ECLI:NL:RBAMS:2018:8330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
C /13/654325 / HA RK 18/299
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafrechtelijk onderzoek

Op 11 oktober 2018 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen dat op 17 september 2018 was ingediend door de raadsman van de verdachte in een strafrechtelijk onderzoek. Het verzoek was gericht tegen rechter-commissaris mr. S.A. Krenning. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris vooringenomen was, omdat haar beslissingen waren ingegeven door efficiency en niet door een zorgvuldige afweging van de belangen van de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangevoerde gronden voor wraking, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, niet konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid. De rechter-commissaris had haar beslissingen genomen op basis van de ingediende onderzoekswensen en het standpunt van de officier van justitie, en er was geen bewijs dat haar beslissingen onder druk van anderen waren genomen. De rechtbank benadrukte dat de rechter-commissaris uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze onpartijdigheid in twijfel trokken. De beslissing van de Wrakingskamer werd op dezelfde dag per e-mail aan de betrokken partijen meegedeeld, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing van 11 oktober 2018 op het op 17 september 2018 gedane en onder zaaknummer C /13/654325 / HA RK 18/299 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
raadsman mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. S.A. Krenning, hierna de rechter-commissaris.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de navolgende stukken:
  • Een beslissing van de rechter-commissaris op, onder meer door de raadsman van verzoeker, gedane verzoeken tot het verrichten van onderzoekshandelingen van 14 september 2018;
  • Het wrakingsverzoek van verzoeker van 17 september 2018;
  • Een schriftelijke reactie met bijlage van de rechter-commissaris van 9 oktober 2018;
  • Een ter zitting door de raadsman van verzoeker voorgedragen en overgelegde pleitnota met bijlagen;
  • Ter zitting door de officier van justitie voorgedragen en overgelegde schriftelijke opmerkingen.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 11 oktober 2018. Aanwezig waren, de raadsman van verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie (mr. J.M. Kees) heeft gehoord. Met toestemming waren ter zitting ook aanwezig, de griffier van de rechter-commissaris, de teamleider van de rechter-commissaris en een kantoorgenoot van de raadsman van verzoeker. De rechtbank heeft vervolgens de raadsman van verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie (mr. J.M. Kees) gehoord. Na nog een ronde hoor en wederhoor is de behandeling gesloten.
De beslissing is op 11 oktober 2018 per e-mail door de griffier van de Wrakingskamer aan de verdediging, de rechter-commissaris en de officier van justitie meegedeeld. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

1.De feiten

Van het volgende wordt uitgegaan.
In het strafrechtelijk onderzoek “[ ]t” heeft op 26 juni 2018 een pro forma zitting plaatsgevonden. De zaak is toen open verwezen naar de rechter-commissaris met het verzoek aan de raadslieden om binnen vier weken onderzoekswensen kenbaar te maken. De rechter-commissaris heeft deze termijn verlengd tot 22 augustus 2018.
De griffier van de rechter-commissaris heeft op 2 augustus 2018 de raadsman laten weten dat op 8 oktober 2018 een regiebijeenkomst zou plaatsvinden bij de rechter-commissaris.
Op 23 augustus 2018 heeft de raadsman zijn onderzoekswensen ingediend, waaronder het horen van 56 getuigen.
Op 30 augustus 2018 heeft de Verkeerstoren de raadslieden en het Openbaar Ministerie (OM) bericht dat de eerder geplande inhoudelijke behandeling in februari 2019 geen doorgang zal hebben. Diezelfde dag hebben de officieren van justitie per mail hun ongenoegen kenbaar gemaakt over het annuleren van de inhoudelijke behandeling zonder het Openbaar Ministerie daarin te kennen, waarna hun teamleider mr. A.C. Maan diezelfde dag de teamleider van de rechter-commissaris, mr. S.F. van Merwijk (hierna verder: de teamleider), heeft gemaild en zijn ongenoegen heeft geuit over deze gang van zaken.
Op 31 augustus 2018 heeft de Verkeerstoren partijen bericht dat de eerder gereserveerde zittingsdagen voor de inhoudelijke behandeling van de zaak toch gereserveerd dienen te blijven, in verband met de ontvangst van aanvullende informatie met betrekking tot de voortgang van het onderzoek.
Op 3 september 2018 heeft de teamleider aan de rechter-commissaris een voorstel gedaan waarin hij haar vrijroostert opdat zij - ‘zonder regiebijeenkomst dan maar’ - op 14 september 2018 een beslissing op de ingekomen verzoeken zal kunnen nemen, mede met het oog op de haalbaarheid van de inhoudelijke behandeling in februari 2019.
De rechter-commissaris heeft dit voorstel geaccepteerd, waarna de teamleider aan mr. A.C. Maan heeft laten weten dat op 21 september, tijdens de regiezitting (van de rechtbank) de grove planning van de getuigenverhoren en de haalbaarheid van de inhoudelijke zitting zal worden gemaakt.
Op 10 september 2018 hebben de officieren van justitie schriftelijk hun standpunt met betrekking tot de onderzoekswensen van de raadsman aan de rechter-commissaris kenbaar gemaakt.
Op 12 september 2018 heeft de raadsman telefonisch aan de griffier van de rechter-commissaris gevraagd of de regiezitting van 8 oktober 2018 nog doorgang zou vinden. De griffier heeft de raadsman bevestigd dat de regiebijeenkomst zou doorgaan.
Op 14 september 2018 heeft de rechter-commissaris een beslissing genomen, waarin zij onder andere het verzoek tot het horen van 9 getuigen heeft toegewezen en de overige getuigenverzoeken heeft afgewezen.
Op 17 september 2018 heeft de raadsman het onderhavige verzoek tot wraking ingediend.
Op 8 oktober 2018 heeft een regiezitting plaatsgevonden waar wederom de onderzoekswensen zijn besproken, thans met de zittingscombinatie die de inhoudelijke zitting zal doen.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

