ECLI:NL:RBAMS:2018:9450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
AMS 18/2480
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging en intrekking van vergoedingen voor rechtsbijstand in het kader van het High Trust-Programma

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 21 december 2018, zijn meerdere zaken behandeld die voortvloeien uit besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres, een advocaat te Amsterdam, heeft namens diverse rechtzoekenden toevoegingen aangevraagd voor rechtsbijstand. Naar aanleiding van een steekproef heeft de Raad voor Rechtsbijstand in 32 afzonderlijke besluiten de vergoedingen voor deze toevoegingen gewijzigd of ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar in 21 van de 32 zaken zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze besluiten, wat heeft geleid tot de registratie van de zaken onder de nummers AMS 18/2480 tot en met AMS 18/2533 en AMS 18/4234 tot en met AMS 18/4248.

De rechtbank heeft op 4 december 2018 de zitting gehouden, waarbij eiseres aanwezig was en de Raad voor Rechtsbijstand zich liet vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaken samenhangend zijn en dat de bestreden besluiten qua opbouw en inhoud nagenoeg identiek zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen in de elf zaken, waarin geen griffierecht is betaald, niet-ontvankelijk zijn. In de overige zaken heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, omdat de toekenningsbesluiten in rechte vaststaan en de beroepsgronden van eiseres niet tot een andere uitkomst konden leiden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wijziging van de vergoedingen niet betekent dat de toekenningsbesluiten ter discussie staan. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze besluiten, waardoor deze in stand blijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierechten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/2480, 18/2484, 18/2486, 18/2490, 18/2493, 18/2494, 18/2495, 18/2496, 18/2497, 18/2498, 18/2499, 18/2500, 18/2502, 18/2504, 18/2522, 18/2523, 18/2524, 18/2525, 18/2528, 18/2531, 18/2533, 18/4234, 18/4236, 18/4237, 18/4238, 18/4239, 18/4240, 18/4241, 18/4242, 18/4244, 18/4246 en 18/4248.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2018 in de zaken tussen

[eiseres], te Amsterdam, eiseres
en
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder
(gemachtigde: mr. C. de Jong en A.M. Amelwannie).

Procesverloop

Naar aanleiding van een steekproef heeft verweerder in 32 afzonderlijke primaire besluiten de vergoedingen voor een verleende toevoeging voor rechtsbijstand gewijzigd of ingetrokken.
Eiseres en de rechtzoekenden hebben hiertegen bezwaarschriften ingediend.
In 21 afzonderlijke besluiten van 20 februari 2018 heeft verweerder het door de rechtzoekenden gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in dezelfde besluiten de bezwaren van eiseres in twee van deze zaken gedeeltelijk gegrond verklaard en in de overige negentien zaken ongegrond verklaard.
Op 3 april 2018 heeft eiseres tegen die zaken beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze zaken geregistreerd onder de in de kop gemelde nummers lopend van AMS 18/2480 tot en met AMS 18/2533.
In elf afzonderlijke besluiten van 12 april 2018 heeft verweerder het door de rechtzoekenden gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in dezelfde besluiten de bezwaren van eiseres in vier van deze zaken gedeeltelijk gegrond verklaard en in de overige zeven zaken ongegrond verklaard.
Op 24 mei 2018 heeft eiseres tegen deze zaken beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze zaken geregistreerd onder de in de kop gemelde nummers lopend van AMS 18/4234 tot en met AMS 18/4248.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. De zaken zijn gevoegd behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

