slachtoffer] te geven en
-(daarbij) inlichtingen te verschaffen over het tijdstip waarop voornoemde
[slachtoffer] thuis zou (moeten) zijn, en
-(daarbij) te beloven om bij het uitgaan alle drankjes voor die [dader] te betalen
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijke uitlokking van moord door beloften en het verschaffen van gelegenheid en inlichtingen
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ten aanzien van de op te leggen straf het volgende overwogen. Verdachte was ten tijde van het plegen van de moord 16 jaar oud. Ingevolge artikel 77i, eerste lid onder b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan in dat geval maximaal 24 maanden jeugddetentie worden opgelegd, naast een eventuele maatregel. Op grond van artikel 77b Sr en 77gg Sr, in combinatie met de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 1992 (NJ 1993, 122) en aantekening 4 van de toelichting bij artikel 77gg Sr, bestaat echter de mogelijkheid voor een zestienjarige verdachte het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. Verdachte was gedurende een deel van de tenlastegelegde periode 15 jaar. Uit eerdergenoemd arrest van het Gerechtshof blijkt dat de Hoge Raad onder vigeur van artikel 77kk Sr (oud) al het volwassenenstrafrecht toepaste bij een veroordeling ter zake van meerdere feiten bij het plegen waarvan de veroordeelde deels vijftien jaar was. Hoewel er in het onderhavige geval geen sprake is van meerdere tenlastegelegde feiten of van samenloop, stelt de officier van justitie dat evenwel analoog toepassing kan worden gegeven aan artikel 77b Sr gelet op eerdergenoemde artikelen. Voorts wijst de officier van justitie in dat kader op een uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 1987 (NJ 1988, 614).
De officier van justitie stelt voorts dat voldaan is aan de voorwaarde(n) voor het toepassen van het sanctierecht voor volwassenen, genoemd in het eerste lid van artikel 77b Sr. De ernst van de zaak, de uitzonderlijke omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de rol van verdachte hierbij, rechtvaardigen de toepassing van het sanctierecht voor volwassenen. De persoon van verdachte en de bij haar bestaande mate van persoonlijkheidsproblematiek vormen geen contra-indicaties hiervoor. De officier van justitie vraagt de rechtbank dan ook voorbij te gaan aan het advies van de deskundigen hieromtrent, nu de rechtbank hieraan niet gebonden is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en daarnaast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich verzet tegen toepassing van het sanctierecht voor volwassenen. In dat kader heeft de raadsman de rechtbank ter terechtzitting verzocht om, indien de rechtbank overweegt het sanctierecht voor volwassenen toe te passen, de deskundigen die onderzoek naar verdachte hebben verricht nader te horen over de (on)wenselijkheid van het toepassen daarvan. Indien het minderjarigenstrafrecht wordt toegepast, heeft de verdediging bepleit dat niet is voldaan aan de criteria voor oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met name niet aan het criterium dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eist. De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring en indien behandeling nodig wordt geacht een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd en bijzondere voorwaarden. Subsidiair verzoekt de verdediging oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel.
Beoordeling
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een uitzonderlijk ernstig strafbaar feit. [slachtoffer] en haar vader zijn op klaarlichte dag in hun eigen woning met een mes aangevallen door [dader] als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden en haar vader blijvend is verminkt. Het broertje van [slachtoffer], [getuige7], is getuige geweest van deze aanval op zijn zus en zijn vader. Meerdere mensen in de buurt zijn direct getuige geweest van de ernstige gevolgen van de aanval. Verdachte was goed bevriend met [slachtoffer] totdat een ruzie hen uiteendreef en verdachte ertoe bracht samen met [verdachte LJN BY2835] opdracht te geven [slachtoffer] te vermoorden. Dat vriendschap tussen twee jonge meisjes door een ogenschijnlijk triviale ruzie kan omslaan in diepe haat en uiteindelijk kan leiden tot uitlokking van moord is schokkend en nauwelijks te bevatten.
