ECLI:NL:RBAMS:2018:9543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
636443 HA ZA 17/1018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in verzetprocedure betreffende de erkenning van een Amerikaans verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2018 een eindvonnis gewezen in een verzetprocedure. De rechtbank beoordeelt of de eiser, in dit geval de curator in het faillissement van een Amerikaanse onderneming, kan worden veroordeeld tot betaling van bedragen die zijn vastgesteld in Amerikaanse verstekvonnissen. De zaak betreft een vervolg op een eerder vonnis (ECLI:NL:RBAMS:2018:4278) en de rechtbank onderzoekt of de Amerikaanse rechter bevoegd was en of de rechtspleging daar voldoet aan de eisen van behoorlijke rechtspleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inleidende processtukken van de Amerikaanse procedures tijdig aan de gedaagden zijn betekend, waardoor aan de waarborgen voor een eerlijke rechtsgang is voldaan. De rechtbank concludeert dat de Amerikaanse verstekvonnissen erkenning verdienen in Nederland, omdat aan de voorwaarden van het Gazprombankarrest is voldaan. De rechtbank verklaart het verzet van de gedaagde ongegrond en bevestigt het eerdere verstekvonnis, waarbij de gedaagde is veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de curator. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van de curator toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in verzet van 19 december 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/636443 / HA ZA 17/1018 van
[curator]
in hoedanigheid van curator in het geconsolideerde faillissement van
[gefailleerde] Inc.,
et al.,
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
eiseres,
gedaagde in verzet,
advocaat mr. M. Teekens te Leiden,
tegen

1.[gedaagde] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUALITY INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
eisers in verzet,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [curator] q.q., [gedaagde] en QI worden genoemd en [gedaagde] en QI gezamenlijk [gedaagden] (in mannelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 mei 2018,
- de akte na tussenvonnis van [gedaagden] ,
- de antwoordakte tevens akte overlegging productie van [curator] q.q.,
- de akte uitlating productie van [gedaagden]
1.2.
De met deze zaak op de rol gevoegde zaak met nummer C/13/630924/HA ZA 17/627 tussen [curator] q.q. als eiseres en gedaagde in verzet en [naam] (hierna: [naam] ) als gedaagde en eiser in verzet is bij rolbeslissing van 26 september 2018 verwezen naar de parkeerrol van 3 april 2019 in verband met het rechtsmiddel dat [naam] op 28 mei 2018 bij de Amerikaanse rechtbank tegen het jegens hem gewezen Amerikaanse verstekvonnis heeft ingesteld.
1.3.
Bij brief van 31 oktober 2018 heeft de rechtbank (de advocaat van) [gedaagden] verzocht om de rechtbank en [curator] q.q. uiterlijk 21 november 2018 te informeren of het door [gedaagden] aangekondigde rechtsmiddel tegen de jegens [gedaagden] gewezen Amerikaanse verstekvonnissen daadwerkelijk bij de Amerikaanse rechtbank is ingediend. In deze brief heeft de rechtbank partijen ook geïnformeerd dat mr. M.M. Korsten-Krijnen inmiddels elders werkzaam is en als voorzitter van de meervoudige kamer is vervangen door mr. R.H.C. Jongeneel en dat dit vonnis door de gewijzigde combinatie zal worden gewezen. Partijen hebben op deze brief niet gereageerd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij verstekvonnis van 17 augustus 2015 heeft de Amerikaanse rechtbank QI veroordeeld tot betaling aan [curator] q.q. van USD 7.646.435,54 te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht. Bij verstekvonnis van 21 november 2016 is [gedaagde] door de Amerikaanse rechtbank veroordeeld tot betaling aan [curator] q.q. van USD 20.584.687,46 te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht. Ook [naam] is door de Amerikaanse rechtbank bij verstek veroordeeld en wel op 16 februari 2016 tot betaling van een bedrag van USD 73.615.910,87 te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht. [curator] q.q. heeft [gedaagden] (en ook [naam] ) voor deze rechtbank gedagvaard en (onder meer) gevorderd dat [gedaagden] en [naam] op grond van artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden veroordeeld tot betaling van hetgeen waartoe zij in de Amerikaanse verstekvonnissen zijn veroordeeld. Deze vordering is door deze rechtbank bij verstekvonnis van 26 april 2017 toegewezen, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] en [naam] in de proceskosten. Vervolgens heeft [gedaagden] tijdig en op de juiste wijze verzet tegen dit verstekvonnis ingesteld.
