ECLI:NL:RBAMS:2018:4278

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
C/13/630924 / HA ZA 17/627 en C/13/636443 / HA ZA 17/1018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in verzetprocedure betreffende Amerikaanse verstekvonnissen en erkenning in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2018 een tussenvonnis gewezen in een verzetprocedure tegen Amerikaanse verstekvonnissen. De zaak betreft een curator die vorderingen heeft ingesteld tegen verschillende partijen, waaronder [naam partij 1], [naam partij 2] en [naam partij 3], in verband met vermeende frauduleuze transacties. De rechtbank heeft de procedure in twee zaken behandeld, met zaaknummers C/13/630924 / HA ZA 17/627 en C/13/636443 / HA ZA 17/1018. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator beoordeeld aan de hand van artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen regelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Amerikaanse verstekvonnissen zijn gewezen zonder dat de gedaagden in de VS aanwezig waren, en dat er vragen zijn gerezen over de rechtspleging en de mogelijkheid voor de gedaagden om zich te verweren. De rechtbank heeft de partijen opgedragen om zich uit te laten over de aangekondigde rechtsmiddelen in de VS en de gevolgen daarvan voor de procedure in Nederland. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in verzet van 23 mei 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/630924 / HA ZA 17/627 van
[naam curator],
in hoedanigheid van curator in het geconsolideerde faillissement van
[naam bedrijf 1] ,
et al.,
wonende te [woonplaats] ( [land 5] ),
eiseres,
gedaagde in verzet,
advocaat mr. M. Teekens te Leiden,
tegen
[naam partij 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
advocaat mr. J.A.J. Heikens te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/636443 / HA ZA 17/1018 van
[naam curator]
in hoedanigheid van curator in het geconsolideerde faillissement van
[naam bedrijf 1] ,
et al.,
wonende te [woonplaats] ( [land 5] ),
eiseres,
gedaagde in verzet,
advocaat mr. M. Teekens te Leiden,
tegen

1.[naam partij 2] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam partij 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
eisers in verzet,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam curator] , [naam partij 1] , [naam partij 2] en [naam partij 3] worden genoemd en [naam partij 2] en [naam partij 3] gezamenlijk [partijen 2 en 3 c.s.] (in mannelijk enkelvoud).

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tussen [naam curator] en [naam partij 1] blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 maart 2017 van [naam curator] ,
  • de akte overlegging producties van 29 maart 2017 van [naam curator] ,
  • het verstekvonnis van 26 april 2017 met zaak- /rolnummer C/13/626250 HA ZA 17-324,
  • de verzetdagvaarding van 8 juni 2017 van [naam partij 1] ,
  • de akte overlegging producties van [naam partij 1] ,
  • de brief van 11 oktober 2017 van de rechtbank, waarin aan partijen is meegedeeld dat ambtshalve rolvoeging van de zaak tussen [naam curator] en [naam partij 1] en de zaak tussen [naam curator] en [partijen 2 en 3 c.s.] plaatsvindt,
  • het tussenvonnis van 8 november 2017, waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2018 en de daarin genoemde processtukken,
  • de fax van 14 maart 2018 van mr. Heikens met de mededeling dat [naam partij 1] zijn Amerikaanse advocaat instructie heeft gegeven een rechtsmiddel in te stellen tegen het (hierna nader te bespreken) Amerikaanse verstekvonnis van 16 februari 2016 en dat dit rechtsmiddel op korte termijn bij de
1.2.
Het verloop van de procedure tussen [naam curator] en [partijen 2 en 3 c.s.] blijkt uit:
  • de gelijkluidende dagvaardingen van 10 maart 2017 van [naam curator] ,
  • de akte overlegging producties van 29 maart 2017 van [naam curator] ,
  • het verstekvonnis van 26 april 2017 met zaak- /rolnummer C/13/626250 HA ZA 17-324,
  • de verzetdagvaarding van 8 juni 2017 van [partijen 2 en 3 c.s.] , met producties,
  • de brief van 11 oktober 2017 van de rechtbank waarin aan partijen is meegedeeld dat ambtshalve rolvoeging van de zaak tussen [naam curator] en [naam partij 1] en de zaak tussen [naam curator] en [partijen 2 en 3 c.s.] plaatsvindt,
  • het tussenvonnis van 8 november 2017, waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2018 en de daarin genoemde processtukken,
  • de fax van 21 maart 2018 van mr. De Jong Schouwenburg met de mededeling dat [partijen 2 en 3 c.s.] een Amerikaanse advocaat een vergelijkbare instructie als [naam partij 1] heeft gegeven.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] worden sinds 2011 in Nederland strafrechtelijk vervolgd in verband met, samengevat, vermeende deelname aan een internationale ponzifraude (hierna: de strafzaak). De officier van justitie heeft [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] onder meer oplichting en verduistering ten laste gelegd.
2.2.
[naam partij 1] en [naam partij 2] zijn in Nederland gedurende een periode in voorlopige hechtenis genomen. Het Openbaar Ministerie heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek ten laste van [naam partij 1] en [naam partij 2] beslag gelegd.
2.3.
De voorlopige hechtenis van [naam partij 2] is bij beslissing van 26 maart 2012 van deze rechtbank geschorst onder meer onder de voorwaarden dat [naam partij 2] zijn paspoort onverwijld diende in te leveren bij de officier van justitie en dat hij zich wekelijks op een door de officier van justitie te bepalen dag en tijdstip diende te melden bij het dichtst bij zijn verblijfsadres gelegen politiebureau. De meldingsplicht is bij beslissing van 19 juni 2013 gewijzigd in die zin dat [naam partij 2] zich vanaf dat moment eens per drie maanden moest melden.
2.4.
Ook de voorlopige hechtenis van [naam partij 1] is in maart 2012 geschorst, onder dezelfde voorwaarden als die voor [naam partij 2] golden (waaronder de voorwaarde van een wekelijkse meldingsplicht).
2.5.
[naam curator] is curator in het geconsolideerde faillissement van een groot aantal Amerikaanse (rechts)personen. [naam curator] heeft tegen (onder andere) [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] een procedure aanhangig gemaakt bij de
United States Bankruptcy Court Southern District of Florida West Palm Beach Division(hierna: de Amerikaanse rechtbank). De inzet van deze procedures was dat gestelde frauduleuze transacties (
fraudulent transfers and obligations) werden vernietigd en terugbetaald ten behoeve van de faillissementsboedel. Het betreft gestelde betalingen aan [naam partij 1] , [naam partij 2] en [naam partij 3] van respectievelijk een bedrag van ruim USD 73,6 miljoen ( [naam partij 1] ), een bedrag van ruim USD 20,5 miljoen ( [naam partij 2] ) en een bedrag van ruim USD 7,6 miljoen ( [naam partij 3] ), vermeerderd met rente.
2.6.
De Amerikaanse procedure tegen [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] is op 21 augustus 2014 aangevangen met de indiening van een
Complaint to Avoid and Recover Fraudulent Transfers(hierna:
Complaint) door [naam curator] Nadat de Amerikaanse rechtbank een
Summons and Notice of Pretrial/Trial in an Adversary Proceeding(hierna:
Summons) en
Order Setting Filing and Disclosure Requirements for Pretrial and Trial(hierna:
Pretrial Order) had vastgesteld, heeft [naam curator] een
Amended Complaint to Avoid and Recover Fraudulent Transfers(hierna:
Amended Complaint) ingediend. Vervolgens heeft de Amerikaanse rechtbank op 3 december 2014 een
Amended Ex Parte Order Granting Plaintiff’s Ex Parte Motion to (I) Set Deadline for Defendants to Respond to Complaint to Avoid an Recover Fraudulent Transfers; (II) Abate Pretrial Conference and Attendant Pretrial Obligations; and (III) Set Status Conference(hierna:
Amended Order) vastgesteld.
2.7.