De gevolgen voor de nabestaanden zijn onbeschrijfelijk, zo is ter zitting duidelijk naar voren gekomen. Daarnaast heeft deze gebeurtenis een enorme schok in de buurt, de stad Arnhem, het hele land en zelfs in het buitenland teweeggebracht. Aan verdachte kan worden verweten dat zij in de lange aanloop naar het delict niet op enig moment tot bezinning is gekomen en heeft afgezien van (de uitvoering van) het plan. Hiervoor had zij op meerdere momenten de mogelijkheid. Daarentegen heeft verdachte al dan niet door tussenkomst van [verdachte LJN BY2835] meermalen erop aangedrongen dat [slachtoffer] zou worden gedood. Verdachte is kil, berekenend en heimelijk te werk gegaan, hetgeen de rechtbank zeer ernstig en zorgelijk acht. De gevolgen voor het slachtoffer en de nabestaanden heeft zij op geen enkel ogenblik onder ogen gezien of willen zien.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 01 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte was gedurende de tenlastegelegde periode deels vijftien en deels zestien jaar oud. Dit leidt ertoe dat er ingevolge artikel 77i Sr verschillende strafmaxima van toepassing zijn bij toepassing van het sanctierecht voor jeugdigen. Daarnaast maakt de zestienjarige leeftijd van verdachte het mogelijk ingevolge artikel 77b Sr het sanctierecht voor volwassenen toe te passen.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte gedurende de tenlastegelegde periode dient te worden beschouwd als zijnde handelingen gericht op één wilsbesluit, namelijk het uitlokken van de moord op [slachtoffer]. Dit wilsbesluit is telkens door de handelingen van verdachte bevestigd, niet alleen op momenten dat verdachte nog vijftien jaar was, maar ook nadat zij zestien jaar geworden was. Voor het naast elkaar toepassen van het strafregime voor 16-min en 16-plus biedt de wet geen ruimte zodat de rechtbank een keuze zal moeten maken. Nu verdachte ten tijde van het plegen van het delict ook zestien jaar was en het zwaartepunt van de tenlastegelegde periode, te weten het neersteken van [slachtoffer] op 14 januari 2012, in de periode ligt dat verdachte zestien jaar was, is de rechtbank van oordeel dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de leeftijd van zestien jaar.
Ten aanzien van minderjarige verdachten is de hoofdregel dat het sanctierecht voor jeugdigen wordt toegepast. Gelet op artikel 77b, eerste lid, Sr kan het sanctierecht voor jeugdigen buiten toepassing gelaten worden en kan recht worden gedaan overeenkomstig het sanctierecht voor volwassenen indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De officier van justitie heeft, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, de rechtbank verzocht het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. De verdediging heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank stelt voorop dat het onderhavige feit een uitzonderlijk ernstig strafbaar feit is. Verdachte heeft door haar handelen [slachtoffer] haar meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast zijn de nabestaanden achtergebleven met een onbeschrijfelijk verdriet en gemis en met de onbeantwoorde vraag hoe zoiets heeft kunnen gebeuren. Verdachte heeft deze moord samen met de medeverdachte gedurende langere tijd, doelbewust, gepland en uitgelokt. [slachtoffer] is op klaarlichte dag in haar eigen woning met een mes aangevallen en vermoord vanwege een relatief geringe aanleiding. Hiervan zijn haar vader en broertje getuige geweest. Het feit heeft een schok door de samenleving doen gaan, mede door de jonge leeftijd van de daders. De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan wegen voor de rechtbank zwaar en kunnen toepassing van het meerderjarigenstrafrecht rechtvaardigen.
Hiertegenover staat het belang van de persoon van de verdachte.
