ECLI:NL:RBAMS:2018:8660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
13/650515-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor mishandeling en belediging met homoseksuele achtergrond

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2016 in Amsterdam twee slachtoffers heeft mishandeld en beledigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder enige aanleiding, meerdere vuistslagen heeft uitgedeeld aan [slachtoffer 1], waardoor deze een dubbele kaakbreuk opliep, en ook [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De mishandeling vond plaats in een context die als homoseksueel gerelateerd werd beschouwd, wat de rechtbank als een verzwarende omstandigheid heeft meegenomen in de beoordeling. De verdachte heeft de slachtoffers beledigd door hen te beschuldigen van homoseksuele voorkeuren, wat de rechtbank als kwetsend en respectloos heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij de slachtoffers recht hebben op schadevergoeding voor de opgelopen letsels en de psychische gevolgen van de mishandeling. De rechtbank heeft benadrukt dat dergelijk geweld niet getolereerd kan worden en dat de rechtsstaat moet optreden tegen de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650515-16 (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.J. van Galen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit:
  • éénmaal of meerdere malen slaan en/of stompen (met een gebalde vuist) tegen/op de kaak, in elk geval in/tegen het gezicht/hoofd, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
  • éénmaal of meerdere malen schoppen en/of trappen tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] ,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een dubbele kaakbreuk), in elk geval enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit:
- éénmaal of meerdere malen slaan en/of stompen (met een gebalde vuist) tegen/op/in het gezicht, in elk geval het hoofd, en/of tegen op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- éénmaal of meerdere malen schoppen en/of trappen tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk beledigend [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Zijn jullie met z'n tweeën, vuile flikker, jullie kunnen elkaar lekker pakken", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.1.1.
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Volgens de officier van justitie is er voldoende wettig bewijs. [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) hebben aangifte gedaan en een verklaring bij de rechter-commissaris afgelegd. Verbalisanten hebben opgeschreven welk letsel zij bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben waargenomen ten tijde van de aangifte en hier zijn ook foto’s van gemaakt. Het letsel van [slachtoffer 1] is daarnaast beschreven in zijn medisch dossier, en het letsel van [slachtoffer 2] blijkt uit een letselverklaring. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en verdachte ongeveer tegelijk de Snoekjessteeg in liepen. Voor verdachte is het zichtbaar geweest dat [slachtoffer 2] vlak daarvoor een andere man uitnodigde tot het geven van een knuffel. [slachtoffer 2] drong zich hierbij niet op aan de man. Op de camerabeelden lijken [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een ‘relaxte’ sfeer te zijn.
Volgens de officier van justitie is er ook sprake van overtuigend bewijs. Het dossier geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de politie en bij de rechter-commissaris op elkaar zijn afgestemd. Bovendien is er geen reden te bedenken waarom [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een onzinverhaal zouden ophangen. Daar komt bij dat op de camerabeelden niet te zien is dat verdachte kort na het incident hulp bij iemand heeft gezocht.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangevallen en er was dus voor verdachte geen sprake van een noodweersituatie. Het lijkt er bovendien op dat er sprake was van homo gerelateerd geweld.
4.1.2.
Ten aanzien van de belediging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 3)
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde belediging heeft de officier van justitie opgemerkt dat het woord ‘flikker’ beledigend kan zijn, gelet op de context waarin het wordt gebruikt. Zij heeft hierbij gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW9960). Gelet op de overige uitlatingen van verdachte in combinatie met de omstandigheid dat verdachte dit woord op straat heeft geroepen naar voor hem twee onbekende personen, kan het woord ‘flikker’ in onderhavige zaak als beledigend worden aangemerkt.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
4.2.1.