In de
Summonsstaat, voor zover hier van belang, vermeld:
“YOU ARE SUMMONED and required to file a motion or an answer to the complaint which is attached to this summons with the clerk of the bankruptcy court (…) within 30 days (…) after the date of issuance of this summons (…)”.
en
“IF YOU FAIL TO RESPOND TO THIS SUMMONS, YOUR FAILURE WILL BE DEEMED TO BE YOUR CONSENT TO ENTRY OF A JUDGMENT BY THE BANKRUPTCY COURT AND JUDGMENT BY DEFAULT MAY BE TAKEN AGAINST YOU FOR THE RELIEF DEMANDED IN THE COMPLAINT.”
2.8.
In de
Pretrial Orderstaat, voor zover hier van belang, vermeld:
“14.
DEFAULT.If any defendant fails to answer or otherwise respond to the complaint in a timely manner, the plaintiff(s) shall promptly seek entry of a clerk’s default pursuant to Bankruptcy Rule 7055(a), and Local Rule 7055-1, and shall move for default judgment. (…)”
2.9.
In de Amerikaanse procedure heeft [naam curator] op 14 april 2015 als bewijs van de betekening aan [naam partij 3] van de hiervoor onder 2.6 genoemde stukken (hierna gezamenlijk: de inleidende processtukken) een betekeningscertificaat ingediend.
2.10.
Bij beslissing van 20 april 2015 heeft deze rechtbank in het kader van de strafzaak de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis van [naam partij 1] gewijzigd in die zin dat [naam partij 1] zich eens per drie maanden diende te melden op een door de officier van justitie te bepalen dag en tijdstip bij het dichtst bij zijn adres gelegen politiebureau.
2.11.
De Amerikaanse rechtbank heeft op 29 mei 2015 aan [naam partij 3] verstek verleend. Bij verstekvonnis van 17 augustus 2015 is [naam partij 3] veroordeeld tot betaling van USD 7.646.435,54 te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht. In het verstekvonnis is, voor zover hier van belang, vermeld:
“The court finds that the Defendant, [naam partij 3] (“ [naam partij 3] ”), was duly served with the
Amended Complaint to Avoid and Recover Fraudulent Transfers(…) via the Hague Convention on March 4, 2015 and that the Clerk of the Court properly entered a Clerk’s Default against [naam partij 3] on May 29, 2015 (…)”
2.12.
Bij beslissing van 24 september 2015 heeft deze rechtbank de meldplicht van [naam partij 1] gewijzigd in die zin dat hij zich eens per drie maanden diende te melden bij het dichtst bij zijn woonadres, [naam wijk] , [adres 1] , [woonplaats] ( [land 1] ), gelegen politiebureau.
2.13.
Bij beslissing van 28 december 2015 heeft deze rechtbank de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis van [naam partij 2] gewijzigd, zodat [naam partij 2] voor een langere periode naar [land 2] kon reizen, daar kon verblijven en tussen [land 2] , [gemeente] , [land 3] en [land 4] kon reizen.
2.14.
Op 4 januari 2016 heeft [naam curator] als bewijs van de betekening van de onder 2.6 genoemde stukken aan [naam partij 1] een formulier (
proof of service) bij de Amerikaanse rechtbank ingediend. Het formulier, ondertekend op 27 december 2015, is opgemaakt door [naam 1] , werkzaam bij een internationaal betekeningskantoor, genaamd [naam betekeningskantoor] In het formulier is onder meer het volgende vermeld:
“(…) 3.
Served by Personal Delivery, Facsimile Transmission or Electronic Mail:
Under Fed.R.Civ.P.5 and controlling LBR, on
November 27, 2015, I served the following person(s) and/or entity(ies) by personal delivery, of (for those who consented in writing to such service method), by facsimile transmission and/or electronic mail as follows:
[naam partij 1]
at [adres 2] , [woonplaats] , [land 1] (…)”
Vervolgens heeft de Amerikaanse rechtbank op 6 januari 2016 aan [naam partij 1] verstek verleend. Bij verstekvonnis van 16 februari 2016 is [naam partij 1] veroordeeld tot betaling van USD 73.615.910,87 te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht. In het verstekvonnis is, voor zover hier van belang, vermeld:
“The Court finds (i) that the Defendant, [naam partij 1] (“ [naam partij 1] ”), was duly served with the
Amended Complaint to Avoid and Recover Fraudulent Transfers(…) via personal service on November 27, 2015; (ii) that by not responding to the Amended Complaint, [naam partij 1] has admitted each and every allegation set forth in the Amended Complaint; and (iii) that the Clerk of Court properly entered a Clerk’s Default against [naam partij 1] on January 6, 2016 (...)”
2.15.
[naam curator] heeft op 14 september 2016 als bewijs van betekening van de onder 2.6 genoemde stukken aan [naam partij 2] een exploot van 7 september 2016 van een Nederlandse deurwaarder bij de Amerikaanse rechtbank ingediend. In het exploot is vermeld dat de onder 2.6 genoemde stukken met een Nederlandse vertaling en met producties aan [naam partij 2] in persoon in [plaats 1] zijn betekend. Vervolgens heeft de Amerikaanse rechtbank aan [naam partij 2] op 19 oktober 2016 verstek verleend. Bij verstekvonnis van 21 november 2016 is [naam partij 2] veroordeeld tot betaling van USD 20.584.687,46 te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht. In het verstekvonnis is, voor zover hier van belang, vermeld:
“The Court finds (i) that the Defendant, [naam partij 2] (“ [naam partij 2] ”), was duly served with the
Amended Complaint to Avoid and Recover Fraudulent Transfers(…) via personal service on September 7, 2016; (ii) that by not responding to the Amended Complaint, [naam partij 2] has admitted each and every allegation set forth in the Amended Complaint; and (iii) that the Clerk of Court properly entered a Clerk’s Default against [naam partij 2] on October 19, 2016 (...)”
2.16.
In de Amerikaanse verstekvonnissen is steeds na de veroordeling tot betaling van de desbetreffende bedragen plus rente aan [naam curator] vermeld:
“for which let execution immediately issue.
2.17.
Op 10 maart 2017 heeft een regiezitting in de strafzaak tegen [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal van deze regiezitting is [naam partij 2] ook als vertegenwoordiger van [naam partij 3] verschenen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis van [naam partij 2] diezelfde dag opgeheven en het verzoek van [naam partij 1] tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het strafrechtelijk onderzoek is voor onbepaalde tijd geschorst.
2.18.
[naam curator] heeft [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] voor deze rechtbank gedagvaard en (onder meer) gevorderd dat zij op grond van artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden veroordeeld tot betaling van hetgeen waartoe zij in de Amerikaanse verstekvonnissen zijn veroordeeld. Deze vordering is bij verstekvonnis van 26 april 2017 (hierna: het verstekvonnis) toegewezen.

3.Het geschil

3.1.
[naam curator] heeft in de verstekprocedure - samengevat - gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
- overeenkomstig de Amerikaanse verstekvonnissen van respectievelijk 16 februari 2016, 21 november 2016 en 17 augustus 2015 [naam partij 1] veroordeelt tot betaling van USD 73.615.910,87, [naam partij 2] veroordeelt tot betaling van USD 20.584.687,46 en [naam partij 3] veroordeelt tot betaling van USD 7.646.435,54, steeds te vermeerderen met rente naar Amerikaans recht vanaf 21 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling;
subsidiair
- de genoemde verstekvonnissen erkent inclusief de daarin opgenomen veroordelingen, op een wijze die de rechtbank in goede justitie verantwoordelijk acht;
meer subsidiair
- de primair gevorderde veroordelingen tot betaling van de genoemde bedragen baseert op een nieuwe inhoudelijke behandeling van het geschil, waarbij [naam curator] in de gelegenheid wordt gesteld om de relevante feiten en omstandigheden, alsmede de grondslagen van die vorderingen, aan te vullen en nader te onderbouwen;
primair en (meer) subsidiair
- met hoofdelijke veroordeling van [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] in de proceskosten.
3.2.
[naam curator] heeft aan het primair gevorderde ten grondslag gelegd dat de Amerikaanse verstekvonnissen op grond van artikel 431 lid 2 Rv in Nederland moeten worden erkend en ten uitvoer kunnen worden gelegd.
