ECLI:NL:RVS:2018:2498

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
201708154/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het beroep van [appellant B] niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van [appellant A] ongegrond verklaard. De zaak betreft de vergoeding voor rechtsbijstand die door [appellant A] aan [appellant B] is verleend in het kader van een asielprocedure. De Raad voor Rechtsbijstand had bij besluit van 4 juli 2016 de vergoeding vastgesteld op € 256,42, wat door [appellant A] werd betwist. De rechtbank oordeelde dat [appellant B] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de rechtsbijstand al was verleend en er geen kosten meer voor hem zouden zijn. De rechtbank stelde verder dat de vergoeding op basis van de wet correct was vastgesteld, en dat er geen ruimte was voor een belangenafweging omdat de wetgeving dwingend was. In hoger beroep betoogde [appellant B] dat hij wel degelijk belang had bij de hoogte van de vergoeding, terwijl [appellant A] aanvoerde dat de wet onredelijk was in zijn geval. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wetgeving correct was toegepast. De Raad had geen beleidsruimte en de vergoeding was op basis van de wet vastgesteld. De zaak werd behandeld op 3 mei 2018 en de uitspraak volgde op 25 juli 2018.

Uitspraak

201708154/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], kantoorhoudend te [plaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 augustus 2017 in zaak nr. 17/186 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft de raad de vergoeding voor door [appellant A] aan [appellant B] verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 256,42.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft de raad het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 augustus 2017 heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat door [appellant B] is ingesteld en ongegrond verklaard voor zover dat door [appellant A] is ingesteld. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De raad heeft bij besluit van 22 oktober 2014 een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door [appellant A] aan [appellant B] voor een voornemenprocedure in het kader van een vervolgaanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. [appellant A] heeft op 1 juli 2016 een vergoeding aangevraagd voor de op basis van de toevoeging verleende rechtsbijstand.
Bij het besluit van 4 juli 2016, gehandhaafd bij het besluit van 30 november 2016, heeft de raad de toevoeging vastgesteld op € 256,42 op basis van twee toegekende punten. De raad heeft aan het besluit van 30 november 2016, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaar, ten grondslag gelegd dat het herhaalde asielverzoek van [appellant B] is afgewezen. In dat geval worden op grond van artikel 5a, vijfde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr) twee punten toegekend. Het Bvr is een algemeen verbindend voorschrift waarvan niet kan worden afgeweken en het bevat geen uitzondering voor gevallen zoals deze, aldus de raad.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellant B] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat de rechtsbijstand al is verleend en niet aannemelijk is gemaakt dat hij nog met kosten kan worden geconfronteerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat nu een toevoeging is verstrekt voor een herhaalde asielaanvraag en die aanvraag is afgewezen, op grond van artikel 5a, vijfde lid, van het Bvr een vergoeding voor rechtsbijstand op basis van twee punten moest worden toegekend. Voor het maken van een uitzondering in zaken waarin een besluit- of vertrekmoratorium heerst omdat het toekennen van twee punten in dat geval onredelijk zou zijn, bestaat gezien het imperatieve karakter van die bepaling geen ruimte. Een belangenafweging op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is evenmin aan de orde omdat de besluitvorming is gebaseerd op een wettelijke regeling, aldus de rechtbank.
Hoger beroep van [appellant B]
3.    [appellant B] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij niet als belanghebbende bij het besluit waarbij de hoogte van de aan de rechtshulpverlener verleende vergoeding wordt vastgesteld kan worden aangemerkt. Zijn rechtshulpverlener kan de kosten die niet door de raad worden vergoed bij hem in rekening brengen.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1853) is het belang van de rechtzoekende niet rechtstreeks betrokken bij een besluit waarbij de hoogte van de aan de rechtshulpverlener toekomende vergoeding is vastgesteld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de rechtsbijstand op basis van de toevoeging al is verleend en de rechtzoekende daarvoor een eigen bijdrage die voortvloeit uit draagkracht verschuldigd is aan de rechtsbijstandverlener. Niet gebleken is dat deze eigen bijdrage beïnvloed zal worden door de uitkomst van deze procedure. Het door de rechtsbijstandverlener in rekening brengen van de kosten die niet door de raad worden vergoed is in strijd met regel 24, tweede lid, van de Gedragsregels 1992 van de Orde van Advocaten.
Het betoog faalt.
4.    Gelet op het voorgaande is het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], ongegrond.
Hoger beroep van [appellant A]
5.    [appellant A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over zijn betoog dat artikel 5a, vijfde lid, van het Bvr in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten omdat toepassing van die bepaling in dit geval onredelijk en in strijd met de bedoeling van de wetgever is. Artikel 5a, vijfde lid, is onredelijk omdat het niet voorziet in de mogelijkheid om alsnog zeven punten toe te kennen in gevallen die niet bij voorbaat kansloos zijn, terwijl die bepaling is ingevoerd om het indienen van kansloze herhaalde aanvragen te voorkomen. Een uitzondering zou moeten worden gemaakt voor zaken waarin een besluit- of vertrekmoratorium is ingesteld of waarin een voorlopige voorziening is toegewezen. In dit geval was een vertrekmoratorium ingesteld voor Irak. Het indienen van de herhaalde aanvraag heeft veel werk gekost, terwijl vooraf niet duidelijk was of het een kansrijke aanvraag betrof. Pas na anderhalf jaar werd duidelijk dat Bagdad als veilig gebied aangemerkt zou worden en de herhaalde aanvraag daarom zou worden afgewezen.