In alle zaken
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiseres heeft sinds 2014 namens diverse rechtszoekenden toevoegingen aangevraagd, waaronder voor de 32 zaken die hier in geding zijn.
1.3.
Eiseres nam toen deel aan het High Trust-Programma van verweerder. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door verweerder naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van een aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
1.4.
Op 18 juli 2017 heeft verweerder een steekproef gehouden.
1.5.
In alle 32 zaken heeft verweerder primaire besluiten genomen waarin de toevoegingen zijn gewijzigd of ingetrokken.
1.6.
In 21 afzonderlijke besluiten van 20 februari 2018 heeft verweerder de bezwaren van de rechtzoekenden niet-ontvankelijk verklaard. In diezelfde besluiten heeft verweerder negentien van de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en twee deels gegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres op 3 april 2018 met één beroepschrift beroep ingesteld.
1.7.
In elf afzonderlijke besluiten van 12 april 2018 heeft verweerder de bezwaren van de rechtzoekende niet-ontvankelijk verklaard. In diezelfde besluiten heeft verweerder zeven van de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en vier deels gegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres op 24 mei 2018 met één beroepschrift beroep ingesteld.
Samenhangende zaken voor het griffierecht
2.1.
Eiseres heeft verzocht om de zaken voor de betaling van het griffierecht aan te merken als samenhangende zaken.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 3 april 2018 in 21 zaken beroep heeft ingesteld en op 24 mei 2018 in elf zaken. De rechtbank is verder van oordeel dat het in alle zaken gaat om samenhangende zaken, nu de bestreden besluiten qua opbouw, strekking en inhoud nagenoeg identiek zijn. Verder heeft eiseres twee beroepschriften gebruikt om tegen alle bestreden besluiten op te komen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de zaken als samenhangend als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te merken. Omdat eiseres twee beroepschriften heeft ingediend, is zij tweemaal griffierecht verschuldigd. Het teveel in rekening gebrachte griffierecht zal de griffier tegenboeken.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres één keer griffierecht heeft voldaan. Dat is in de zaak met het nummer AMS 18/2500. Dat betekent dat de 21 samenhangende zaken die met het beroepschrift van 3 april 2018 zijn ingeleid, ontvankelijk zijn.
2.4.
Verder stelt de rechtbank vast dat in geen van de elf samenhangende zaken die met het beroepschrift van 24 mei 2018 zijn ingeleid, griffierecht is betaald. Eiseres heeft na de nota’s en de herinneringen niet betaald. Op de zitting, waar besproken is dat twee keer griffierecht verschuldigd was, heeft de rechtbank eiseres nog een termijn van twee weken gegeven om alsnog het ontbrekende griffierecht te betalen. Eiseres heeft geen reden gegeven waarom dat niet is gebeurd. Dat betekent dat de beroepen in de elf zaken met de zaaknummers 18/4234, 18/4236, 18/4237, 18/4238, 18/4239, 18/4240, 18/4241, 18/4242, 18/4244, 18/4246 en 18/4248 niet-ontvankelijk zijn.
De 21 zaken die met het beroepschrift van 3 april 2018 zijn ingeleid
Procesbelang
3.1.
In een zaak [1] heeft verweerder in de bezwaarfase de terugvordering van de vergoeding in zijn geheel ongedaan gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat in die zaak geen gelden worden teruggevorderd. Gelet hierop ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiseres in die zaak nog enig procesbelang heeft.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep de afgifte van de toevoeging ter discussie stelt. Zij vindt namelijk dat haar hoedanigheid als advocaat ontbrak en dat daarom de toevoegingsaanvragen ongeldig hadden moeten worden verklaard.
3.3.
Daarmee stelt eiseres niet zozeer de hoogte van de vergoeding, maar de daaraan voorafgaande toevoeging ter discussie. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarmee ook belang heeft bij de beoordeling van deze zaak.
Derde-belanghebbenden
4.1.
In drie zaken [2] heeft de rechtzoekende verzocht om als derde-belanghebbende te mogen deelnemen aan de beroepsprocedure. De rechtbank heeft deze verzoeken, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juli 2018, [3] voorafgaand aan de zitting afgewezen. Uit deze uitspraak volgt – kort gezegd – dat de rechtzoekende wel belanghebbende is bij een besluit waarbij een toevoeging wordt verleend, maar geen belanghebbende is bij een besluit waarbij de hoogte van de bijbehorende vergoeding voor de rechtsbijstandverlener wordt vastgesteld.
4.2.
Eiseres stelt in beroep dat de toevoegingsaanvragen ongeldig hadden moeten worden verklaard. Daaruit volgt dat de rechtbank moet beoordelen of de verzoeken om als derde-belanghebbende te mogen deelnemen aan de beroepsprocedure terecht zijn afgewezen. In de navolgende overwegingen zal de rechtbank hierop ingaan.
Inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift
