In deze ontbindingszaak, behandeld door de meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam, is de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering aan de orde. De zaak betreft een veroordeelde die als belastingadviseur onjuiste aangiften heeft gedaan, waarvoor hij door klanten werd betaald. De officier van justitie heeft op 18 april 2018 een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 85.488,- vast te stellen. De rechtbank heeft op 19 december 2018 uitspraak gedaan, waarbij de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie werd beoordeeld in het licht van artikel 74 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De verdediging stelde dat het OM niet-ontvankelijk was, omdat de vordering betrekking had op fiscale feiten. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering wel ontvankelijk was, omdat er ook sprake was van valsheid in geschrift, wat niet onder de fiscale uitsluiting valt. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 81.690,36, en legde de verplichting op tot betaling aan de Staat. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen fiscale en niet-fiscale feiten in ontnemingszaken en de reikwijdte van artikel 74 AWR.