2.2.
In deze zaak moet worden beoordeeld of [gedaagden] kan worden veroordeeld tot al hetgeen waartoe hij in de Amerikaanse verstekvonnissen is veroordeeld. In het tussenvonnis van 23 mei 2018 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank overwogen dat bij de beoordeling van de vraag of, en in hoeverre aan een beslissing van een buitenlandse rechter gezag kan worden toegekend, ingevolge het Gazprombankarrest (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838) tot uitgangspunt dient dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
(i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een
bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
(ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
(iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde; en
(iv) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
2.2.1.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat uit het Gazprombankarrest volgt dat toewijzing van een vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv kan afstuiten op de grond dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat onder omstandigheden er voorts aanleiding kan zijn de beslissing op de voet van artikel 431 lid 2 Rv aan te houden indien tegen het buitenlandse vonnis een rechtsmiddel is ingesteld en daarop nog niet bij onherroepelijk vonnis is beslist.
Ad (i): bevoegdheid
2.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter is gebaseerd op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is.
Ad (ii) en (iii): behoorlijke rechtspleging
2.4.
Verder heeft de rechtbank over de hiervoor onder (ii) en (iii) genoemde criteria uit het Gazprombankarrest overwogen dat deze met elkaar samenhangen en zien op de behoorlijke rechtspleging, in ruime zin. De rechtbank heeft overwogen dat in dat kader moet worden beoordeeld of de inleidende processtukken van de Amerikaanse procedures rechtsgeldig en tijdig aan [gedaagden] zijn betekend, zodat hij voldoende in de gelegenheid is geweest om verweer te voeren (waarborg A). Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat moet worden beoordeeld of [gedaagden] daadwerkelijk in de gelegenheid is geweest om gebruik te maken van een effectief rechtsmiddel dat tegen de Amerikaanse verstekvonnissen openstaat of heeft opengestaan (waarborg B).
Belangenafweging
2.5.
In het tussenvonnis is overwogen dat als de uitkomst van de beoordeling is dat aan waarborg A en/of B niet is voldaan een belangenafweging moet plaatsvinden om vast te stellen wiens belang voorgaat: het door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde belang van [gedaagden] bij de toegang tot de rechter of het eveneens door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van [curator] q.q. dat er een einde komt aan de rechtsgang, waarbij is opgemerkt dat het recht van [gedaagden] op de toegang tot de rechter niet in de kern mag worden aangetast.
Waarborg A en B ten aanzien van [gedaagde]
2.6.
Vervolgens heeft de rechtbank in het tussenvonnis vastgesteld dat de inleidende processtukken van de Amerikaanse procedure [gedaagde] tijdig hebben bereikt, in die zin dat [gedaagde] na de ontvangst ervan, voldoende gelegenheid heeft gehad om in deze procedure verweer te voeren. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om tijdig een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis in te stellen. Ten aanzien van [gedaagde] is dus aan waarborg A en B voldaan. De rechtbank heeft in het tussenvonnis dan ook geoordeeld dat ter zake van de totstandkoming van het jegens [gedaagde] gewezen Amerikaanse verstekvonnis sprake is geweest van een behoorlijke rechtspleging (in ruime zin).
Waarborg A en B ten aanzien van QI
2.7.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van QI nog geen uitsluitsel kan worden gegeven of aan waarborg A is voldaan. De rechtbank heeft de stelling van [curator] q.q. dat de inleidende processtukken in de Amerikaanse procedure conform artikel 5 van het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken van 15 november 1965 (Haags Betekeningsverdrag) aan QI zijn betekend voorshands bewezen geoordeeld en QI toegelaten tot tegenbewijs op dit punt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat voorlopig moet worden geconcludeerd dat de termijn om een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis in te stellen lijkt te zijn verstreken, voordat QI met het Amerikaanse verstekvonnis bekend is geworden. Omdat (de advocaat van) [gedaagden] bij fax van 21 maart 2018 de rechtbank had bericht dat QI (en ook [gedaagde] ) een instructie aan een Amerikaanse advocaat had gegeven om alsnog een rechtsmiddel tegen de Amerikaanse verstekvonnissen in te stellen, heeft de rechtbank QI in het tussenvonnis op grond van artikel 22 Rv opgedragen om zich bij akte (concreet en met bewijsmiddelen onderbouwd) uit te laten over het aangekondigde rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het voor de vraag of sprake is (geweest) van een met voldoende waarborgen omklede procedure, van belang is om vast te stellen of voor QI nog een effectief rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis openstaat, of heeft opengestaan nadat zij kennisnam van het Amerikaanse verstekvonnis.