3.3.
Bij het verstekvonnis is de primaire vordering van [naam curator] integraal toegewezen en zijn [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
[naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] vorderen in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [naam curator] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [naam curator] in de proceskosten. [naam partij 1] vordert daarnaast de veroordeling van [naam curator] tot betaling van de nakosten en wettelijke rente over de proceskosten.
3.5.
[naam partij 1] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Het jegens hem gewezen Amerikaanse verstekvonnis mag niet in Nederland worden erkend en tenuitvoergelegd, omdat niet is voldaan aan de in de rechtspraak in het kader van artikel 431 lid 2 Rv ontwikkelde criteria. Volgens [naam partij 1] is ten aanzien van het Amerikaanse verstekvonnis geen sprake van een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is en was de Amerikaanse verstekprocedure met onvoldoende waarborgen omkleed. In dat kader voert hij aan dat geen betekening aan hem in persoon heeft plaatsgevonden en dat hij, vanwege de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis en gebrek aan financiële middelen door het strafvorderlijk beslag, niet in staat was om zich in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) te verdedigen. Erkenning van het Amerikaanse verstekvonnis zou in strijd komen met het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het in artikel 19 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor. Daarnaast is volgens [naam partij 1] de onschuldpresumptie als bedoeld in artikel 6 lid 2 EVRM in het geding, omdat de Amerikaanse rechtbank het verstekvonnis heeft gebaseerd op eenzijdige informatie van de Nederlandse en Amerikaanse (versie van de) FIOD, terwijl de Nederlandse strafrechter over deze feiten nog niet heeft geoordeeld. Ten slotte zou erkenning en tenuitvoerlegging van het Amerikaanse verstekvonnis strijd met de Nederlandse openbare orde opleveren, omdat uit het vonnis onvoldoende duidelijk blijkt of [naam partij 1] hoofdelijk dan wel gedeeltelijk aansprakelijk is jegens de faillissementsboedel, aldus steeds [naam partij 1] .
3.6.
[partijen 2 en 3 c.s.] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Erkenning en tenuitvoerlegging van de Amerikaanse verstekvonnissen komt in strijd met de Nederlandse openbare orde vanwege schending van het in artikel 6 EVRM en artikel 19 Rv neergelegde beginsel van hoor en wederhoor. Er is geen sprake van een behoorlijke rechtspleging, omdat [naam partij 2] en [naam partij 3] niet op een juiste wijze in de Amerikaanse procedure zijn opgeroepen. [naam partij 2] was, vanwege de strikte schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis en het gebrek aan financiële middelen, niet in staat om zich in de VS te verdedigen. De Amerikaanse rechtbank heeft hem vervolgens zonder te horen veroordeeld, terwijl de feiten geheel gebaseerd zijn op eenzijdige informatie van de FIOD en [naam partij 2] op de vaststelling van de feiten geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Als [naam partij 2] zich in de VS tegen de gestelde feiten had verweerd en niet in de Nederlandse strafzaak, zou hij in de strafzaak ernstige schade aan zijn verdediging hebben toegebracht. Daarnaast blijkt uit de Amerikaanse verstekvonnissen onvoldoende duidelijk of [naam partij 2] en [naam partij 3] hoofdelijk, dan wel gedeeltelijk aansprakelijk zijn ten opzichte van de faillissementsboedel. Bovendien is niet duidelijk of de Amerikaanse verstekvonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan en of er in de VS nog rechtsmiddelen tegen de verstekvonnissen openstaan. Ten slotte bestaat er een aanzienlijke kans dat de Amerikaanse verstekvonnissen strijdig zullen zijn met het vonnis in de Nederlandse strafzaak, aldus steeds [partijen 2 en 3 c.s.]
3.7.
Op de zitting hebben [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] ieder voor zich verklaard dat zij zich over en weer aansluiten bij elkaars verweren en deze van elkaar overnemen. Zij hebben op de zitting als gezamenlijk verweer voorts aangevoerd dat erkenning en tenuitvoerlegging van de Amerikaanse verstekvonnissen strijd met de Nederlandse openbare orde op zou leveren, omdat de termijn waarbinnen in de VS een rechtsmiddel kon worden aangewend reeds verstreken was toen zij bekend werden met de Amerikaanse verstekvonnissen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] in zoverre in hun verzet kunnen worden ontvangen.
Rechtsmacht
4.2.
Er is sprake van een internationaal geschil. De rechtbank dient daarom, hoewel een betwisting op dit punt ontbreekt, ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen van [naam curator] kennis te nemen.
4.3.
[naam curator] vordert erkenning en tenuitvoerlegging van de onder de feiten vermelde Amerikaanse verstekvonnissen. Tussen Nederland en de VS geldt geen verdrag waarin de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen is geregeld. De Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikking) is in formeel opzicht uitsluitend van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie. De Amerikaanse verstekvonnissen kunnen dus niet in Nederland worden erkend en ten uitvoer gelegd op grond van een bepaling in een Nederland bindend verdrag of Europese verordening. Dit brengt mee dat naar het Nederlandse commune internationaal bevoegdheidsrecht moet worden bepaald of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [naam curator]
4.4.
De vorderingen van [naam curator] stoelen op artikel 431 lid 2 Rv. De rechtbank is van oordeel dat artikel 431 lid 2 Rv in beginsel rechtsmacht schept voor de Nederlandse rechter, nu het de mogelijkheid biedt om de gedingen opnieuw in Nederland te behandelen en af te doen. Dit geldt ongeacht of de Nederlandse rechter aanleiding ziet tot een inhoudelijke herbeoordeling van het geschil dan wel de vraag beoordeelt of aan een beslissing van een buitenlandse rechter gezag toekomt en zich in dat verband beperkt tot een toets aan de vereisten zoals door de Hoge Raad uiteen gezet in het zogenaamde Gazprombankarrest (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838). In zijn algemeenheid geldt hierop als uitzondering het geval waarin de eisende partij met het voorleggen van de desbetreffende vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv aan de Nederlandse rechter misbruik van procesrecht maakt. Dat daar in dit geval sprake van zou zijn, is evenwel gesteld noch gebleken.
4.5.
Nu (ook) de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank niet is betwist, acht de rechtbank zich dan ook bevoegd van de vorderingen van [naam curator] kennis te nemen.
Algemene uitgangspunten voor de beoordeling van de primaire vorderingen
4.5.1.
Gelet op de primaire vorderingen van [naam curator] moet in deze zaak eerst worden beoordeeld of [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] , zonder inhoudelijke behandeling van het geschil, kunnen worden veroordeeld tot al hetgeen waartoe zij zijn veroordeeld in de Amerikaanse verstekvonnissen. Bij de beoordeling van de vraag of, en in hoeverre aan een beslissing van een buitenlandse rechter gezag kan worden toegekend, dient ingevolge het Gazprombankarrest tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
(i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een
bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
(ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
(iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde; en
(iv) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.5.2.
Strekt de aan de Nederlandse rechter voorgelegde vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier hiervoor vermelde voorwaarden, dan dient de Nederlandse rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar.
4.5.3.
Toewijzing van een vordering op grond van artikel 431 lid 2 Rv kan echter afstuiten op de grond dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is (zie eveneens het Gazprombankarrest). Onder omstandigheden kan er voorts aanleiding zijn de beslissing op de voet van artikel 431 lid 2 Rv aan te houden indien tegen het buitenlandse vonnis een rechtsmiddel is ingesteld en daarop nog niet bij onherroepelijk vonnis is beslist.
Ad (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is
4.6.
Bij de beoordeling van de vraag of de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, gaat het niet om de vraag of de buitenlandse rechter volgens zijn eigen of volgens het Nederlands internationaal privaatrecht bevoegd was, maar of die bevoegdheid naar internationale normen aanvaardbaar is. Bij de beoordeling kan de rechter internationale verdragen en verordeningen betrekken, omdat de bepalingen die daarin zijn vastgelegd een aanwijzing kunnen opleveren voor hetgeen internationaal aanvaardbaar wordt geacht.