Er zijn twee persoonlijkheidsrapportages opgemaakt over verdachte. Uit de rapportage van psycholoog dr. [psycholoog] van 7 augustus 2012 blijkt dat er bij verdachte sprake is “van een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling, identiteitsproblematiek en een gedragsstoornis NAO (…); hiermee is tevens sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. In dit kader kan er gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens. Tevens is er sprake van een ouder-kind relatieprobleem. (…) Tijdens het tenlastegelegde was hiervan tevens sprake. (…) Vanuit zorgoogpunt is behandeling geïndiceerd, gericht op de gebrekkige inter-persoonlijke, morele en affectieve vermogens van betrokkene, de beperkte frustratietolerantie en verhoogde impulsiviteit. Tevens dient er aandacht te zijn voor het beperkte probleeminzicht en -besef, en is het van belang voor de verdere (morele) ontwikkeling van betrokkene dat ze zich meer bewust wordt van de situatie rondom het tenlastegelegde en de betekenis hiervan voor het leven van alle betrokkenen. Bij voorkeur dient tevens het gezinssysteem hierbij betrokken te worden. Echter, mede gezien de (affectieve) opvoedingsvaardigheden van ouders en het onduidelijke toekomstperspectief van het gezin wordt van een ambulante behandeling onvoldoende effect verwacht. Betrokkene heeft duidelijke structuur en begrenzing nodig en lijkt te kunnen profiteren van het gestructureerde en veilige leefklimaat op een (behandel)groep. (…)”
Gezien de aard van de problematiek en de ernst van het tenlastegelegde zou “in overweging gegeven worden deze behandeling in het kader van een PIJ-maatregel te laten plaatsvinden. (…)
Gezien de achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling – en de gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens – van betrokkene is toepassing van het meerderjarigenstrafrecht niet geïndiceerd. Betrokkene functioneert ten tijde van dit onderzoek nog op een lager (moreel) ontwikkelingsniveau. (…)”
De diagnose en het advies worden gedeeld door de mederapporteur, kinder- en jeugdpsychiater dr. [jeugdpsychiater].
Ook de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering hebben ter zitting van 26 oktober 2012 geadviseerd het jeugdsanctierecht toe te passen.
Een van de uitgangspunten van het jeugdrecht is dat minderjarigen nog niet uitontwikkeld zijn. Hierdoor ligt in het jeugdrecht de nadruk op de persoon van de dader en op het pedagogisch karakter en minder op vergelding.
De rechtbank leidt uit voornoemde rapportages af dat behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat er binnen de kaders van het sanctierecht voor jeugdigen middelen en mogelijkheden zijn verdachte te behandelen. De rapporteurs verwachten dat behandeling in het kader van een PIJ-maatregel nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden biedt aan verdachte om de scheefgroei, die er in de persoonlijkheid van verdachte is ontstaan, te compenseren.
Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de rapportages, van belang dat de ouders van verdachte en het gezinssysteem betrokken worden bij de behandeling, hetgeen bij uitstek in het jeugdstrafrechtelijk kader past en ook enkel dit kader hier passende mogelijkheden voor biedt. Voorts zit verdachte vanaf februari 2012 in voorarrest in een Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI). In de JJI is er gedurende het voorarrest reeds aangevangen met de behandeling van verdachte. Uit de stukken en de ter zitting van 26 oktober 2012 naar voren gebrachte informatie door de Jeugdreclassering, is gebleken dat verdachte gedurende de afgelopen maanden reeds een positieve ontwikkeling heeft ingezet. Bij detentie in een gevangenis, waartoe toepassing van volwassenenstrafrecht zou leiden, zijn er geen mogelijkheden voor behandeling. Toepassing van het sanctierecht voor volwassenen zou betekenen dat, nu de rechtbank alsdan een langere onvoorwaardelijke detentiestraf passend acht, de ingezette behandeling van verdachte zal worden gestopt en pas na het voltooien van de gevangenisstraf kan worden voortgezet. De rechtbank acht het niet wenselijk de ingezette positieve ontwikkeling van verdachte te doorbreken door een overplaatsing naar een gevangenis. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte op een lager niveau dan haar kalenderleeftijd functioneert. De rechtbank vindt het belangrijk dat de behandeling nu plaatsvindt, terwijl er nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn en niet pas na enkele jaren detentie als de ontwikkelingsmogelijkheden zijn afgenomen en de scheefgroei naar verwachting is toegenomen. Hoewel er in het onderhavige geval sprake is van een volwassen daad, dient naar het oordeel van de rechtbank in de afweging van de belangen van verdachte en die van de samenleving die van de behandeling van de persoon van verdachte zwaarder te wegen dan de ernst van het feit.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het sanctierecht voor jeugdigen toepassen en geen toepassing geven aan artikel 77b Sr. De rechtbank wil daarmee niets afdoen aan het verlies en het verdriet van de nabestaanden. Dit verlies kan op geen enkele wijze gecompenseerd worden, ook niet door het strafrecht. Hier is het strafrecht ook niet alleen voor bedoeld. Bij toepassing van het strafrecht moet recht worden gedaan aan de samenleving, de slachtoffers en ook aan de verdachte.