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feiten 1 en 2)
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Niet uit te sluiten is dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Er kan getwijfeld worden aan de juistheid, of op zijn minst aan de overtuigingskracht van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de politie hebben afgelegd lijken één op één gekopieerd te zijn. Het is opvallend dat beide aangevers bij de rechter-commissaris ineens heel anders hebben verklaard ten opzichte van hun eigen aangiftes, maar ook ten opzichte van elkaar. Naast de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is er sprake van beperkt objectief bewijs. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] achter verdachte de Snoekjessteeg in liepen. Voordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met deze camerabeelden werden geconfronteerd hebben zij verklaard dat verdachte achter hen aan de steeg in liep. Getuige [naam getuige] (hierna: getuige [naam getuige] ) wist zich te herinneren dat er meerdere personen tegen één persoon aan het vechten waren, waarbij de enkeling zich aan het verdedigen was tegen het overtal. Het is opmerkelijk dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niets hebben verklaard over een moment waarop zij zich in een situatie bevonden waarbij zij zich tegen verdachte hebben kunnen keren. Het is ook volstrekt onverklaarbaar waarom verdachte vanuit het niets de aanval zou kiezen tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verdachte stelt daar een verklaring tegenover die logischer lijkt, mede gelet op de camerabeelden. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] contact hadden met een andere persoon, die een omhelzing kreeg bij het afscheid. Verdachte stelt dat hij daarna door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werd aangesproken, dat zij opmerkingen maakten over zijn uiterlijk en dat ze ook hem wilden knuffelen. Verdachte was hier niet van gediend en heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van zich afgehouden. Daarna zouden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich tot verdachte hebben gewend en hem hebben geslagen, waarop een gevecht is ontstaan. Niet alleen de camerabeelden, maar ook de woorden die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte in de mond leggen, geven aanleiding te vermoeden dat er iets is voorafgegaan aan het geweld. De bewoordingen in combinatie met de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris dat er sprake was van ‘schelden en treiteren over en weer’, impliceren dat het geweld niet uit het niets is voortgekomen.
Gelet op het objectieve bewijs, de verklaring van verdachte en de onverklaarbare verschillen en hiaten in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , kan niet overtuigend worden vastgesteld dat het is gegaan zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het in hun verklaringen hebben voorgesteld. De aannemelijkheid van de lezing van verdachte tegenover de aangiftes kan niet worden uitgesloten. Verdachte bevond zich in de minderheid, waarna hij zich door middel van geweld heeft moeten verdedigen. Bij enige twijfel over wat zich heeft afgespeeld kan de rechtbank oordelen dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Het geweld dat verdachte heeft gebruikt is proportioneel geweest, nu hij alleen zijn blote vuisten heeft gebruikt. Dat [slachtoffer 1] aan het gebruikte toelaatbare geweld een kaakfractuur heeft overgehouden, doet daar niet aan af.
4.2.2.
Ten aanzien van de belediging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 3)
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Verdachte ontkent de ten laste gelegde bewoordingen te hebben geuit. Gelet op hetgeen naar voren is gebracht ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, is er voldoende reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , althans, aan elementen van die verklaringen. Onder die omstandigheden kan niet zonder redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de ten laste gelegde woorden, of woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geuit.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben op 6 augustus 2016 bij de politie aangifte gedaan van belediging en mishandeling en zij zijn op 2 juli 2018 bij de rechter-commissaris als getuige gehoord.
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij in de nacht van 6 augustus 2016 met [slachtoffer 2] bij het J.W. Siebbeleshof in Amsterdam liep. Er liep een jongen met hen mee die tegen hen zei: “Zijn jullie met z’n tweeën, vuile flikker, jullie kunnen lekker elkaar pakken”. De jongen begon [slachtoffer 1] te duwen en sloeg hem daarna met gebalde vuist op zijn linker en rechter kaak. Toen [slachtoffer 2] ertussen probeerde te komen, trapte de jongen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] en gaf hij [slachtoffer 2] met zijn gebalde vuist stompen tegen zijn bovenlichaam en gezicht. Toen [slachtoffer 1] de jongen een klap tegen zijn gezicht gaf, is de jongen weggerend in de richting van de Nieuwmarkt.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij en [slachtoffer 2] in de Snoekjessteeg te Amsterdam werden benaderd door een man die tegen hen zei: “Kan je wel, twee tegen een, flikkers, kom dan”. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden de boel proberen te sussen, maar toen [slachtoffer 1] wegliep en zich omdraaide had hij twee of drie flinke klappen van de man gekregen. [slachtoffer 1] wist nog dat hij op zijn knieën zat en naar achteren viel. [slachtoffer 2] was ertussen gesprongen en achter de man aangerend.