4.7.
Uit de Amerikaanse verstekvonnissen, de
Amended Complainten de toelichting die [naam curator] op de zitting heeft gegeven, leidt de rechtbank af dat de vorderingen jegens [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] zijn gegrond op de artikelen (
Sections) 541, 544, 548 en 550 van de Amerikaanse faillissementswet (
Bankruptcy Code) en de artikelen 726.105 en 726.106 van de Statuten van Florida (
Florida Statutes) en dat deze vorderingen inhouden dat frauduleuze transacties (
fraudulent transfers and obligations) worden vernietigd en terugbetaald ten behoeve van de faillissementsboedel. Het gaat om een expliciete bevoegdheid van [naam curator] als curator op grond van de Amerikaanse faillissementswet om gedane betalingen onder bepaalde voorwaarden te vernietigen (
to avoid and recover fraudulent transfers). Van belang is dat binnen de Europese Unie in de jurisprudentie de volgende regel wordt gehanteerd. Rechters van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend, zijn tevens bevoegd kennis te nemen van vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit de insolventieprocedure en daar nauw op aansluiten. Deze regel geldt ook ten aanzien van vorderingen op verweerders buiten het grondgebied van de Europese Unie (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 januari 2014, C-328/12; JOR 2014, 182). In artikel 6 lid 1 van de Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikte Insolventieverordening), die grotendeels op 26 juni 2017 in werking is getreden, is eveneens bepaald dat de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure is geopend, bevoegd is om kennis te nemen van alle vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeien en er nauw verband mee houden, zoals vorderingen tot nietigverklaring. Dit staat ook zo in de preambule van de herschikte Insolventieverordening onder 35 vermeld. Gezien het voorgaande is genoegzaam komen vast te staan dat de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter is gebaseerd op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, nu is beslist op vorderingen die [naam curator] in haar hoedanigheid van curator tegen [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] heeft ingesteld ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement, terwijl deze vorderingen nauw samenhangen met de door de Amerikaanse rechtbank uitgesproken faillissementen.
Ad (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging en (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde (deel I)
4.8.
De hiervoor onder (ii) en (iii) genoemde criteria uit het Gazprombankarrest hangen met elkaar samen en zien op de behoorlijke rechtspleging, in ruime zin. In dat verband is van belang dat [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] , in de kern, aanvoeren dat zij in de VS geen eerlijk proces hebben gehad.
4.9.
[naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] zijn in de procedure bij de Amerikaanse rechtbank niet verschenen. Gelet op het door [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] voormelde gevoerde verweer en de fundamentele waarborgen die artikel 6 EVRM [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] biedt, waaronder het recht op hoor en wederhoor en het recht op toegang tot de rechter, zal in deze procedure (A) moeten worden beoordeeld of in het kader van de Amerikaanse procedure de inleidende processtukken rechtsgeldig en tijdig aan [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] zijn betekend, zodat zij voldoende in de gelegenheid zijn geweest om verweer te voeren (vgl. EHRM 7 juli 2007, nr. 66941/01 (Zagorodnikov t. Rusland), § 30). Voorts is van belang dat, hoewel artikel 6 EVRM “
does not require the existence of courts of further instance”, wel geldt dat “
its fundamental guarantees (…) must also be provided by any courts of appeal or courts of cassation which a Contracting State may have chosen to set up” (vgl. EHRM 26 oktober 1984, nr. 9186/80 (De Cubber v. Belgium), § 32). Nu tussen partijen vaststaat dat in de VS een rechtsmiddel tegen de Amerikaanse verstekvonnissen heeft opengestaan, zal daarom (B) moeten worden beoordeeld of [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] daadwerkelijk in de gelegenheid zijn geweest om gebruik te maken van dat rechtsmiddel.
4.10.
Verder is relevant dat [naam curator] erop heeft gewezen dat zij, als oorspronkelijk eiseres in de Amerikaanse procedures, er aanspraak op heeft dat er een einde komt aan die rechtsgang. Ook haar recht wordt door artikel 6 EVRM gewaarborgd. Wanneer de uitkomst van de beoordeling in deze procedure is dat aan de onder 4.9 sub A en/of B bedoelde waarborgen niet is voldaan, zal vervolgens derhalve een belangenafweging moeten plaatsvinden om vast te stellen wiens recht voorgaat (en wat daarvan de consequentie moet zijn). Daarbij geldt dat het belang van [naam curator] niet in zoverre de voorrang mag krijgen dat het recht van [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast (vgl. r.o. 3.4.2 van HR 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4936).
A: rechtsgeldige en tijdige betekening van inleidende processtukken
4.11.
De beoordeling of aan de onder 4.9 sub A bedoelde waarborg is voldaan, dient plaats te vinden aan de hand van het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken van 15 november 1965 (hierna: Haags Betekeningsverdrag), waarbij zowel Nederland als de VS partij zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 1 en 2 Haags Betekeningsverdrag kunnen gerechtelijke stukken via de centrale autoriteit van de aangezochte staat en in persoon worden betekend. In Nederland is als centrale autoriteit de officier van justitie bij het arrondissementsparket ‘s-Gravenhage aangewezen (artikel 2 Uitvoeringswet Haags Betekeningsverdrag). In artikel 6 lid 1 en 2 Haags Betekeningsverdrag is bepaald dat de centrale autoriteit een verklaring opmaakt die behelst dat aan de aanvraag voor betekening uitvoering is gegeven en die tevens vermeldt de wijze waarop, de plaats waar en het tijdstip waarop dit is geschied en de persoon aan wie het stuk is afgegeven. Op grond van artikel 10 Haags Betekeningsverdrag geldt dat gerechtelijke stukken rechtstreeks per post en door de deurwaarder in de staat van bestemming kunnen worden betekend, tenzij de staat van bestemming verklaart zich daartegen te verzetten.
Betekening [naam partij 1]
4.12.
Op grond van artikel 15 Haags Betekeningsverdrag moet de rechter in een zaak waarin de gedaagde die niet in de staat woont en daarin evenmin een bekend verblijf heeft, maar van wie de woonplaats of het werkelijke verblijf in het buitenland bekend is, niet verschijnt, zijn uitspraak aanhouden. Dat heeft de Amerikaanse rechtbank in het geval van [naam partij 1] gedaan. In dit kader is het volgende van belang. Uit het door [naam curator] overgelegde overzicht van het verloop van de procedure tegen [naam partij 1] volgt dat de rechtbank in [plaats 2] te [land 1] (de [land 1] centrale autoriteit als bedoeld in het Haags Betekeningsverdrag) tweemaal heeft geprobeerd om de inleidende processtukken aan [naam partij 1] te overhandigen. Bij brieven van 20 februari 2015 en 15 april 2015 is [naam partij 1] verzocht om op 6 maart 2015 en 4 mei 2015 bij de rechtbank in [plaats 2] te verschijnen om de inleidende processtukken in ontvangst te nemen. [naam partij 1] is niet verschenen en de [land 1] centrale autoriteit heeft de processtukken teruggezonden met de mededeling dat deze niet zijn uitgereikt. Vervolgens heeft [naam curator] opdracht gegeven voor een hernieuwde betekening van de processtukken in persoon aan [naam partij 1] . Blijkens het Amerikaanse verstekvonnis heeft de Amerikaanse rechtbank op grond van de onder 2.14 genoemde
proof of service, waarin staat vermeld dat de inleidende processtukken aan [naam partij 1] op 27 november 2015 zijn betekend via
personal delivery,geconcludeerd dat de stukken aan [naam partij 1] in persoon zijn betekend.
4.13.