In het wrakingsverzoek van 17 september 2018, nader toegelicht ter zitting van 11 oktober 2018, worden vijf gronden voor de wraking aangevoerd:
2.1.
De beslissingen van de rechter-commissaris zijn ingegeven door redenen van efficiency en niet op basis van een afweging of het horen van de getuigen in het belang van de verdediging is.
2.2.
Er is geen sprake geweest van hoor en wederhoor, nu de raadsman in de veronderstelling verkeerde dat er nog een regiebijeenkomst zou plaatsvinden voordat de rechter-commissaris haar beslissing zou nemen en de raadsman niet in de gelegenheid is geweest om te reageren op het standpunt van de officier van justitie.
2.3.
Fair trial en vertrouwen met betrekking tot het procesverloop is geschonden. De verdediging mocht erop vertrouwen dat nog een regiebijeenkomst zou plaatsvinden voordat de rechter-commissaris zou beslissen.
2.4.
De rechter-commissaris is – blijkens de motivering van de afwijzing van een aantal getuigenverhoren – vooruitgelopen op nog af te leggen verklaringen.
2.5.
De rechter-commissaris is vooruitgelopen op bewijsbeslissingen.
Deze gronden zijn zowel op zichzelf beschouwd als in onderling verband bezien reden om vooringenomenheid van de rechter-commissaris tegen de verdachte aan te nemen.

4.De reactie van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft niet in het wrakingsverzoek berust en heeft bij brief van 9 oktober 2018 en ter terechtzitting haar standpunt kenbaar gemaakt. Zij heeft – samengevat - aangevoerd dat de planning van de inhoudelijke zitting buiten haar om is gegaan, dat haar inhoudelijke beslissing op de regiezitting van (uiteindelijk) 8 oktober 2018 aan de orde kon worden gesteld, dat er voor de raadsman geen wettelijk recht is op een tweede termijn nadat de officier van justitie op ingediende onderzoekswensen heeft gereageerd en dat de inhoud van haar beslissingen geen grond voor wraking kan vormen. Zij heeft ter zitting aangegeven dat zij de voortgang van het onderzoek ook tot haar taak rekent maar dat haar beslissingen niet zijn ingegeven door haast of redenen van efficiency.

