In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Uithoorn. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 326.000,- voor het kalenderjaar 2016. De eiser, [de man], was het niet eens met deze vaststelling en stelde een lagere waarde van € 265.000,- voor. De rechtbank oordeelde dat de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken alleen van toepassing is op de kernzone van het waterverdedigingswerk en niet op de beschermingszone. De rechtbank volgde het standpunt van de heffingsambtenaar dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde in het economische verkeer correct was vastgesteld. De rechtbank verwierp de overige beroepsgronden van de eiser, die eerder ook al door het gerechtshof Amsterdam waren behandeld. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.