ECLI:NL:HR:2012:BW9960

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03175
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging in het openbaar en de context van uitlatingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van belediging, zoals bedoeld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij op 22 mei 2007 te Amsterdam het woord "flikker" had geroepen naar een verbalisant tijdens de aanhouding van een andere persoon. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en benadrukt dat het gebruik van het woord "flikker" op zichzelf niet beledigend is. De beoordeling of er sprake is van belediging hangt af van de context waarin de woorden zijn gebezigd. Het Hof had geoordeeld dat de uitlating in deze specifieke situatie beledigend was, en de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of onbegrijpelijkheid. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de advocaat-generaal Vellinga had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De uitspraak bevestigt dat de context van een uitlating cruciaal is voor de beoordeling van belediging in het strafrecht.

Uitspraak

3 juli 2012
Strafkamer
nr. S 10/03175
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 juli 2010, nummer 23/004054-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 mei 2007 te Amsterdam opzettelijk beledigend [verbalisant 1] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "flikker"."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, voor zover in cassatie van belang:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007141457-1 van 24 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant voornoemd:
Op 22 mei 2007 was ik betrokken bij de aanhouding van verdachte [betrokkene 1]. Tijdens deze aanhouding riep een in de buurt aanwezig persoon welke later genaamd bleek te zijn [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: de verdachte) met zeer luide stem het woord "flikker" in mijn richting.
(...)
Wanneer de officier van justitie hiertoe termen aanwezig acht, verzoek ik deze over te gaan tot vervolging.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2009.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 22 mei 2007 zat ik op een bankje bij buurthuis VVV te Amsterdam. Ik zag dat [betrokkene 1] door de politie werd gearresteerd. Ik vond de toedracht vreemd. Ik ben naar de politie gelopen en heb er wat van gezegd. Het zou kunnen dat ik tegen de politieman, van wie ik inmiddels weet dat hij [verbalisant 1] heet "flikker" heb gezegd. Ik was toen kwaad. (...)"
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het in de bewezenverklaring onder 1 voorkomende woord "flikker" beledigend is.
3.2. De bewezenverklaring houdt in dat het gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671).
3.3. Het gebruik van het woord "flikker" is op zichzelf niet beledigend, zodat in deze zaak de beantwoording van de vraag of sprake is van belediging in de zin van art. 266 Sr, afhangt van de context waarin dat woord is gebezigd. Het Hof heeft in de hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte vanaf een bank bij een buurthuis tijdens de aanhouding van [betrokkene 1] in de richting van [verbalisant 1] met zeer luide stem het woord "flikker" heeft geroepen. Het Hof heeft daarmee als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat onder deze omstandigheden het woord "flikker" de strekking heeft de persoon tot wie de uitlating was gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten en dat dit woord derhalve in het onderhavige geval als beledigend moet worden aangemerkt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk (vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8498, NJ 2004/201).
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het vierde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld.
Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middel 4 aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 juli 2012.