[naam partij 1] betwist dat de inleidende processtukken aan hem in persoon zijn uitgereikt. Hij wijst erop dat het adres dat in de
proof of servicestaat vermeld (
[adres 2] , [woonplaats] , [land 1]) onjuist is en dat zijn woonadres
[adres 1] , [woonplaats](in [land 1] ) is. Volgens [naam partij 1] is [naam wijk] een op een berg gelegen wijk, in welke wijk zijn appartement aan [adres 1] zich bevindt. [naam curator] stelt daartegenover dat uit de
proof of servicekan worden afgeleid dat de daarin genoemde [naam 1] de inleidende stukken op 27 november 2015 aan [naam partij 1] in persoon heeft overhandigd. Ter zitting heeft [naam curator] toegelicht dat
personal deliverybetekent dat de stukken daadwerkelijk aan een persoon worden overhandigd. Nu de naam van [naam partij 1] staat vermeld op de
proof of service, zijn de stukken volgens haar ook daadwerkelijk aan [naam partij 1] afgegeven en niet aan iemand anders. Als dat anders was, zou de naam van die andere persoon, de huisgenoot of partner, in de
proof of servicezijn vermeld, aldus [naam curator] Daarnaast verwijst [naam curator] naar een e-mail van 13 januari 2016 van het betekeningskantoor waarin een medewerker van het kantoor heeft geschreven dat [straatnaam adres 1] een onderdeel is van [naam wijk] . Bij deze e-mail is een foto van een woning met [adres 1] gevoegd. In reactie op deze foto heeft [naam partij 1] ter zitting verklaard dat de woning op de foto niet zijn woning is, dat die woning gelegen is op het adres [adres 3] in [woonplaats] , en dat deze straat hoger op de berg is gelegen dan [straatnaam adres 1] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een foto van Google Maps overgelegd, waarop hij de straten rood heeft gemarkeerd.
4.14.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam partij 1] is het aan [naam curator] om haar stelling te bewijzen dat de inleidende processtukken op 27 november 2015 in persoon aan [naam partij 1] zijn betekend, zodat kan worden vastgesteld of de betekening van de inleidende processtukken aan [naam partij 1] zo tijdig is geschied dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om voor de Amerikaanse rechtbank te verschijnen en verweer te voeren. [naam curator] heeft ter zitting aangeboden bewijs te leveren van genoemde stelling door het horen van genoemde [naam 1] . De rechtbank zal [naam curator] , gelet op dit bewijsaanbod, in een later stadium van de procedure (indien daaraan wordt toegekomen, zie 4.49) toelaten om het bewijs van haar stelling te leveren.
Betekening [naam partij 2]
4.15.
In het betekeningsexploot van 27 september 2016 van de Nederlandse deurwaarder is vermeld dat de inleidende processtukken met een Nederlandse vertaling op 7 september 2016 in persoon aan [naam partij 2] zijn betekend.
4.16.
[naam partij 2] betwist dat de inleidende processtukken aan hem op deze wijze in persoon zijn uitgereikt. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij zich op 27 september 2016 weliswaar in [plaats 1] (in een café) bevond en dat hij destijds daar ook een deurwaarder heeft zien lopen, maar dat er toen niets aan hem is overhandigd. De advocaat van [naam curator] heeft daarop ter zitting evenwel verklaard dat [naam partij 2] , na de betekening door de deurwaarder, telefonisch contact met hem heeft gezocht via zijn contactgegevens die op het exploot waren vermeld. [naam partij 2] heeft dit niet weersproken. Bij deze stand van zaken heeft [naam partij 2] zijn betwisting onvoldoende onderbouwd en neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de in het exploot genoemde inleidende processtukken in persoon aan [naam partij 2] zijn betekend.
4.17.
De rechtbank stelt vast dat deze stukken [naam partij 2] aldus tijdig hebben bereikt, in die zin dat [naam partij 2] na de ontvangst ervan, voldoende gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren. Dit geldt temeer, nu uit de
Pretrial Ordervolgt dat [naam partij 2] op verschillende momenten in de procedure om uitstel had kunnen verzoeken.
4.18.
[naam partij 2] betoogt dat hij vanwege de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis, waaronder de meldplicht en de inlevering van zijn paspoort, niet naar de VS kon reizen om zich te verdedigen. [naam partij 2] licht echter onvoldoende toe waarom dat een belemmering voor verschijning in de Amerikaanse procedure is geweest. Dat mocht wel van hem worden verwacht, omdat [naam curator] aanvoert dat voor het indienen van processtukken geen persoonlijke aanwezigheid is vereist. In dat verband geldt ook dat [naam partij 2] , indien hij bij de behandeling van zijn zaak aanwezig had willen zijn, om aanpassing van de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis had kunnen verzoeken. Ook geldt dat [naam partij 2] zich in de Amerikaanse procedure had kunnen laten vertegenwoordigen. Het betoog dat hij vanwege het strafvorderlijk beslag op zijn vermogen niet over voldoende financiële middelen beschikte om rechtsbijstand in de VS en de reis- en verblijfkosten te bekostigen, volstaat niet. Deze omstandigheid zou relevant zijn als de kosten van de Amerikaanse procedure zo hoog waren dat [naam partij 2] daardoor feitelijk de toegang tot de rechter zou zijn ontzegd. [naam partij 2] stelt echter niets over de omvang van de kosten van de Amerikaanse procedure. Bovendien voert [naam curator] onbetwist aan dat [naam partij 2] bij geldgebrek gebruik had kunnen maken van een pro bono advocaat die door de lokale
Bar Associationin Florida kan worden verstrekt. In dat kader voert [naam curator] ook nog onbetwist aan dat [naam partij 2] de mondelinge behandeling telefonisch via de zogenoemde
Court calltegen zeer lage kosten had kunnen bijwonen. De omstandigheid dat in Nederland een strafzaak aanhangig is en dat het strafrechtelijk onderzoek veel tijd in beslag neemt door getuigenverhoren, kan, om de hiervoor genoemde redenen, dan ook geen belemmering voor verschijning in de Amerikaanse procedure zijn geweest.
4.19.
Dat [naam partij 2] , zonder te zijn gehoord, in de VS bij verstek is veroordeeld, is louter het gevolg van zijn keuze om niet te verschijnen en geen verweer te voeren. [naam partij 2] moet bekend worden verondersteld met de gevolgen daarvan, omdat in de aan hem betekende Nederlandse vertaling van de
Summonsis vermeld dat binnen 30 dagen na de datum van afgifte daarvan een verzoek of een antwoord op de aanklacht moet worden ingediend en dat, als niet wordt gereageerd, vonnis bij verstek kan worden gewezen, houdende de schadeloosstelling waarom wordt verzocht in de aanklacht. Daarnaast is in de Nederlandse vertaling van de
pretrial ordervermeld dat, indien een gedaagde niet antwoordt of op een andere wijze binnen een redelijke termijn op de aanklacht reageert, eiser(s) tenuitvoerlegging bij verstek zullen verzoeken en dat zal worden overgegaan tot vonniswijzing bij verstek.
4.20.
De conclusie is dan ook dat [naam partij 2] voldoende in de gelegenheid is geweest om in de Amerikaanse procedure verweer te voeren, zodat ten aanzien van hem aan de onder 4.9 sub A bedoelde waarborg is voldaan.
Betekening [naam partij 3]
4.21.
In het door [naam curator] in de Amerikaanse verstekprocedure overgelegde betekeningscertificaat dat op 11 maart 2015 is ondertekend door een officier van justitie bij het parket Amsterdam, is ten aanzien van [naam partij 3] vermeld dat de inleidende processtukken met vertalingen op 4 maart 2015 op de [adres 4] te [vestigingsplaats] aan [naam 2] , werknemer, zijn overhandigd.
4.22.
