6.1.Welke vragen moet de rechtbank hierbij beantwoorden? Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingkomt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst bij deze stap of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen.Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst bij deze stap of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, aldus de Afdeling.
- de uitleg van de begrippen uit artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994
6.2.1.Dat betekent dat de rechtbank in deze zaak allereerst de vraag moet beantwoorden of verweerder artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994, juist heeft uitgelegd bij het onderbouwen waarom een milieuzone nodig is. De rechtbank stelt vast dat eiseres gronden heeft aangevoerd die zien op de uitleg van het begrip ‘gevolgen voor het milieu’, zoals gebruikt in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994.
6.2.2.De uitleg die verweerder aan dat begrip ‘gevolgen voor het milieu’ geeft in het verkeersbesluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, is – kort gezegd – dat hij beoogt om de luchtkwaliteit in Amsterdam te verbeteren en daarmee de schadelijke gevolgen van uitlaatgassen van bromfietsen voor andere weggebruikers, met name voetgangers en fietsers, te voorkomen. De schadelijke stoffen in de uitlaatgassen van bromfietsen zijn koolmonoxide en de koolwaterstoffen tolueen en benzeen. Die worden met name door tweetaktbromfietsen uitgestoten. Hoewel tweetaktbromfietsen weren het meest efficiënt is voor het milieu, is dit niet te handhaven, omdat niet geregistreerd is of een bromfiets een twee- of viertaktmotor heeft. Daarom is gekozen om bromfietsen met een DET van 2010 en ouder te weren, omdat in de groep bromfietsen van 2011 en jonger geen, althans nauwelijks, tweetaktmotoren meer aanwezig zijn, aldus verweerder. Dit heeft verweerder gebaseerd op drie rapporten van TNO, te weten het rapport TNO‑2013, het rapport TNO‑2015en rapport TNO-2016, en op een notitie van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van 15 maart 2016.
6.3.1.Meer specifiek moet de rechtbank dus de vraag beantwoorden of verweerder zich op onderzoeken van TNO en van de GGD kon baseren om te onderbouwen dat bromfietsen met een DET van 2010 en ouder gevolgen hebben voor het milieu, die voorkomen of beperkt kunnen worden met het verkeersbesluit.
6.3.2.Het rapport TNO-2013 beschrijft dat enkele metingen zijn gedaan aan een twee- en viertaktbromfiets. Onder meer volgt daaruit dat bromfietsen gebouwd naar de norm Euro 2 niet voldoen aan de norm Euro 3 en dat het voor een tweetaktbromfiets moeilijker zal zijn om aan die Euro-3-norm te gaan voldoen dan voor een viertaktbromfiets.
6.3.3.Uit het rapport TNO-2015 blijkt dat in 2015 in Amsterdam ongeveer 31% van de door het verkeer uitgestoten hoeveelheid koolmonoxide en meer dan 23% van de koolwaterstoffen afkomstig was van bromfietsen.
6.3.4.Uit het rapport TNO-2016 volgt dat voor een aantal stoffen geldt dat de uitlaatgasemissies van bromfietsen hoger zijn dan die van aanzienlijk grotere voertuigen, zoals personenauto’s. Verder concludeert dit rapport dat het bromfietsenpark verantwoordelijk is voor een belangrijk deel van de verkeersuitstoot van koolmonoxide en koolwaterstoffen. Onderdeel van de verzameling koolwaterstoffen zijn onder andere de kankerverwekkende stoffen tolueen en benzeen. Benzeen lijkt op basis van de richtlijnen van de
World Health Organizationbij de huidige samenstelling van uitlaatgassen van bromfietsen het grootste gezondheidsrisico te leveren, zo staat in het rapport. De mate waarin dit gezondheidsrisico zich voordoet, is zeer lastig te bepalen. Dit komt mede doordat het gezondheidseffect afhankelijk is van vele parameters, zoals de duur en de blootstelling. Uit recent onderzoek naar de uitstoot van tweetaktbromfietsen in stilstand bleek dat de concentraties van benzeen en tolueen in het ruwe uitlaatgas tot 300.000
µg/m3 of 146 ppm kunnen oplopen. Ondanks dat de concentratie waaraan andere weggebruikers direct (voor langere tijd) kunnen worden blootgesteld minder hoog is, wordt in dit rapport geconcludeerd dat wachten achter een stationair draaiende tweetaktbromfiets, zoals bijvoorbeeld voetgangers en fietsers bij kruispunten dat vaak doen, schadelijk kan zijn voor de gezondheid.