5.1.    Verleende rechtsbijstand waarvoor de raad een toevoeging heeft verleend, wordt vergoed met toepassing van artikel 5a, vijfde lid, van het Bvr. Deze bepaling kent een vergoedingensystematiek waarbij wordt gedifferentieerd naar de uitkomst van de zaak. Als de verleende rechtsbijstand leidt tot inwilliging van een tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning wordt de vergoeding gebaseerd op zeven punten. Als de tweede of volgende aanvraag niet wordt gehonoreerd, wordt de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand gebaseerd op twee punten. De raad heeft in dit verband geen beleidsruimte.
Artikel 5a, vijfde lid, is een algemeen verbindend voorschrift waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep openstaat. Het is echter wel mogelijk om een algemeen verbindend voorschrift exceptief te toetsen.
Hoewel de rechtbank niet specifiek is ingegaan op het betoog van [appellant A] over het buiten toepassing laten van het voorschrift van artikel 5a, vijfde lid, van het Bvr, kan dit niet leiden tot het daarmee door [appellant A] beoogde doel. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De Afdeling heeft eerder in de uitspraak van 19 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1970) artikel 5a, vijfde lid, van het Bvr exceptief getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de regelgever in redelijkheid niet tot vaststelling van het voorschrift van artikel 5a, vijfde lid, heeft kunnen komen. De Afdeling ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te beslissen. In hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd is - gegeven ook het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelsel - geen grond gelegen voor het oordeel dat artikel 5a, vijfde lid, buiten toepassing dient te worden gelaten voor gevallen waarin een besluit- of vertrekmoratorium is ingesteld of waarin een voorlopige voorziening is toegewezen.
5.2.    Het betoog faalt.
6.    Gelet op het voorgaande is het hoger beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], ongegrond.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Slump    w.g. Komduur
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018
809. BIJLAGE
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 37
1.  Het bestuur verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:
a. de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;
[…].
[…]
5.  Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot:
a. het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
[…].
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
b. procedure:
1. een zaak die aanhangig is gemaakt bij een bij wet ingesteld tuchtrechtelijk college alsmede een zaak op het terrein van het burgerlijk of bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij:
[…]
- de Minister voor Immigratie en Asiel in het kader van het inbrengen van een zienswijze op het voornemen om:
1. een beslissing te nemen met betrekking tot de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000;
2. een beslissing te nemen met betrekking tot de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet 2000; dan wel
3. een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, onderdeel c, en 33, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken;
[…].
Artikel 5
1.  Aan een procedure wordt het aantal punten toegekend dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak is bepaald.
[…]
Artikel 5a
1.  In afwijking van artikel 5, wordt aan een procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 een vergoeding toegekend van:
a. vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, van dat besluit bedoelde ter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor;
b. vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.113, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde verstrekking van nadere gegevens tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, van dat besluit bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen;
c. vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.114, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde zienswijze tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, van dat besluit bedoelde bekendmaking van de beschikking.
2.  Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.116, eerste lid, onderdeel a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een aanvullende vergoeding wordt toegekend van twee punten.
3.  De vergoeding op grond van het eerste lid wordt telkens met twee punten verlaagd, indien de in de onderdelen a, b of c van dat lid bedoelde rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk is verleend in de vorm van rechtshulp door een ander dan de toegevoegde rechtsbijstandverlener.
4.  Indien de procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt beëindigd door de aanvraag niet in behandeling te nemen als bedoeld in artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e van de Vreemdelingenwet 2000 wordt in afwijking van artikel 5, eerste en derde tot en met vijfde lid een vergoeding van vier punten toegekend.
5.  In afwijking van het eerste tot en met vierde lid aan een procedure in het kader van een tweede of volgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 zeven punten toegekend. Indien deze procedure wordt beëindigd door een afwijzende beslissing of door een beslissing op grond van artikel 30 of artikel 30a, eerste lid, onderdelen a, b, c of e van de Vreemdelingenwet 2000, van de Vreemdelingenwet 2000, worden hieraan twee punten toegekend.
[…]