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij in de nacht van 6 augustus 2016 met [slachtoffer 1] bij het trappetje naar het J.W. Siebeleshof in Amsterdam liep. Er liep een jongen met hen mee die tegen hen zei: “Jullie zijn met z’n tweeën, lekker makkelijk, flikkers, jullie kunnen elkaar lekker pakken”. De jongen richtte zich agressief op [slachtoffer 1] waarbij [slachtoffer 2] had geprobeerd de boel te sussen. Vanuit het niets had de jongen [slachtoffer 2] met zijn vuist op zijn voorhoofd en rechterkaak geslagen. De jongen gaf met rechts en links achter elkaar klappen en tegelijkertijd ook enige schoppen. Daarna gaf de jongen [slachtoffer 1] enkele klappen met zijn vuist tegen zijn gezicht. Ook schopte de jongen [slachtoffer 1] onderuit. Het kan ook zo zijn dat [slachtoffer 1] als eerste is geslagen. De jongen is weggerend in de richting van de Nieuwmarkt en [slachtoffer 2] is achter hem aangerend, totdat hij hem uit het oog verloor.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij en [slachtoffer 1] in de Snoekjessteeg liepen toen een man naar hem en [slachtoffer 1] riep dat zij met zijn tweeën waren, dat ze flikkers waren en elkaar maar moesten nemen. De man richtte zich vervolgens tot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] had geprobeerd de boel te sussen door te zeggen “Er is niets aan de hand, ga alsjeblieft die kant op, dan gaan wij naar huis, de andere kant op”. De man kwam echter agressief op hen af terwijl hij zich groot maakte. Ineens begon de man in het wilde weg te slaan. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vlogen alle kanten op tijdens het gevecht. De man was op [slachtoffer 1] aan het inslaan en [slachtoffer 2] kwam ertussen. [slachtoffer 1] lag daarna op de grond. Toen heeft de man [slachtoffer 2] geslagen en kwam [slachtoffer 1] er weer tussen. [slachtoffer 2] heeft de man ook geslagen en misschien geschopt om zichzelf te verdedigen. [slachtoffer 2] lag op een gegeven moment ook op de grond. Mogelijk heeft hij de man weg proberen te trappen maar dit weet [slachtoffer 2] niet meer precies. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden per keer dat ze geslagen zijn zo’n 20 keer zijn geslagen.
De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] komen in grote lijnen overeen en bepaalde essentiële onderdelen ervan sluiten in detail op elkaar aan. Wat betreft de aanleiding van het geweld, dat het verdachte was die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aansprak, komen de verklaringen nagenoeg overeen. Ook hebben zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte als eerste, volkomen uit het niets, geweld tegen hen heeft aangewend nadat hij eerst beledigende opmerkingen had gemaakt. Tegenover de rechter-commissaris hebben aangevers, bijna twee jaar na dato, op enkele onderdelen enigszins afwijkend van hun aangiftes verklaard, maar die afwijkingen acht de rechtbank niet van dien aard, dat op grond daarvan de betrouwbaarheid van hun verklaringen in twijfel moet worden getrokken. Dat de verklaringen van de aangevers onderling op een aantal punten niet exact overeenkomen doet naar het oordeel van de rechtbank ook niet af aan de betrouwbaarheid daarvan, aangezien deze, zoals gezegd op meerdere hoofdpunten wel in vergaande mate of geheel overeenkomen.
De rechtbank vindt de verklaringen van de aangevers om die reden dan ook betrouwbaar en geloofwaardig, en bruikbaar voor het bewijs. Het dossier geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De door de raadsman geconstateerde verschillen in de verklaringen van aangevers wijzen er juist op dat van afstemming geen sprake is geweest.
4.3.2.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft, toen hij ruim een half jaar na de vechtpartij als verdachte werd aangehouden en gehoord, verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] degenen waren die als eerste geweld tegen hem hadden gebruikt. Deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting herhaald. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden verdachte als eerste hebben aangesproken. Zij hadden erotisch getinte opmerkingen in zijn richting gemaakt en hem gevraagd om hen een knuffel te geven en zij waren op hem afgekomen. Verdachte was daar niet van gediend en had geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op afstand te houden en zijn weg te vervolgen. Vervolgens had hij een vinger van één van de mannen in zijn oog gekregen en hadden ze hem geslagen en geschopt. Verdachte zou zichzelf verdedigd hebben en daarom hebben teruggeslagen. Uiteindelijk is hij weggerend. Toen hij hoorde dat hij werd gevolgd is hij het Wallengebied in gerend, omdat hij daar van jongs af aan genoeg mensen kende en zich daar veilig voelde.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk, en overweegt als volgt.
De verklaring van verdachte vindt geen steun in het dossier. De door getuige [naam getuige] afgelegde verklaringen lijken grotendeels te zien op andere gebeurtenissen die in onderhavige zaak niet van belang zijn. Zo heeft [naam getuige] bijvoorbeeld verklaard over het vastpakken van een jas, terwijl [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en verdachte blijkens de beelden geen van allen in de nacht van 6 augustus 2016 een jas droegen. Ook heeft [naam getuige] verklaard over de mogelijke betrokkenheid van een vrouw, een negroïde man en over personen die geen Nederlands spraken. Uit de verklaringen van [naam getuige] kan dan ook niet worden opgemaakt dat de lezing van verdachte een aannemelijk scenario is.