5. Eiseres stelt dat zij geen recht had op de vergoeding voor de toevoegingen. Volgens haar is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat haar inschrijving in het register van de Raad voor de Rechtsbijstand leidend is voor de vraag of een advocaat daadwerkelijk de hoedanigheid als advocaat heeft. Eiseres meent dat de feitelijke situatie leidend moet zijn, vooral nu verweerder meermaals op de hoogte is gesteld dat eiseres niet de hoedanigheid als advocaat bezat. Volgens eiseres had verweerder daarom niet de hoogte van de vergoeding moeten herzien, maar de toevoegingsaanvragen ongeldig moeten verklaren, omdat zij – naar achteraf blijkt – niet de hoedanigheid van advocaat had. Zonder deze hoedanigheid bestond er geen recht op een toevoeging, aldus eiseres.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen de besluiten tot aanpassing van de vergoeding aan de orde zijn en niet de besluiten tot de afgifte van een toevoeging. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst verweerder er op dat in alle zaken alleen bezwaar is gemaakt tegen de wijziging dan wel intrekking van de vastgestelde vergoedingen. De besluiten tot afgifte van de toevoegingen staan daardoor in rechte vast, aldus verweerder.
7. Op de zitting heeft eiseres betoogd dat in de zaken waar verweerder de hoogte van de vergoedingen heeft aangepast tot nihil, moet worden getoetst aan de toekenningsvoorwaarden. Volgens haar is de aanpassing tot nihil een intrekking en die situatie is gelijk te stellen met de situatie dat geen toevoeging wordt afgegeven.
8. Verweerder heeft op de zitting erkend dat de toevoegingscriteria een rol hebben gespeeld bij de herziening van de vergoedingen.
9.1.
De rechtbank zal daarom de vraag moeten beantwoorden of naast de besluiten waar de hoogte van vergoeding is herzien, ook de eerdere toekenningsbesluiten onderwerp van het geschil zijn.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat door de afgifte van een toevoeging meerdere rechtsgevolgen ontstaan. Onder meer heeft de rechtzoekende recht op een toevoeging en dus op werkzaamheden van een rechtsbijstandverlener. Daarnaast heeft die rechtsbijstandverlener recht op een vergoeding daarvoor. Verder is die advocaat verplicht om de rechtzoekende de nodige rechtsbijstand te verlenen, zolang de afgegeven toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken. Dat laatste is bepaald in artikel 24, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
9.3.
In deze beroepszaken staat slechts één van bovengenoemde rechtsgevolgen ter discussie, namelijk het recht op een vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand. Anders dan eiseres betoogt, volgt uit herziening van de vergoeding tot nihil niet dat ook het toekenningsbesluit ter discussie staat. Indien alleen de hoogte van de vergoeding wordt herzien tot nihil, blijft het rechtsgevolg bestaan dat de rechtzoekende recht heeft op een toevoeging en daardoor recht heeft op werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener. Dat volgt uit artikel 24, vierde lid, van de Wrb. Het enige is dat de rechtsbijstandverlener die werkzaamheden moet verrichten zonder daar een vergoeding voor te krijgen.
9.4.
De rechtbank stelt verder vast dat de toekenningsbesluiten in rechte vaststaan, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dat betekent dat de toekenningsbesluiten geen onderwerp van het geschil zijn.
9.5.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres alleen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de toekenningsvoorwaarden van de toevoegingen en niet tegen de herziening van de hoogte van de vergoedingen. Omdat die toevoegingsbesluiten in rechte vaststaan, kunnen haar beroepsgronden niet leiden tot andere bestreden besluiten. Eiseres betwist namelijk de herzieningsgronden die verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd niet. Dat betekent dat verweerder met de bestreden besluiten de hoogte van de vergoedingen mocht wijzigen of intrekken.
10.1.
Aan de stelling van eiseres dat de uitbetaalde vergoedingen als een gift moeten worden beschouwd, komt de rechtbank niet toe. Hiervoor is immers al geoordeeld dat de vraag of al dan niet recht bestond op de toevoeging in dit geschil niet meer aan de orde kan komen.
10.2.
Verder heeft eiseres de beroepsgrond dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden op de zitting laten vallen, zodat die beroepsgrond geen inhoudelijke bespreking behoeft.
11. Omdat hiervoor is geoordeeld dat de toevoegingsbesluiten geen onderdeel van dit geding zijn, heeft de rechtbank de verzoeken van de rechtzoekende om als derde-belanghebbende deel te nemen in de drie zaken die zijn vermeld onder rechtsoverweging 4.1 terecht afgewezen.
Conclusie
12. De beroepen zijn ongegrond.
In alle zaken
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de griffierechten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
in de zaken met de nummers: 18/4234, 18/4236, 18/4237, 18/4238, 18/4239, 18/4240, 18/4241, 18/4242, 18/4244, 18/4246 en 18/4248
- de beroepen niet-ontvankelijk;
in de zaken met de nummers: AMS 18/2480, 18/2484, 18/2486, 18/2490, 18/2493, 18/2494, 18/2495, 18/2496, 18/2497, 18/2498, 18/2499, 18/2500, 18/2502, 18/2504, 18/2522, 18/2523, 18/2524, 18/2525, 18/2528, 18/2531 en 18/2533
- de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AMS 18/2522.
2.AMS 18/2500, 18/2533 en 18/2524.