[naam partij 3] betoogt dat het in het certificaat vermelde adres van [naam partij 3] onjuist is en dat [naam 2] geen werknemer van [naam partij 3] is (geweest). De rechtbank neemt in aanmerking dat in Nederland betekening aan een vennootschap kan plaatsvinden door betekening aan het kantoor van de rechtspersoon, aan de bestuurder of de woonplaats van de bestuurder (artikel 50 Rv). Ingevolge artikel 1:10 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) is de woonplaats van de vennootschap de statutaire zetel. Op grond van artikel 1:14 BW kan het kantoor waar het bedrijf feitelijk wordt uitgevoerd ook de woonplaats zijn. [naam partij 3] heeft geen gegevens overgelegd waaruit haar statutaire zetel of kantooradres op 4 maart 2015 blijkt, noch met stukken onderbouwd toegelicht wie er op dat moment bestuurder was. [naam partij 3] is de partij die deze informatie dient te verschaffen. Nu die nadere toelichting is uitgebleven, wordt de stelling van [naam curator] dat de stukken conform artikel 5 Haags Betekeningsverdrag aan [naam partij 3] zijn betekend, mede gelet op de inhoud van het betekeningscertificaat, voorshands door de rechtbank bewezen geoordeeld. De rechtbank zal in een later stadium van de procedure (indien daaraan wordt toegekomen) [naam partij 3] toelaten tot tegenbewijs op dit punt.
Tussenconclusie
4.23.
Resumerend geldt ten aanzien van [naam partij 2] dat aan de onder 4.9 sub A bedoelde waarborg is voldaan, terwijl hierover ten aanzien van [naam partij 1] en [naam partij 3] nog geen uitsluitsel kan worden gegeven.
B: effectief rechtsmiddel
4.24.
[naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] betogen voorts dat de termijn waarbinnen een rechtsmiddel kon worden aangewend reeds was verstreken op het moment dat zij kennis namen van de Amerikaanse verstekvonnissen. Volgens hen moet in Amerikaanse civiele zaken in het geval van een verstekvonnis, een rechtsmiddel worden ingesteld binnen een redelijke periode, maar niet langer dan één jaar nadat het vonnis is gewezen. Nu die termijn reeds was verstreken toen zij kennis namen van de Amerikaanse verstekvonnissen, is erkenning en tenuitvoerlegging van de vonnissen volgens hen in strijd met de Nederlandse openbare orde. In dit verband verwijzen zij naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:5251).
4.25.
Voor de vraag wanneer de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel is verstreken, is artikel 16 Haags Betekeningsverdrag (mede) van belang. Dat artikel biedt de gedaagde tegen wie bij verstek uitspraak is gedaan - en die meent dat hij niet de gelegenheid heeft gehad zich te verweren of een rechtsmiddel aan te wenden, doordat het stuk dat het geding inleidt of het verstekvonnis hem, buiten zijn schuld, niet (tijdig) heeft bereikt alsmede dat de grieven tegen de beslissing niet van elke grond zijn ontbloot - de gelegenheid de rechter, indien de termijn waarbinnen een rechtsmiddel had moeten worden aangewend inmiddels is verstreken, te verzoeken hem een nieuwe termijn toe te staan binnen welke hij het rechtsmiddel alsnog kan aanwenden.
4.26.
De VS hebben bij het derde lid van artikel 16 Haags Betekeningsverdrag een voorbehoud gemaakt dat luidt:
“Overeenkomstig artikel 16, derde lid, wordt hierbij verklaard dat een verzoek krachtens artikel 16 niet ontvankelijk is wanneer het is ingediend
ana het verstrijken van de termijn waarbinnen het verzoek mag worden ingediend krachtens de procedurele bepalingen van de rechtbank waar de beslissing is gegeven, of
bna het verstrijken van een termijn van een jaar, te rekenen van de dag waarop de beslissing is gegeven, met dien verstande dat het laatst verstreken tijdvak bepalend is.”
Ook Nederland heeft een dergelijk voorbehoud gemaakt.
4.27.
[naam curator] stelt dat de Amerikaanse verstekvonnissen telkens kort na de uitspraak per gewone post (
first class, U.S. mail) aan [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] zijn verzonden, zodat direct daarna een rechtsmiddel had kunnen worden ingesteld, maar [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] voeren aan dat zij niets hebben ontvangen. Op de zitting heeft [naam curator] bewijs aangeboden van haar stelling dat de verstekvonnissen naar de juiste, want in de Amerikaanse verstekvonnissen vermelde, adressen van [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] zijn verzonden. Echter, ook als de juistheid van deze stelling van [naam curator] komt vast te staan, is dat naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. Daarmee is immers niet weersproken dat deze post [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] niet heeft bereikt (doordat zij deze post niet hebben ontvangen) terwijl evenmin feiten of omstandigheden zijn gesteld die, mits bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat deze post [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] door hun schuld niet of niet tijdig heeft bereikt. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toegekomen. Verder zal als vaststaand worden beschouwd dat [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] in principe een beroep toekwam op artikel 16 Haags Betekeningsverdrag.
Ontvangst [naam partij 1]
4.28.
Ten aanzien van [naam partij 1] geldt dat hij in elk geval op 10 maart 2017, toen de dagvaarding in deze (Nederlandse) procedure door de deurwaarder aan hem in persoon werd betekend, bekend moet worden verondersteld te zijn geworden met het bestaan van het jegens hem gewezen Amerikaanse verstekvonnis. Nu hij dit niet heeft weersproken, mag als vaststaand worden beschouwd dat hij vanaf dat moment ook bekend was met de strekking en hoofdinhoud daarvan, zodat hij vanaf dat moment de nodige maatregelen kon treffen om desgewenst een rechtsmiddel tegen dat vonnis in te stellen. Het vonnis is op 17 augustus 2015 gewezen. Gelet op het voorgaande heeft [naam partij 1] na verloop van ruim een jaar van het jegens hem gewezen verstekvonnis kennisgenomen. Dit leidt de rechtbank tot de (voorlopige) conclusie dat de termijn om een rechtsmiddel in te stellen, mede gelet op het bepaalde in artikel 16 Haags Betekeningsverdrag en het daarop door de VS bij het derde lid van dat artikel gemaakte voorbehoud, lijkt te zijn verstreken, voordat [naam partij 1] met het Amerikaanse verstekvonnis bekend is geworden.
Ontvangst [naam partij 2]
4.29.
Voor [naam partij 2] geldt eveneens dat hij in elk geval op 10 maart 2017, toen de dagvaarding in deze zaak door de deurwaarder aan hem in persoon werd betekend, de nodige maatregelen kon treffen om desgewenst een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis in te stellen (zie hetgeen hiervoor in r.o. 4.28 voor [naam partij 1] is overwogen). Aangezien het verstekvonnis jegens [naam partij 2] op 21 november 2016 is gewezen, waren ten tijde van de betekening van de dagvaarding nog geen vier maanden verstreken. Dit betekent dat de termijn waarbinnen [naam partij 2] , met een beroep op artikel 16 Haags Betekeningsverdrag (ook met inachtneming van het door de VS bij het derde lid van dat artikel gemaakte voorbehoud), een rechtsmiddel tegen het Amerikaanse verstekvonnis kon instellen, op dat moment nog niet was verstreken. [naam partij 2] heeft de stelling van [naam curator] dat een dergelijk rechtsmiddel als een effectief rechtsmiddel mag worden beschouwd, niet weersproken. Klaarblijkelijk heeft [naam partij 2] van de nog openstaande mogelijkheid om een effectief rechtsmiddel in te stellen geen gebruik gemaakt. Dat komt voor zijn rekening en risico. Zijn betoog dat in de dagvaarding van [naam curator] is vermeld dat tegen de verstekvonnissen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend en dat hij daardoor op het verkeerde been zou zijn gezet, kan niet tot een ander oordeel leiden. Van [naam partij 2] , die wordt bijgestaan door een advocaat, mocht worden verwacht dat hij zelfstandig onderzoek zou (laten) verrichten naar de mogelijkheid om rechtsmiddelen tegen het Amerikaanse verstekvonnis aan te wenden en/of zich daarover te laten adviseren. Naar vaste jurisprudentie mag van degene die meent dat hem het recht op een eerlijk proces is onthouden, worden geëist dat hij alle rechtsmiddelen aanwendt die hem ten dienste staan, mits deze geacht kunnen worden daadwerkelijk tot heroverweging (en dus tot een
effective remedy) te kunnen leiden. Nu als vaststaand moet worden beschouwd dat [naam partij 2] de gelegenheid had om een dergelijk rechtsmiddel aan te wenden, komt de rechtbank tot het oordeel dat in het geval van [naam partij 2] geen sprake is van schending van het recht op hoor en wederhoor en het recht op toegang tot de rechter. [naam partij 2] heeft afstand gedaan van deze rechten door - ondanks deugdelijk te zijn opgeroepen, niet in de Amerikaanse procedure te verschijnen, zie r.o. 4.19 en - niet tijdig een rechtsmiddel aan te wenden, terwijl hij daartoe wel de gelegenheid had.
