ECLI:NL:RBAMS:2018:8010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
13/728138-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot kaping van een helikopter en bevrijding van een gevangene; veroordeling voor wapenbezit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot kaping van een helikopter en poging tot bevrijding van een gevangene, alsook van wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot kaping en bevrijding, omdat er geen begin van uitvoering was gemaakt. De verdachte werd vrijgesproken van deze feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachten weliswaar plannen hadden gemaakt, maar dat deze plannen niet tot uitvoering waren gekomen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een patroonmagazijn, dat geschikt was voor een automatisch vuurwapen. Dit bewijs was gebaseerd op een DNA-spoor dat op het magazijn was aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, rekening houdend met de ernst van het wapenbezit en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak van een begin van uitvoering voor een veroordeling voor poging tot een misdrijf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728138-17
Datum uitspraak: 12 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] , ten tijde van de zitting gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [huis van bewaring] ” te [plaats huis van bewaring] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 3 januari 2018, 28 maart 2018, 20 juni 2018, 11 september 2018, 12 september 2018, 13 september 2018, 17 september 2018 en 29 oktober 2018. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. C.J. Cnossen en H. Hoekstra (hierna: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Franken, naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek 13Leyburn richt zich op de volgende verdachten die hierna in het vonnis bij hun achternaam zullen worden genoemd: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [verdachte] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij
1. zich in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een
pogingtot kaping van een helikopter door deze helikopter met geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging in zijn macht te brengen/houden en/of van zijn route af te doen wijken.
Als de rechtbank dat niet bewezen acht, wordt verdachte verweten dat hij samen met anderen een kaping van een helikopter heeft
voorbereid.
2. in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 samen met anderen heeft geprobeerd een gevangene, te weten [naam gevangene] , uit de Penitentiaire Inrichting te [plaats ] te bevrijden.
3. in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017, al dan niet samen met anderen, wapens voorhanden heeft gehad, waaronder automatische vuurwapens, munitie en wapenonderdelen (patroonhouders en –magazijnen).
4. zich in de periode van 7 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van heling van drie auto’s, te weten een Audi met origineel kenteken [kenteken] , een BMW met origineel kenteken [kenteken] en de BMW voorzien van (valse) kentekenplaten [kenteken] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij het vonnis.

3.Inleiding

3.1
Beschrijving relevante feiten en omstandigheden
Door een persoon die opgaf te zijn genaamd [medeverdachte 2] is getracht om bij het Helicentre Lelystad een helikopter te huren. Hij gaf aan dat hij een rondvlucht wilde maken met zijn vriendin en dat hij op 4 oktober 2017 wilde vertrekken van heliplatform Heythuysen (Limburg). De helikopter die hij wilde huren was geschikt om vier personen te vervoeren. Omdat de vierpersoons helikopter duurder was dan een tweepersoons helikopter en [medeverdachte 2] afkomstig was uit [woonplaats] en wilde vertrekken vanuit Limburg, kreeg het personeel van het verhuurbedrijf argwaan. Uiteindelijk besloten zij, in overleg met de luchtvaartpolitie, de reservering uit te stellen en werd door de politie een pseudodienstverleningstraject opgestart waardoor het contact met het Helicentre heimelijk werd overgenomen door de politie. De politie had namelijk het vermoeden gekregen dat met de helikopter [naam gevangene] zou worden bevrijd die gedetineerd zat in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) in [plaats ] . Vervolgens werd afgesproken om de rondvlucht op 11 oktober 2017 te maken. [medeverdachte 2] zou zich om 13:30 uur melden op Kempen Airport in Budel (Noord-Brabant). De helikopter zou daar opstijgen en in Weert (Limburg) een tussenlanding maken om de ‘vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen.