2.8.
In de akte na tussenvonnis heeft [gedaagden] bericht dat hij nog geen rechtsmiddel tegen de Amerikaanse verstekvonnissen heeft ingesteld bij gebrek aan financiële middelen, maar dat hij verwacht dat (net als [naam] ) alsnog te doen. [gedaagden] heeft aangekondigd de rechtbank onmiddellijk te zullen berichten zodra het rechtsmiddel is ingesteld. Daarnaast heeft hij verzocht deze zaak aan te houden totdat de Amerikaanse rechtbank op het nog in te stellen rechtsmiddel onherroepelijk heeft beslist.
2.9.
In haar antwoordakte heeft [curator] q.q. zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om deze zaak aan te houden, omdat [gedaagden] geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de Amerikaanse verstekvonnissen.
2.10.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] niets over het aangekondigde rechtsmiddel dat bij de Amerikaanse rechtbank zou worden ingediend heeft bericht, ondanks zijn herhaalde mededeling dat te zullen doen. Ook heeft [gedaagden] niet gereageerd op het verzoek van 31 oktober 2018 van de rechtbank (zie 1.3.). Bij deze stand van zaken moet worden aangenomen dat [gedaagden] géén rechtsmiddel(en) heeft ingesteld tegen de Amerikaanse verstekvonnissen bij de Amerikaanse rechtbank. Voor aanhouding van de procedure is daarom geen aanleiding.
2.11.
Het voorgaande betekent dat moet worden voortgeprocedeerd. Het door QI te leveren tegenbewijs in het kader van de beoordeling of aan waarborg A (rechtsgeldige en tijdige betekening van de inleidende processtukken) is voldaan (zie 2.7.), is pas relevant indien duidelijk is of voldaan is aan waarborg B (de mogelijkheid om een effectief rechtsmiddel in te stellen). [curator] q.q. heeft op de comparitie gesteld (en heeft dat in haar antwoordakte herhaald) dat voor QI nog een effectief rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis heeft opengestaan (en nog openstaat) nadat zij kennisnam van het Amerikaanse verstekvonnis, namelijk op grond van
Rule 60van de
Federal Rules of Civil Proceduredat via
Rule 9024van de
Federal Rules of Bankruptcy Procedurevan toepassing is. Hiervoor onder 2.10 is vastgesteld dat QI geen rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis heeft ingesteld, zodat niet langs die weg een beslissing van de Amerikaanse rechter en daarmee uitsluitsel over de mogelijkheid tot het instellen van het rechtsmiddel kan worden verkregen. In het tussenvonnis is overwogen dat het vaste rechtspraak is dat van degene die meent dat hem het recht op een eerlijk proces is onthouden in beginsel geëist mag worden dat hij alle rechtsmiddelen aanwendt die hem ten dienste staan, mits deze geacht kunnen worden daadwerkelijk tot heroverweging en dus tot een
effective remedyte kunnen leiden. In het hiernavolgende zal worden beoordeeld of QI – zoals [curator] q.q. heeft gesteld – nadat zij kennis had genomen van het Amerikaanse verstekvonnis een rechtsmiddel onbenut heeft gelaten dat daadwerkelijk had kunnen leiden tot het door QI aangevoerde gebrek in het verstekvonnis, namelijk de schending van het recht op hoor en wederhoor in de zin van artikel 6 EVRM.
2.12.
In
Rule 60van de toepasselijke
Federal Rules of Civil Procedureis, voor zover van belang, het volgende bepaald:
Rule 60. Relief from a Judgment or Order
( a)
(..)
( b)
Grounds for Relief from a Final Judgment, Order, or Proceeding.