Ontvangst [naam partij 3]
4.30.
Ten aanzien van [naam partij 3] geldt dat de dagvaarding in deze (Nederlandse) procedure op 10 maart 2017 door de deurwaarder op een kantooradres is achtergelaten in een gesloten envelop. De gekozen wijze van betekening is op grond van artikel 47 Rv toegestaan, maar wordt niet aangemerkt als betekening in persoon. Bij gebreke van andere gegevens moet daarom worden aangenomen dat [naam partij 3] niet eerder dan op 8 juni 2017, toen zij verzet instelde tegen het Nederlandse verstekvonnis, met het jegens haar gewezen Amerikaanse verstekvonnis bekend was. Het Amerikaanse verstekvonnis is op 17 augustus 2015 gewezen. Gelet op het voorgaande heeft [naam partij 3] na verloop van bijna twee jaar van het verstekvonnis kennisgenomen. Dit leidt de rechtbank tot de (voorlopige) conclusie dat de termijn om een rechtsmiddel in te stellen, mede gelet op het bepaalde in artikel 16 Haags Betekeningsverdrag en het daarop door de VS bij het derde lid van dat artikel gemaakte voorbehoud, lijkt te zijn verstreken, voordat [naam partij 3] met het Amerikaanse verstekvonnis bekend is geworden.
Tussenconclusie
4.31.
Resumerend geldt ten aanzien van [naam partij 2] dat aan de onder 4.9 sub B bedoelde waarborg is voldaan, terwijl dit voor [naam partij 1] en [naam partij 3] anders kan liggen. Mede in dat verband is echter nog het volgende van belang.
Verder [naam partij 1] en [naam partij 3]
4.32.
Bij fax van 14 maart 2018 heeft de advocaat van [naam partij 1] de rechtbank bericht dat hij zijn Amerikaanse advocaat instructie heeft gegeven alsnog een rechtsmiddel (“
filing of motion to vacate the default judgement”) in te stellen tegen het Amerikaanse verstekvonnis van 16 februari 2016 en dat, als de
motionwordt toegewezen, een inhoudelijke beoordeling van de zaak zal plaatsvinden. Bij fax van 21 maart 2018 heeft de advocaat van [partijen 2 en 3 c.s.] de rechtbank bericht dat [naam partij 3] (en overigens ook [naam partij 2] , waarover hierna onder 4.35 meer) ook een dergelijke instructie aan een Amerikaanse advocaat heeft gegeven. Uit de faxen van de advocaten volgt niet of de rechtsmiddelen daadwerkelijk zijn ingesteld en of het instellen van de rechtsmiddelen betekenis heeft voor deze procedure.
4.33.
Voor de vraag of sprake is (geweest) van een met voldoende waarborgen omklede procedure, welke vraag ten aanzien van [naam partij 1] en [naam partij 3] nog onbeantwoord is, is van belang om vast te stellen of voor hen nog een effectief rechtsmiddel tegen de Amerikaanse verstekvonnissen openstaat, of heeft opengestaan nadat zij kennis namen van de verstekvonnissen. De rechtbank zal [naam partij 1] en [naam partij 3] daarom in dit vonnis op grond van artikel 22 Rv opdragen om zich bij akte (concreet en met bewijsmiddelen onderbouwd) uit te laten over het aangekondigde rechtsmiddel in de VS. Indien [naam partij 1] en [naam partij 3] het rechtsmiddel hebben ingesteld, dienen zij een afschrift daarvan bij de akte te voegen. Daarnaast dienen zij zich (concreet en gemotiveerd) uit te laten over de termijn waarbinnen een beslissing van de Amerikaanse rechter kan worden verwacht en de gevolgen van het instellen van het rechtsmiddel voor deze procedure. [naam curator] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren.
4.34.
Indien na de onder 4.33 genoemde akten als vaststaand moet worden beschouwd dat geen effectief rechtsmiddel meer openstaat - en dat dit ook al niet meer het geval was toen [naam partij 1] en [naam partij 3] met de hen betreffende Amerikaanse verstekvonnissen bekend raakten - is dat van belang voor de vraag of de primaire vorderingen van [naam curator] toewijsbaar zijn, omdat in dat geval niet aan de onder 4.9 sub B bedoelde waarborg is voldaan. Dat wordt nog belangrijker indien na de onder 4.14 en 4.22 bedoelde bewijsverrichtingen geoordeeld moet worden dat de inleidende processtukken (toch) niet rechtsgeldig en tijdig aan [naam partij 1] en/of [naam partij 3] zijn betekend. De uitkomst van die bewijsverrichtingen kan echter ook zijn dat geoordeeld moet worden dat wel rechtsgeldig en tijdig is betekend. Herhaald zij (zie onder 4.10) dat wanneer de verdere beoordeling uitwijst dat aan de onder 4.9 sub A en/of B bedoelde waarborgen niet is voldaan, een belangenafweging moet plaatsvinden. Indien en voor zover daaraan wordt toegekomen (zie onder 4.49), zal [naam curator] op een later moment in de procedure dan ook in de gelegenheid worden gesteld om zich erover uit te laten hoe die te maken belangenafweging in de verschillende scenario’s wat haar betreft dient uit te vallen. [naam partij 1] en [naam partij 3] zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
Verder [naam partij 2]
4.35.
Ten aanzien van [naam partij 2] geldt dat hiervoor reeds geoordeeld is dat hij gelegenheid heeft gehad om een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis in te stellen. Voor de beantwoording van de vraag of het jegens hem gewezen Amerikaanse verstekvonnis tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, is dus niet meer relevant of hij het door hem bij fax van 21 maart 2018 aangekondigde rechtsmiddel thans daadwerkelijk heeft ingesteld. Dit is mogelijk nog wel van belang voor de hieronder te bespreken kwestie.
Kracht van gewijsde / uitvoerbaar bij voorraad / beletsel
4.36.
Volgens [naam curator] kunnen de Amerikaanse verstekvonnissen ten uitvoer worden gelegd, omdat de verstekvonnissen telkens een (formeel) uitvoerbare veroordeling bevatten en volgens het recht van de Staat Florida uitvoerbaar zijn. Dat volgt uit de hiervoor onder 2.16 geciteerde zinsnede: “
for which let execution immediately issue” en uit het gegeven dat tegen deze vonnissen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend, aldus [naam curator]
4.37.
[naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] betogen dat niet kan worden aangenomen dat de Amerikaanse verstekvonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan, omdat niet is gebleken dat in de VS geen rechtsmiddelen meer tegen de verstekvonnissen openstaan. Zij hebben, zoals al eerder in dit vonnis vermeld, aangekondigd dat zij hun Amerikaanse advocaten hebben geïnstrueerd om een rechtsmiddel tegen de verstekvonnissen in te stellen.
4.38.
Op [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] rust de stelplicht en bewijslast dat van een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van de Amerikaanse verstekvonnissen sprake is. In het Gazprombankarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat daarvan onder meer sprake is indien tegen de niet uitvoerbare beslissing in het land van herkomst een rechtsmiddel met schorsende werking is ingesteld.
4.39.
Indien [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] daadwerkelijk een rechtsmiddel tegen de Amerikaanse verstekvonnissen hebben ingesteld, dan dienen [naam partij 1] en [naam partij 3] zich bij de hiervoor onder 4.33 genoemde akten tevens concreet en gemotiveerd uit te laten over de vraag of het instellen van dit rechtsmiddel leidt tot een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van de Amerikaanse verstekvonnissen.
4.40.