De verklaring van verdachte past bovendien niet bij de overige informatie in het dossier. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte degene is die als eerste is weggelopen bij de vechtpartij op het J.W. Siebbeleshof, en dat hij daarbij in het begin niet rende maar juist rustig liep. Niet te zien is dat verdachte iemand op straat heeft aangesproken of om hulp heeft gevraagd. Deze gedragingen van verdachte passen naar het oordeel van de rechtbank niet bij de situatie waarin verdachte zojuist het slachtoffer was geworden van een mishandeling door twee onbekende personen en in paniek is gevlucht.
Het past evenmin in het scenario van verdachte dat hij direct na het incident geen contact met de politie heeft opgenomen om aangifte van de mishandeling te doen. Verdachte heeft naar eigen zeggen geen contact opgenomen met de politie omdat hij, toen hij de vechtpartij ontvluchtte, geen politieagenten tegen is gekomen en de politiepost op de Nieuwmarkt gesloten was. Dit acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu [slachtoffer 2] heeft verklaard wel politie te hebben gesproken op de Nieuwmarkt, kort na de achtervolging. Ter zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij ook in de dagen na het incident geen aangifte heeft gedaan, omdat hij gezien eerdere ervaringen van hemzelf en zijn sociale omgeving geen vertrouwen had in een juiste afhandeling van een aangifte. De rechtbank acht dat weinig geloofwaardig, ook gezien het feit dat verdachte in zijn verhoor van 12 december 2016 – geconfronteerd met de verdenking en de camerabeelden – wel aangifte wilde gaan doen.
4.3.3.
Noodweer
Wil sprake zijn van noodweer dan dient vast komen te staan dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat deze verdediging noodzakelijk is geweest, waarbij naast aan de eis van subsidiariteit, ook aan het proportionaliteitsvereiste moet zijn voldaan.
Zoals hierboven is beschreven in paragraaf 4.3.1. gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de lezing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en wordt de verklaring van verdachte onaannemelijk geacht. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat het verdachte is geweest die als eerste geweld heeft gebruikt jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door hen meerdere vuistslagen te geven. Er was voor verdachte geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen. Er was dan ook geen sprake van een noodweersituatie, en het beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
De raadsman heeft aangevoerd dat [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er sprake was van ‘schelden en treiteren over en weer’. [slachtoffer 1] heeft in dezelfde verklaring verklaard: “U vraagt wat ik bedoel met over en weer. Dat hij ons begon te benaderen. Of er is teruggescholden? Nee, wij probeerden hem juist rustig te houden en het te sussen”. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van [slachtoffer 1] vormt aldus geen weerlegging voor het oordeel van de rechtbank dat verdachte als eerste de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft opgezocht en geweld heeft jegens hen heeft gebruikt.
4.4.
De bewijsmiddelen
Een proces-verbaal met nummer 2016170071-1 van 6 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. B 001-008.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 06 augustus 2016 tussen 03:00 en 04:00 uur liep ik met een vriend, genaamd [slachtoffer 2] over de Jodenbreestraat te Amsterdam in de richting van de Snoekjessteeg. Ik liep het trappetje naar beneden de Siebellushof op, bij de Kromboomsloot. Ik zag dat er een jongen met ons meeliep. Deze genoemde jongen liep met ons mee en begon gelijk ons te zuigen en opmerkingen te maken. Ik hoorde dat hij tegen me zei: “Zijn jullie met z’n tweeën, vuile flikker, jullie kunnen lekker elkaar pakken”. We liepen over het Siebellushof en toen begon het meteen, ik kreeg eerst wat duwen van die genoemde jongen en ik kreeg met kracht en met gebalde vuist, links en rechts achter elkaar een klap op mijn rechter en linker kaak. Ik voelde pijn in mijn kaak en voelde een bloedsmaak in mijn mond en ik zag dat [slachtoffer 2] trachtte er tussen te komen, maar die genoemde jongen met geschoeide voet een harde trap gaf tegen het lichaam van [slachtoffer 2] met daar achter gelijk met gebalde vuist, links/rechts achter elkaar klappen gaf, tegen het boven lichaam en tegen het gezicht. Toen [slachtoffer 2] klappen kreeg van die genoemde jongen gaf ik, die genoemde jongen een harde klap, met gebalde vuist tegen de linkerzijde van zijn gezicht. Toen ik die genoemde jongen een klap gaf rende die jongen hard weg in de richting van de Dijkstraat of de Sint Antoniebreestraat in de richting van de Nieuwmarkt. Ik zag dat [slachtoffer 2] hard achter die genoemde jongen rende.