On motion and just terms, the court may relieve a party or its legal representative from a final judgment, order, or proceeding for the following reasons:
(1) mistake, inadvertence, surprise, or excusable neglect;
(2) newly discovered evidence that, with reasonable diligence, could not have been discovered in time to move for a new trial under Rule 59(b);
(3) fraud (whether previously called intrinsic or extrinsic), misrepresentation, or misconduct by an opposing party;
(4) the judgment is void;
(5) the judgment has been satisfied, released, or discharged; it is based on an earlier judgment that has been reversed or vacated; or applying it prospectively is no longer equitable; or
(6) any other reason that justifies relief.
( c)
Timing and Effect of the Motion.
(1)
Timing.A motion under Rule 60(b) must be made within a reasonable time and for reasons (1), (2), and (3) no more than a year after the entry of the judgment or order or the date of the proceeding.
(2)
Effect on Finality.The motion does not affect the judgment's finality or suspend its operation.
( d)
Other Powers to Grant Relief.
This rule does not limit a court's power to:
(1) entertain an independent action to relieve a party from a judgment, order, or proceeding;
(2) grant relief under 28 U.S.C. §1655 to a defendant who was not personally notified of the action; or
(3) (..)
( e)
(..)
2.13.
In
Rule 9024van de toepasselijke
Federal Rules of Bankruptcy Procedureis voor zover van belang bepaald:
Rule 9024. Relief from Judgment or Order
Rule 60 F.R.Civ.P. applies in cases under the Code except that
(1) a motion to reopen a case under the Code or for the reconsideration of an order allowing or disallowing a claim against the estate entered without a contest is not subject to the one year limitation prescribed in Rule 60(c), (..)
2.14.
De rechtbank stelt vast dat
Rule 60van de
Federal Rules of Civil Procedurepartijen onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid biedt een rechtsmiddel (
motion)tegen een
final judgmentin te stellen. Een rechtsmiddel in verband met de hiervoor onder b (1), (2) en (3) van
Rule 60genoemde omstandigheden dient, voor zover het bepaalde in
Rule 9024onder (1) niet van toepassing is, op grond van het bepaalde onder c (1) van
Rule 60binnen één jaar na het vonnis te worden ingesteld. Deze termijn geldt echter niet voor overige omstandigheden (
any other reason that justifies relief, zie onder b (6) van
Rule 60). Bovendien heeft de Amerikaanse rechter op grond van het bepaalde onder d (2) van
Rule 60de bevoegdheid om aan het vonnis geen gevolgen toe te kennen in het geval - zoals QI in deze zaak heeft gesteld - een
actionniet aan de gedaagde in persoon is betekend. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat QI op 8 juni 2017, toen zij verzet instelde tegen het Nederlandse verstekvonnis en met het Amerikaanse verstekvonnis bekend was, de mogelijkheid had om een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis in te stellen. QI heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat zij op de hiervoor genoemde regels géén beroep (meer) zou kunnen doen. Integendeel, zij heeft herhaaldelijk aangekondigd dat zij een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis zou instellen, maar heeft dat vervolgens niet gedaan. Op grond van het voorgaande moet dan ook worden geoordeeld dat ten aanzien van QI aan waarborg B is voldaan.
2.15.
Dit betekent dat nu moet worden beoordeeld of ten aanzien van QI aan waarborg A (rechtsgeldige en tijdige betekening van de inleidende processtukken) is voldaan. QI zal in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat de inleidende processtukken in de Amerikaanse procedure conform artikel 5 van het Haags Betekeningsverdrag aan haar zijn betekend. De zaak zal daarvoor naar de rol worden verwezen. Na de bewijslevering zal de rechtbank beoordelen of QI in haar bewijsopdracht is geslaagd. Als de uitkomst van de bewijswaardering is, dat moet worden geoordeeld dat niet aan waarborg A is voldaan, zal [curator] q.q. in de gelegenheid worden gesteld om zich erover uit te laten hoe de onder 2.5. bedoelde belangenafweging dient uit te vallen. Vervolgens zal QI in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
Verder [gedaagde]
Ad (iii): openbare orde en ad (iv): onverenigbaarheid
2.16.
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat erkenning van het Amerikaanse verstekvonnis ook overigens niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Met betrekking tot het criterium onder (iv) uit het Gazprombankarrest is overwogen dat dit criterium in deze zaak niet aan de orde is.