6.3.5.Volgens de notitie van de GGD van 16 maart 2015 is de blootstelling aan schadelijke stoffen vooral voor fietsers erg relevant, omdat zij fysieke inspanning leveren en daarom per minuut meer lucht en dus schadelijke stoffen inademen dan automobilisten. Zij bevinden zich bovendien vaak dichter achter een bromfiets, waardoor zij kortdurend hoge concentraties van onder meer schadelijk benzeen kunnen inademen. Of deze zeer kortdurende pieken ook tot gezondheidsklachten leiden, is aannemelijk, maar niet onderzocht, zo vermeldt de notitie. Omdat de blootstellingsduur zo kort is, is dit niet goed te onderzoeken, temeer niet nu er een bepaalde tijd nodig is voordat gezondheidseffecten optreden. Verschillende experimentele studies hebben echter binnen enkele uren na blootstelling aan luchtverontreiniging in het verkeer effecten laten zien op de luchtwegen, zo concludeert de GGD.
6.3.6.Verder volgt uit het rapport TNO‑2016 dat bromfietsen onderling grote verschillen in de hoeveelheid emissies en brandstofverbruik kennen. Dat hangt voor een deel samen met de toegepaste technieken. In het algemeen, aldus TNO in dit rapport, zijn tweetaktbromfietsen meer vervuilend dan viertaktbromfietsen. In de groep oudere bromfietsen (2005 en ouder) is het aandeel met een tweetaktmotor in de bromfietsvloot hoog, namelijk circa 70%. Het aandeel tweetaktbromfietsen in de vloot neemt daarna continu af. TNO concludeert dat met name vanaf 2011 het aantal heel sterk afneemt en in de jaren daarna nagenoeg verdwijnt. Dit beeld wordt ook door Amsterdamse gegevens bevestigd. De conclusie van TNO in dit rapport is dat voor het verbeteren van de luchtkwaliteit het weren van tweetaktbromfietsen het meest efficiënt is. Volgens TNO is dit in de praktijk echter lastig te handhaven aangezien de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) niet geregistreerd heeft of een bromfiets een tweetakt- of een viertaktmotor heeft. Een andere iets minder efficiënte optie, aldus TNO, is daarom het weren van bromfietsen met een redelijk recent bouwjaar. De consequentie is dat daarmee naast de meest vervuilende bromfietsen echter ook minder vervuilende viertaktbromfietsen worden geweerd, zo vermeldt dit rapport van TNO.
6.4.1.Eiseres heeft kanttekeningen bij deze rapporten geplaatst. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd echter geen aanleiding om niet van de juistheid van de inhoud van de drie rapporten van TNO en de notitie van de GGD uit te gaan. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder daarbij toegelicht dat bromfietsen, ook de in de milieuzone toegelaten bromfietsen, in meer of mindere mate voor de gezondheid schadelijke stoffen uitstoten.
6.4.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de drie rapporten van TNO en de notitie van de GGD aannemelijk gemaakt dat bromfietsen met een DET van 2010 en ouder gevolgen hebben voor het milieu, die voorkomen of beperkt kunnen worden met het verkeersbesluit. Hiermee heeft verweerder een redelijke uitleg gegeven aan het begrip ‘gevolgen voor het milieu’, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994. Uit deze rapporten en de notitie volgt immers – samengevat – dat alle bromfietsen stoffen uitstoten die de luchtkwaliteit verminderen en schadelijk zijn voor de gezondheid van andere weggebruikers, dat tweetaktbromfietsen in het algemeen meer vervuilend zijn dan viertaktbromfietsen en dat met name vanaf 2011 het aantal tweetakbromfietsen in de bromfietsvloot heel sterk afneemt.
- de afweging van de belangen bij het instellen van de milieuzone
7.1.1.De rechtbank moet daarna de vraag beantwoorden of verweerder in redelijkheid alle verkeersbelangen heeft meegenomen.
7.1.2.Anders dan eiseres stelt, was verweerder voorafgaand aan het nemen van het verkeersbesluit niet gehouden om een voorbereiding of overleg als bedoeld in artikel 4.17 van de Wm te laten plaatsvinden, omdat er geen sprake is van een gemeentelijk milieubeleidsplan in de zin van de Wm, maar van het nemen van verkeersbesluit op grond van de WVW 1994. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, anders dan eiseres stelt, voorafgaand aan het nemen van het verkeersbesluit wel degelijk overleg met andere bevoegde wegbeheerders is gevoerd. Zo heeft verweerder in het verweerschrift onder meer toegelicht dat per e-mailbericht van 16 juli 2016 aan verschillende beleidsmedewerkers verkeer en vervoer van omliggende gemeenten informatie is verschaft over de besluitvorming rondom de komst van verschillende milieuzones in Amsterdam en dat er voorafgaand aan dit e-mailbericht gesprekken zijn gevoerd met de wegbeheerders van de gemeenten Ouder Amstel, Diemen, Amstelveen en Haarlemmermeer. Verder is het voorgenomen verkeersbesluit binnen de Vervoerregio Amsterdam, een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten op het gebied van verkeer en openbaar vervoer, aan de orde gesteld, aldus verweerder. Nu eiseres het plaatsvinden van dit door verweerder gestelde overleg niet heeft betwist, kan haar stelling al daarom niet slagen. Uit het voorgaande volgt dan ook niet dat verweerder niet alle relevante verkeersbelangen heeft betrokken in zijn afweging.