Noot verbalisant: Ik zie aan het gezicht van de aangever dat de linker wang alsmede de rechter wang gezwollen zijn en op de linkerwang zit een wondje. Tandvlees bloed doorlopen zijn en een wond aan zijn rechter elleboog en van de beide knieën zitten wondjes.
Een proces-verbaal met nummer 2016170071-4 van 6 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. B 011-020.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 6 augustus 2016 tussen 03:00 en 04:00 uur bevond ik mij op de Kromboomsloot ter hoogte van de Siebbelinghof te Amsterdam. Ik liep daar met een vriend [slachtoffer 1] . We waren uit geweest en we hadden een gezellige borrel op, we zijn beide homo’s. Terwijl we naar beneden lopen de Siebbelinghof op en er loopt een jongen met ons mee. Die genoemde jongen liep met ons mee en ik hoorde dat hij tegen ons zei: ”Jullie zijn met z’n tweeën, lekker makkelijk, flikkers, jullie kunnen elkaar lekker pakken.” In het volgende gesprek was dat meer naar [slachtoffer 1] gericht en erg agressief en ik probeerde de boel te sussen. Vanuit het niets zag ik dat die genoemde man met gebalde vuist en met kracht tegen me voorhoofd en mijn rechter kaak sloeg die genoemde man deed dat met rechts/links achter elkaar klappen te geven, ik voelde pijn en bekwam hierdoor letsel aan mijn voorhoofd en kaak en mijn borstbeen, terwijl de genoemde man klappen gaf weet ik ook dat hij enige schoppen gaf.
Ik zag dat die genoemde man daarna [slachtoffer 1] , met gebalde vuist en met kracht enige klappen gaf tegen het gezicht en een paar schoppen gaf waardoor bij te val kwam op zijn knieën. Ik zie dat die genoemde jongen weg holde in de richting van de Nieuwmarkt via de Dijkstraat. Ik ben die genoemde man achter na gehold tot voorbij de Nieuwmarkt en daar ben ik hem kwijtgeraakt.
Dit is in mijn beleving gebeurd, het kan zo zijn dat [slachtoffer 1] eerst klappen heeft gehad maar in alle hectiek kan dat ook anders gebeurd zijn.
Noot verbalisant: Ik zie op het voorhoofd een bult met een korst en de aangever verklaard dat hij pijn heeft bij kauwen aan de rechter kaak en een blauwe plek op het borstbeen en een wond op de linkerschouder heeft, hiervan zijn foto’s gemaakt en zullen bij dit proces-verbaal worden gevoegd.
Een geschrift, zijnde medische gegevens van het OLVG, locatie Oost te Amsterdam, betreffende patiënt [slachtoffer 1] van 2 februari 2017, ongenummerd.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Procedures – alle orders en uitslagen
Kaak operatieve behandeling meervoudige mandibula, maxilla of zygoma fractuur
Frequentie: 08-08-16
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts drs. A. Carper, betreffende [slachtoffer 2] , d.d. 8 augustus 2016 (doorgenummerde pag. B 051-052).
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Opgegeven toedracht: een vriend werd geslagen door man die eerst al ‘homo’ naar de groep riep. Van deze man is de kaak gebroken. Vervolgens is deze man dhr gaan slaan en schoppen. Dhr is naar de grond gewerkt. Voornamelijk boven middel geraakt.
- Bruinzwarte korst op voorhoofd, herstellende wond, ong 1 cm in lengtedoorsnee
- Cluster van blauwgrijze verkleuringen op linker bovenarm, aan voorzijde, over een lengte van ongeveer 8 cm, ong 4 cm doorsnede
- Blauwgrijze verkleuring en roodzwarte verkleuring linker schouder, beiden ongeveer 2 bij 2 cm doorsnede
- Cluster van groengrijze verkleuringen huid op het borstbeen van ongeveer 10 bij 10 cm
- Grijsrode verkleuring huid linker onderarm
- Grijsrode verkleuring huid linker handrug, net naast de duim op handrugzijde. Ongeveer 4 bij 2 cm
- Roodpaarse verkleuring rechter onderarm van ongeveer 4 bij 3 cm
- Rode streepvormige verkleuring huid rug
- Groengrijze verkleuring huid linker flank over lengte van 5 bij 2 cm
Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 8 november 2018 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was die avond wezen stappen met vrienden en ik ben op een gegeven moment naar huis gegaan. Ik wilde eerst nog langs een vriend gaan die op de Sint Antoniebreestraat woont. Het moment dat ik rechts de Snoekjessteeg in wilde gaan kwamen er twee mannen aan.