Kracht van gewijsde / uitvoerbaar bij voorraad / beletsel
2.17.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat op [gedaagden] de stelplicht en bewijslast rust dat van een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van de Amerikaanse verstekvonnissen sprake is. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de Hoge Raad in het Gazprombankarrest heeft geoordeeld dat daarvan onder meer sprake is indien tegen de niet uitvoerbare beslissing in het land van herkomst een rechtsmiddel met schorsende werking is ingesteld. In dit verband heeft de rechtbank [gedaagden] verzocht om als hij daadwerkelijk een rechtsmiddel tegen de Amerikaanse verstekvonnissen heeft ingesteld, zich bij de hiervoor onder 2.7. genoemde akte tevens concreet en gemotiveerd uit te laten over de vraag of het instellen van dit rechtsmiddel leidt tot een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van de Amerikaanse verstekvonnissen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat indien [gedaagden] geen rechtsmiddel heeft ingesteld, ervan zal worden uitgaan dat de Amerikaanse verstekvonnissen uitvoerbaar zijn.
2.18.
Hiervoor onder 2.10 is geoordeeld dat moet worden aangenomen dat [gedaagden] géén rechtsmiddel tegen de Amerikaanse verstekvonnissen heeft ingesteld. Dit betekent dat zoals in het tussenvonnis is aangekondigd, ervan moet worden uitgegaan dat de Amerikaanse verstekvonnissen uitvoerbaar zijn.
2.19.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het Amerikaanse verstekvonnis jegens [gedaagde] aan alle criteria van het Gazprombankarrest is voldaan en dat aan dit vonnis gezag in de zin van artikel 431 lid 2 Rv toekomt. Dit betekent ook dat [gedaagde] zonder inhoudelijke herbeoordeling van het geschil kan worden veroordeeld tot al hetgeen waartoe hij in het Amerikaanse verstekvonnis is veroordeeld. Dat brengt met zich dat het verzet van [gedaagde] tegen het verstekvonnis van 26 april 2017 van deze rechtbank waarbij [gedaagde] overeenkomstig het Amerikaanse verstekvonnis van 21 november 2016 is veroordeeld tot betaling aan [curator] q.q. van USD 20.584.687,46 te vermeerderen met de wettelijke rente (
federal statutory rate) vanaf 21 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling, ongegrond moet worden verklaard.
2.20.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van zijn verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [curator] q.q. worden begroot op € 5.784,00 aan salaris advocaat (1,5 punten x € 3.856 tarief VIII)
2.21.
De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.
2.22.
In afwachting van de onder 2.15 bedoelde bewijslevering wordt iedere verdere beslissing in het geschil tussen [curator] q.q. en QI aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in de zaak tussen [curator] q.q. en QI:
3.1.
laat QI toe om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat de inleidende processtukken in de Amerikaanse procedure conform artikel 5 van het Haags Betekeningsverdrag aan haar zijn betekend,
3.2.
bepaalt dat, indien QI het tegenbewijs wil leveren door overlegging van bewijsstukken zij daartoe een akte kan nemen op de rolzitting van
16 januari 2019,
3.3.
bepaalt dat QI, indien zij het bewijs niet (uitsluitend) door overlegging van bewijsstukken wil leveren maar (tevens) door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel, dit gelijktijdig met de onder 3.2 bedoelde akte aan de rechtbank dient te verzoeken met opgave van de namen van de te horen getuigen en opgave van de verhinderdata van deze getuigen en beide partijen voor de zes daarop volgende maanden,
3.4.
bepaalt dat [curator] q.q. in de gelegenheid zal worden gesteld een antwoordakte te nemen indien QI bewijs levert door overlegging van stukken,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak tussen [curator] q.q. en [gedaagde] :
3.6.
verklaart het verzet van [gedaagde] ongegrond en bekrachtigt het op 26 april 2017 gewezen verstekvonnis van deze rechtbank in zaak/rolnummer C/13/626250 / HA ZA
17-324, voor zover daarin de vordering van [curator] q.q. jegens [gedaagde] is toegewezen en [gedaagde] in de proceskosten is veroordeeld,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [curator] q.q. begroot op € 5.784,00,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen onder 3.7. en 3.8. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door R.H.C. Jongeneel, mr. A.J. Bongers-Scheijde en mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.