De rechtbank acht gelet op de bijzondere ernst van het feit evenwel enkel de maximale straf voor een zestienjarige verdachte passend, zijnde een jeugddetentie voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, eveneens gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en mede gelet op het feit dat verdachte een feit heeft gepleegd waarop voorlopige hechtenis is toegelaten en voorts in aanmerking genomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist, terwijl de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en de noodzakelijke behandeling kan bieden, het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen geboden is.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist, nu is gebleken dat er door de deskundigen met het oog op herhalingsgevaar geen andere mogelijkheden gezien worden een gedragsverandering bij verdachte teweeg te brengen dan met een klinische behandeling. De psychiater heeft de kans op recidive zonder behandeling ingeschat op matig tot hoog en geen beschermende factoren geconstateerd. De psycholoog heeft geen concreet advies gegeven over de kans op recidive, doch uit de eerder aangehaalde rapportage d.d. 7 augustus 2012 en haar verklaring ter zitting van 26 oktober 2012 blijkt dat gelet op de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte en de beperkte empathische vermogens de kans op dwingend, manipulatief en instrumenteel gedrag aanwezig blijft. De rechtbank is van oordeel dat, zonder behandeling in een PIJ-kader, de kans op recidive reëel te achten is.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij dhr. [vader slachtoff[slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van beide vorderingen, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] als nabestaande hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 9.036,20 met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde als slachtoffer toe te wijzen tot een bedrag van € 12.487,91, waarbij de zaakschade ad € 836,50 en de shockschade ad € 8.500,-- hoofdelijk en het overige bedrag van € 3.151,41 niet hoofdelijk dient te worden toegewezen. Een en ander met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie verzoekt de overige delen van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdachte, de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [vader slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen (deels) zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering ingediend als nabestaande wordt dat deel van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van lijkbezorging toegewezen. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af nu deze op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek niet voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank acht daarbij zowel de primaire als de secundaire uitvaartkosten toewijsbaar en acht daarnaast de gevorderde reiskosten en verlenging columbarium toewijsbaar, zodat in totaal een bedrag van € 9.036,20 zal worden toegewezen. Deze vergoeding zal hoofdelijk worden opgelegd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij als slachtoffer, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 9.336,50. De bedragen ten aanzien van de zaakschade (€ 836,50) en shockschade (€ 8.500,-) zullen hoofdelijk worden toegewezen. De overige bedragen zien op de verwondingen van de benadeelde partij zelf.
De vordering zal op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet uit te sluiten valt dat er civielrechtelijke aansprakelijkheid voor deze schade bestaat. Het al dan niet vaststellen hiervan vormt een onevenredige belasting voor dit strafgeding.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s en 289 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het tweede alternatief tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts tot
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij dhr. [vader slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe voor zover deze betrekking heeft op de kosten van lijkbezorging.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachte(n) beta(a)lt(en) ook veroordeelde daardoor tegenover [vader slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [vader slachtoffer], te betalen € 9.036,20 zegge negenduizendzesendertig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Maatregel van schadevergoeding ad € 9.036,20, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
- Legt op aan veroordeelde – met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [vader slachtoffer], te betalen € 9.036,20, (zegge negenduizendzesendertig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij deels toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachte(n) beta(a)lt(en) ook veroordeelde daardoor tegenover [vader slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [vader slachtoffer], te betalen € 9.336,50 zegge negenduizenddriehonderdzesendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Verstaat dat de vordering wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 9.336,50, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
- Legt op aan veroordeelde – met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader(s) betaalt/betalen ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [vader slachtoffer], te betalen € 9.336,50, (zegge negenduizenddriehonderdzesendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2012, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. M.E. Snijders, kinderrechter, als voorzitter,
mr. J.Th. van Belzen, kinderrechter,
mr. W.J. Vierveijzer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Baaziz, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2012.