[…]
Ik ben in gevecht geraakt met de mannen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 06 augustus 2016 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit:
- meerdere malen stompen (met een gebalde vuist) tegen de kaak van voornoemde [slachtoffer 1]
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een dubbele kaakbreuk) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van feit 2:
op 06 augustus 2016 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit:
- meerdere malen stompen (met een gebalde vuist) tegen het gezicht en tegen op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en
- meerdere malen schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ,
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van feit 3:
op 06 augustus 2016 te Amsterdam, opzettelijk beledigend [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Zijn jullie met z'n tweeën, vuile flikker, jullie kunnen elkaar lekker pakken".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten en daarom aan hem geen straf op te leggen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring, mocht de rechtbank ook maar enigszins twijfelen aan hetgeen de aangevers hebben verklaard over de aanleiding van het incident, hier bij de strafmaat rekening mee te houden. Verdachte heeft duidelijk aangegeven dat het geen homoseksueel gerelateerd geweld betreft. Daarnaast heeft de raadsman verzocht bij de strafmaat rekening te houden met het tijdsverloop. Verdachte heeft zich sinds de ten laste gelegde feiten niet aan enig misdrijf schuldig gemaakt en zijn leven een positieve wending gegeven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee voor hem onbekende personen, zonder dat hier een noemenswaardige aanleiding voor was. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meerdere vuistslagen op zijn gezicht gegeven, waardoor [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden en een dubbele kaakfractuur heeft opgelopen. [slachtoffer 1] heeft als gevolg hiervan een operatie aan zijn kaak moeten ondergaan, waarna hij gedurende een langere periode pijn en ongemak heeft gehad. Verdachte heeft [slachtoffer 2] meerdere vuistlagen tegen zijn hoofd en zijn bovenlichaam gegeven en hem meerdere malen geschopt, waardoor [slachtoffer 2] een verwonding aan zijn hoofd en meerdere blauwe plekken op zijn lichaam heeft opgelopen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door tegen hen te zeggen “Zijn jullie met z’n tweeën, vuile flikker, jullie kunnen elkaar lekker pakken”.
Verdachte heeft de slachtoffers respectloos bejegend en heeft een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] en de toelichting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij hun vorderingen tot betaling van schadevergoeding blijkt dat zij hiervan nog steeds nadelige gevolgen ondervinden, zowel fysiek als psychisch. [slachtoffer 1] voelt zich nog steeds angstig en onveilig als hij in de stad langs groepen loopt, en [slachtoffer 2] is onder behandeling van een psycholoog voor angststoornissen. Dergelijke misdrijven brengen naast gevolgen voor de slachtoffers ook gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving.
Beide slachtoffers hebben verklaard dat zij zonder aanleiding door verdachte werden beledigd voor onder andere ‘vuile flikker’. Het geweld van verdachte dat daarop volgde, kan hier niet los van worden gezien. Naar het oordeel van de rechtbank hing het door verdachte gepleegde geweld samen met de homoseksuele geaardheid van de slachtoffers. Zonder enige aanleiding zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door verdachte geslagen en getrapt. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 1] in zijn slachtofferverklaring gezegd dat hij de mishandeling ziet als ‘een aanval op zijn persoonlijkheid, op ‘wat’ en wie hij is. Iets wat voor hem een lange tijd een gevecht is geweest’. De vrijheid om te durven zijn wie je bent en uit te komen voor je seksuele geaardheid wordt door incidenten zoals deze, zoals dus ook al blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] , ernstig ingeperkt. Het is van groot belang dat de rechtsstaat als waarborg voor deze open houding fungeert en adequaat optreedt tegen mensen die deze vrijheid geweld aan doen.
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 oktober 2018 is verdachte in de afgelopen vijf jaar niet veroordeeld voor het plegen van soortgelijke misdrijven als in de huidige zaak.