Ook [naam partij 2] heeft een rechtsmiddel tegen de Amerikaanse vonnissen aangekondigd. Evenals [naam partij 1] en [naam partij 3] wordt ook hij in dit vonnis op grond van artikel 22 Rv opdragen om zich bij akte (concreet en met bewijsmiddelen onderbouwd) uit te laten over het aangekondigde rechtsmiddel in Amerika. Indien [naam partij 2] het rechtsmiddel heeft ingesteld, dient hij een afschrift daarvan bij de akte te voegen. Daarnaast dient hij zich (concreet en gemotiveerd) erover uit te laten of het instellen van dit rechtsmiddel leidt tot een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van het Amerikaanse verstekvonnis, de termijn waarbinnen een beslissing van de Amerikaanse rechter kan worden verwacht en de gevolgen van het instellen van het rechtsmiddel voor deze procedure.
4.41.
[naam curator] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte op de vorenbedoelde akten te reageren.
4.42.
Indien [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] geen rechtsmiddel tegen de verstekvonnissen hebben ingesteld, zal de rechtbank ervan uitgaan dat de Amerikaanse verstekvonnissen uitvoerbaar zijn.
4.43.
Om proceseconomische redenen overweegt de rechtbank ten aanzien van de criteria onder (iii) en (iv) uit het Gazprombankarrest nog als volgt.
Ad (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde (deel II)
4.44.
Het betoog van [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] dat de Amerikaanse verstekvonnissen in strijd zijn met de openbare orde, omdat onduidelijk zou zijn of zij bij de verstekvonnissen hoofdelijk zijn veroordeeld, slaagt niet. Los van de vraag of de (Nederlandse) regel van hoofdelijke verbondenheid van artikel 6:6 lid 2 BW van openbare orde is, geldt dat geen enkele onduidelijkheid over de strekking van de veroordelingen in de Amerikaanse verstekvonnissen bestaat. [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] zijn bij afzonderlijke vonnissen veroordeeld op grond van de vordering, zoals die in de
amended complaintten aanzien van ieder van hen is omschreven. Die vorderingen zijn gebaseerd op de bedragen die zij volgens [naam curator] ieder voor zich hebben onttrokken aan de vermogens van de inmiddels gefailleerde (rechts)personen. De Amerikaanse rechtbank heeft de rechtshandelingen van [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] , die aan de gestelde onttrekking(en) ten grondslag hebben gelegen, vernietigd en - ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk bij vonnis - de vordering tot terugbetaling van de daarmee samenhangende bedragen toegewezen. Van hoofdelijke verbondenheid tot een schuld is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.45.
Het betoog van [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] dat de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM in het geding zou zijn, slaagt evenmin. In artikel 6 lid 2 EVRM is neergelegd dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] miskennen dat hen in de civiele Amerikaanse procedures, die, zoals uit het voorgaande volgt, waren gericht op het vernietigen van rechtshandelingen en het (terug)vorderen van geldbedragen, en in de Nederlandse strafzaak andere handelingen worden verweten. Nu [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] niet concreet hebben toegelicht hoe, mede in het licht hiervan, in de beslissingen in de Amerikaanse verstekvonnissen is of kan zijn vooruitgelopen op een oordeel van de rechter over de strafrechtelijke verwijten die het Openbaar Ministerie hen in Nederland maakt, hebben zij onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM in het geding is. Bovendien is de strafrechter niet gebonden aan het oordeel in de Amerikaanse verstekvonnissen.
Ad IV: onverenigbaarheid
4.46.
De rechtbank overweegt voorts reeds nu dat het criterium onder (iv) in deze zaken niet aan de orde is. De Nederlandse strafprocedure is nog niet geëindigd in een beslissing. De procedure wordt bovendien niet gevoerd door en tussen dezelfde partijen. [naam curator] is in de strafrechtelijke procedure immers geen partij. Andere feiten en/of omstandigheden waaruit zou volgen dat de Amerikaanse verstekvonnissen onverenigbaar zijn met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter of een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, hebben [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] niet gesteld en zijn evenmin gebleken.
Samenvatting
4.47.
De rechtbank is ten aanzien van [naam partij 2] van oordeel dat ter zake van de totstandkoming van het jegens hem in de VS gewezen verstekvonnis sprake is geweest van een behoorlijke rechtspleging (in ruime zin). Ten aanzien van [naam partij 1] en [naam partij 3] ligt deze kwestie nog open.
4.48.
[naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] hebben rechtsmiddelen aangekondigd tegen de Amerikaanse verstekvonnissen. Daarover dient eerst duidelijkheid te komen alvorens verder kan worden beslist. In dat kader worden [naam partij 1] en [partijen 2 en 3 c.s.] op de voet van artikel 22 Rv opgedragen bij akte hun stellingen toe te lichten op de wijze als in het dictum vermeld. Vervolgens mag [naam curator] daarop reageren. Aan alle partijen wordt verzocht (in hun akten) het Amerikaanse recht in hun toelichting te betrekken, voor zover van toepassing. Na deze aktewisseling zal de rechtbank een beslissing geven.
4.49.
Indien daaraan wordt toegekomen, in die zin dat daarvoor na de in de vorige rechtsoverweging bedoelde beslissing nog plaats is, zal in het geding tussen [naam curator] en [naam partij 1] gelegenheid worden geboden de onder 4.14 bedoelde bewijsverrichting te laten plaatsvinden en in het geding tussen [naam curator] en [naam partij 3] de onder 4.22 bedoelde bewijsverrichting. Na afronding daarvan zal de rechtbank opnieuw een beslissing geven, waarin zal worden beoordeeld of deze partijen nog in de gelegenheid dienen te worden gesteld tot het voeren van een debat bij akte over de hiervoor onder 4.34 bedoelde belangenafweging (waarbij eerst [naam curator] aan de beurt zal komen).
4.50.
In afwachting van de onder 4.48 bedoelde aktenwisseling wordt thans iedere verdere beslissing aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak met rol-zaaknummer: C/13/630924 / HA ZA 17/627 ( [naam curator] / [naam partij 1] ):
5.1.
draagt [naam partij 1] op om zich bij akte (concreet en met bewijsmiddelen onderbouwd) uit te laten over het aangekondigde rechtsmiddel in de VS. Indien [naam partij 1] het rechtsmiddel heeft ingesteld, dient hij een afschrift daarvan bij de akte te voegen. Daarnaast dient hij zich (concreet en gemotiveerd) erover uit te laten of het instellen van dit rechtsmiddel leidt tot een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van het Amerikaanse verstekvonnis, de termijn waarbinnen een beslissing van de Amerikaanse rechter kan worden verwacht en de gevolgen van het instellen van het rechtsmiddel voor de onderhavige procedure,
5.2.
verwijst de zaak met dat doel naar de rol van
20 juni 2018voor een akte aan de zijde van [naam partij 1] , waarna [naam curator] in de gelegenheid zal worden gesteld om op de rol van
18 juli 2018bij antwoordakte te reageren,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak met rol/zaaknummer: C/13/636443 / HA ZA 17/1018 ( [naam curator] / [partijen 2 en 3 c.s.] ):
5.4.
draagt [naam partij 2] en [naam partij 3] op om zich bij akte (concreet en met bewijsmiddelen onderbouwd) uit te laten over het aangekondigde rechtsmiddel in de VS. Indien door [naam partij 2] en/of [naam partij 3] bedoeld rechtsmiddel is ingesteld, dienen zij een afschrift daarvan bij de akte te voegen. Daarnaast dienen zij zich (concreet en gemotiveerd) erover uit te laten of het instellen van dit rechtsmiddel leidt tot een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van de Amerikaanse verstekvonnissen, de termijn waarbinnen een beslissing van de Amerikaanse rechter kan worden verwacht en de gevolgen van het instellen van het rechtsmiddel voor de onderhavige procedure,
5.5.
verwijst de zaak met dat doel naar de rol van
20 juni 2018voor een akte aan de zijde van [naam partij 2] en [naam partij 3] , waarna [naam curator] in de gelegenheid zal worden gesteld om op de rol van
18 juli 2018bij antwoordakte te reageren,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, mr. A.J. Bongers-Scheijde en mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechters, bijgestaan door E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2018.