5.De reactie van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aan de hand van de door hem overgelegde en voorgedragen aantekeningen geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
6. De beoordeling van het verzoek
6.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de Wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2018:1413).
6.4.
De kern van het wrakingsverzoek is erin gelegen dat verzoeker de schijn van vooringenomenheid van de rechter-commissaris ontleent aan de plotselinge snelheid waarmee die – grotendeels afwijzende - beslissing is gekomen, met achterwege laten van de eerder toegezegde regiebijeenkomst, toen onduidelijkheid was gerezen over de haalbaarheid van de inhoudelijke behandeling van de zaak in februari 2019. Uit de correspondentie tussen de teamleider van de rechter-commissaris en de teamleider van de officier van justitie valt af te leiden dat alsnog wordt geprobeerd om de geplande data voor de inhoudelijke zitting te halen en dat de rechter-commissaris wordt vrij geroosterd om de beslissingen, zonder regiebijeenkomst, te nemen op 14 september 2018, om vervolgens een inschatting te maken of de geplande zittingsdata in februari 2019 haalbaar zijn.
6.5.
Anders dan de raadsman stelt zijn er geen objectiveerbare aanwijzingen dat de inhoudelijke beslissingen van de rechter-commissaris zijn ingegeven door vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens de verdachte. Uit de bewoordingen van de beslissingen van de rechter-commissaris op de ingediende onderzoekswensen kan deze vooringenomenheid niet worden afgeleid en ook uit de overgelegde correspondentie kan niet worden afgeleid dat de afwijzing van diverse verzoeken is gelegen in redenen van efficiency en dat daarmee van vooringenomenheid jegens verdachte sprake is. De rechter-commissaris heeft verklaard dat zij, na bestudering van het gehele dossier, haar eigen afweging heeft gemaakt. Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat de rechter-commissaris door haar teamleider of anderen is opgedragen of onder druk is gezet om het verdedigingsbelang opzij te zetten om de geplande inhoudelijke behandeling te redden, laat staan dat de rechter-commissaris zich op enige wijze bij haar beslissingen door de inhoud van die correspondentie heeft laten leiden. De onder 2.1. vermelde wrakingsgrond is derhalve niet valide.
6.6.
Dat niet voorafgaand aan haar beslissing nog een regiebijeenkomst, zoals in augustus 2018 was toegezegd, heeft plaatsgevonden rechtvaardigt evenmin de conclusie dat de rechter-commissaris de objectieve schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De rechter-commissaris heeft kennis genomen van de gemotiveerde onderzoekswensen en van het standpunt van de officier van justitie en heeft vervolgens een beslissing genomen. Daarbij heeft zij er rekening mee gehouden dat op een kort daarna te houden regiezitting van de rechtbank de onderzoekswensen wederom aan de orde gesteld zouden kunnen worden. Dat de griffier van de rechter-commissaris de raadsman heeft bericht dat de regiebijeenkomst bij de rechter-commissaris wel doorgang zou vinden berust – naar moet worden aangenomen - op een vergissing, waaruit verder geen vooringenomenheid van de rechter-commissaris valt af te leiden. Uit het feit dat de rechter-commissaris de raadsman niet op de hoogte heeft gesteld van de door haar ontvangen reactie van het OM op de onderzoekswensen is evenmin vooringenomenheid van de rechter-commissaris af te leiden. Voor zover er al een recht zou bestaan op een tweede termijn brengt het niet toekennen van een tweede termijn geen (schijn van) vooringenomenheid met zich. Daar komt bij dat haar beslissingen ter zitting van 8 oktober 2018 nog eens bij de zittingscombinatie ter sprake konden worden gebracht. De zittingscombinatie is immers eindverantwoordelijk voor het te verrichten onderzoek en kan de beslissingen van de rechter-commissaris herroepen. De gronden genoemd onder 2.2. en 2.3. kunnen evenmin tot een geslaagd wrakingsverzoek leiden.
6.7.
De gronden genoemd onder 2.4. en 2.5. gaan in op de inhoud van de beslissingen van de rechter-commissaris en kunnen in beginsel niet in de onderhavige procedure aan de orde worden gesteld. Hierbij wordt opgemerkt dat niet uit de bewoording van de beslissingen, ook niet wanneer deze in het licht van alle omstandigheden van het geval worden bezien, naar objectieve maatstaven gemeten een blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens de verdachte kan worden afgeleid.
7. De slotsom is dat de aangevoerde gronden niet apart en ook niet in onderlinge samenhang bezien kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid bij de rechter-commissaris, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, K.A. Brunner en S.P. Pompe, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.