De rechtbank houdt in de op te leggen straf rekening met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en zij hanteert daarom als uitgangspunt het oriëntatiepunt dat ziet op mishandeling, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De bewezen verklaarde mishandeling is strafbaar gesteld in artikel 300, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In juridische zin gaat het dus om een ‘eenvoudige’ mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. Ten aanzien van eenvoudige mishandeling is het oriëntatiepunt van het LOVS in zijn zwaarste variant (mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot, lichamelijk letsel ten gevolgen hebbend) 120 uur taakstraf. Deze strafmodaliteit doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten: het gaat om homoseksueel gerelateerde mishandeling van twee personen, waarbij een van beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht daarom het oriëntatiepunt voor zware mishandeling in de lichtste variant (3 maanden gevangenisstraf) een in dit geval passender uitgangspunt, ook al betreft dit een oriëntatiepunt dat valt onder artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte twee personen heeft mishandeld en dat het gepleegde geweld een homoseksueel gerelateerd karakter heeft.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank het grote tijdsverloop mee, hetgeen niet aan de verdediging te wijten is. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven door fulltime te werken, en relatie te onderhouden en een eigen bedrijf gestart te zijn. Tot slot houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte is veroordeeld na de pleegdatum van onderhavige bewezen feiten, waardoor toepassing gegeven dient te worden aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorengaande en in het bijzonder de aard en de ernst van de feiten, acht de rechtbank met de officier van justitie een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst nogmaals schuldig te maken aan een strafbaar feit.

9.De benadeelde partijen

9.1.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
9.1.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 3.110,93 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit:
  • € 64,75 aan reis- en verletkosten ten behoeve van de strafzaak;
  • € 84,- als vergoeding voor drie dagen verblijf in het ziekenhuis;
  • € 92,18 aan reis- en verletkosten ten behoeve van de medische behandeling;
  • € 2.870,- aan gederfde winst.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert daarnaast € 3.500,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voorts verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen en heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van de aan hem ten laste gelegde feiten, en daarom de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het Besluit tarieven in Strafzaken (hierna: het Besluit) niet van toepassing is op een benadeelde partij in een strafzaak.
Ten aanzien van de reis- en verletkosten ten behoeve van de strafzaak is volgens de raadsman, anders dan verwijzing naar het Besluit, geen onderbouwing bijgevoegd, waardoor dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat alleen de reis- en verletkosten naar de inhoudelijke zitting voor vergoeding in aanmerking komen, nu aangever hiervoor door de officier van justitie is opgeroepen.
Ten aanzien van de tegemoetkoming voor het ziekenhuisverblijf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van reis- en verletkosten ten behoeve van de medische behandeling heeft de raadsman aangevoerd dat de reiskosten op geen enkele wijze onderbouwd zijn. De Letselschaderichtlijn rept niet over verletkosten en het Besluit is niet van toepassing. Dit gedeelte van de vordering dient daarom niet ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de gederfde winst heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte van de vordering dat daarop ziet niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de rechtbank niet eenvoudig kan vaststellen wat de gederfde winst is geweest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk te verklaren omdat onvoldoende onderbouwd is wat de gederfde winst was.
Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze aanzienlijk te matigen. De raadsman heeft aangevoerd dat de immateriële schade is onderbouwd op basis van de stellingname van [slachtoffer 1] . Als de rechtbank meent dat er ook maar enigszins sprake is van een nuance in dat verhaal, heeft dat effect op de vordering. Bovendien is er geen zware mishandeling ten laste gelegd. Het psychische letsel is niet onderbouwd en slechts in zijn algemeenheid geformuleerd.
9.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
9.1.4.1. Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
-
Reis- en verletkosten ten behoeve van de strafzaak en de medische behandeling
De rechtbank stelt voorop dat het Besluit niet van toepassing is op een benadeelde partij in een strafzaak. Wel biedt het Besluit een indicatie wat een redelijke schatting is van de in het Besluit genoemde kostenposten.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reis- en verletkosten een redelijke afspiegeling zijn van de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt in verband met de strafzaak en de medische behandelingen. De rechtbank waardeert het toe te wijzen bedrag ten aanzien van de reis- en verletkosten in verband met de strafzaak op € 64,75. De rechtbank waardeert het toe te wijzen bedrag ten aanzien van de reis- en verletkosten in verband met de medische behandelingen op € 92,18.
-
Ziekenhuisverblijf
De rechtbank wijst de gevorderde kosten voor het ziekenhuisverblijf toe tot een bedrag van € 84,-, nu deze vordering voldoende is onderbouwd en deze vordering ook overigens niet is betwist door de verdediging.
-
Gederfde winst
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de gederfde winst niet ontvankelijk. In de vordering is de gederfde winst geschat op het verschil in omzet van de kapperszaak van [slachtoffer 1] in twee kwartalen in 2016. Naar het oordeel van de rechtbank kan alleen op grond daarvan niet de hoogte van de gederfde winst worden vastgesteld. Dat vraagt nader onderzoek naar bedrijfsgegevens van de zaak van benadeelde. De behandeling van de vordering levert daarom voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
-
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 240,93 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 augustus 2016), tot aan het moment van algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.1.4.2. Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 augustus 2016) tot aan het moment van algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
9.2.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 477,37 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit:
  • € 64,75 aan reis- en verletkosten ten behoeve van de strafzaak;
  • € 412,62 aan reis- en verletkosten ten behoeve van de psychologische behandeling;
  • € 24,99 aan kosten voor zijn T-shirt.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert daarnaast € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert voorts verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen en heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van de aan hem ten laste gelegde feiten, en daarom de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het Besluit tarieven in Strafzaken (hierna: het Besluit) niet van toepassing is op een benadeelde partij in een strafzaak.
Ten aanzien van de reis- en verletkosten ten behoeve van de strafzaak is volgens de raadsman, anders dan verwijzing naar het Besluit, geen onderbouwing bijgevoegd, om welke reden hij verzocht heeft dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat alleen de reis- en verletkosten naar de inhoudelijke zitting voor vergoeding in aanmerking komen, nu aangever hiervoor door de officier van justitie is opgeroepen.
Ten aanzien van reis- en verletkosten ten behoeve van de medische behandeling heeft de raadsman aangevoerd dat de reiskosten op geen enkele wijze onderbouwd zijn. De Letselschaderichtlijn rept niet over verletkosten en het Besluit is niet van toepassing. Dit gedeelte van de vordering dient daarom niet ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de behandelingen en de gesprekken met de psycholoog heeft de raadsman daarnaast aangevoerd dat onvoldoende onderbouwd is dat deze voortkomen uit het aan verdachte verweten feit.
Ten aanzien van schade aan het T-shirt heeft de raadsman in zijn pleitnota opgemerkt dat deze niet ter sprake is gekomen bij de politie. Vanwege een onvoldoende onderbouwing dient dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Ter zitting heeft de raadsman zich alsnog gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gezien de ter zitting getoonde camerabeelden waarop te zien is dat het T-shirt is beschadigd.
Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze aanzienlijk te matigen. De raadsman heeft aangevoerd dat de immateriële schade is onderbouwd op basis van de stellingname van [slachtoffer 2] . Als de rechtbank meent dat er ook maar enigszins sprake is van een nuance in dat verhaal, heeft dat effect op de vordering. [slachtoffer 2] heeft slechts beperkt letsel opgelopen. Het psychische letsel is niet onderbouwd en slechts in zijn algemeenheid geformuleerd. De vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1329) gaat niet op, nu de gepleegde geweldshandelingen in die zaak beduidend ernstiger waren.
9.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
9.2.4.1. Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
-
Reis- en verletkosten ten behoeve van de strafzaak en de medische behandeling
De rechtbank stelt voorop dat het Besluit niet van toepassing is op een benadeelde partij in een strafzaak. Wel biedt het Besluit een indicatie wat een redelijke schatting is van de in het Besluit genoemde kostenposten.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reis- en verletkosten een redelijke afspiegeling zijn van de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt in verband met de strafzaak en de behandelingen van de psycholoog. De rechtbank waardeert het toe te wijzen bedrag ten aanzien van de reis- en verletkosten in verband met de strafzaak op € 64,75. De rechtbank waardeert het toe te wijzen bedrag ten aanzien van de reis- en verletkosten in verband met de behandelingen bij de psycholoog op € 412,62.
-
Kosten T-shirt
De rechtbank wijst de gevorderde kosten voor het T-shirt toe tot een bedrag van € 24,99, nu deze vordering voldoende is onderbouwd.
-
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 502,36 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 augustus 2016), tot aan het moment van algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9.2.4.2. Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 augustus 2016) tot aan het moment van algehele voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
Eenvoudige belediging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
 Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot € 1.740,93 (zegge: duizend zevenhonderdveertig euro en drieënnegentig eurocent), bestaande uit € 240,93 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan het moment van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 1.740,93 (zegge: duizend zevenhonderdveertig euro en drieënnegentig eurocent) aan de Staat te betalen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan het moment van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 27 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 1.502,36 (zegge: duizend vijfhonderdtwee euro en zesendertig eurocent), bestaande uit € 502,36 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan het moment van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , € 1.502,36 (zegge: duizend vijfhonderdtwee euro en zesendertig eurocent) aan de Staat te betalen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 augustus 2016) tot aan het moment van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.