Op grond van tapgesprekken en observaties voorafgaand aan en op 11 oktober 2017 ontstond het vermoeden dat meerdere personen een kaping van de helikopter en de bevrijding van een gevangene aan het beramen waren. [medeverdachte 5] was de piloot die de gekaapte helikopter moest besturen. Hij was op 27 september 2017 vanuit Colombia naar Nederland gereisd. Uit observaties bleek dat in Praxis bouwmarkten schroeven en pvc-buizen (veelal gebruikt om kraaienpoten mee te maken) en spanbanden werden aangeschaft. Na de aanhoudingen zijn kraaienpoten en spanbanden aangetroffen in de gebruikte voertuigen. Ook bleek uit observaties dat diverse verdachten zich op 11 oktober 2017 begaven naar de omgeving van [plaats ] (PI waar [naam gevangene] gedetineerd zat), Budel (opstijglocatie helikopter) en Weert (locatie tussenstop). Er vonden gesprekken plaats die erop duidden dat personen in het bezit waren van vuurwapens en er zijn afspraken gemaakt over onder meer de locatie waar de helikopter zou worden overgenomen, de te gebruiken voertuigen en het tijdstip waarop [naam gevangene] zou worden bevrijd. Uit onderzoek bleek dat één van de auto’s waar de groep gebruik van maakte op het terrein stond van het Blue Collar hotel in Eindhoven. Aan de hand van camerabeelden van het hotel bleek dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 6] in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 in dit hotel verbleven.
[medeverdachte 6] heeft op 11 oktober 2017 [medeverdachte 1] naar het helikopterplatform in Budel gebracht. Het onderzoeksteam heeft [medeverdachte 1] aangehouden op het moment dat hij in de helikopter wilde stappen.
In Weert werd gezien dat een BMW naar de locatie reed waar de helikopter zou landen om de ‘vriendin’ van [medeverdachte 2] op te halen. Op het moment dat de politie in Weert tot aanhouding over wilde gaan, reed de BMW met hoge snelheid weg. De politie zette de achtervolging in. Uit de BMW stapten op enig ogenblik drie personen die te voet verder vluchtten. De bestuurder van de blauwe BMW reed hierna verder, maar verloor korte tijd later de macht over het stuur en raakte van de weg waarna hij kon worden aangehouden. Die bestuurder bleek te zijn [medeverdachte 4] . In de bosschage aan de Koenraadtweg te Maarheeze, ter hoogte van de plek waar de BMW is gecrasht, werd een tas aangetroffen met daarin onder andere een AK-47, een pistool, een revolver, munitie en patroonmagazijnen.
In [plaats ] werd gezien dat een BMW en een Audi in de omgeving van de PI stonden geparkeerd. Toen het arrestatieteam tot aanhouding van de inzittenden van de Audi over wilde gaan, ramde de Audi een voertuig van het arrestatieteam, reed op de leden van het arrestatieteam in en ging er met hoge snelheid vandoor. Bij deze actie is door leden van het arrestatieteam meermaals op de Audi geschoten. Tijdens de achtervolging werd gezien dat een op een AK-47 gelijkend voorwerp en een langwerpige tas uit de Audi werden gegooid. Later bleken in deze tas magazijnen voor een AK-47 en losse patronen te zitten. De Audi is hierna door het arrestatieteam van de weg geramd en tot stilstand gekomen. Uit de Audi vluchtten twee personen. De bestuurder van de Audi, [naam bestuurder] , is vervolgens door de politie neergeschoten en is aan zijn verwondingen overleden. De bijrijder van de Audi kon worden aangehouden en bleek te zijn genaamd [medeverdachte 3] .
3.2.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachten een helikopter wilden huren met het plan deze helikopter te kapen op de tussenlandingsplaats in Weert en vervolgens te gebruiken om [naam gevangene] uit de PI in [plaats ] te bevrijden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke rol verdachte hierbij heeft gehad. Zij dient zich hierbij te beperken tot de tekst van de door het Openbaar Ministerie opgestelde tenlastelegging. De rechtbank mag die tenlastelegging niet uitbreiden of ingrijpend wijzigen. Criminele organisatie staat niet (meer) op de tenlastelegging en zal daarom niet worden besproken.
3.3.
Zwijgrecht
De rechtbank wenst op te merken dat aan een verdachte in een strafzaak het recht toekomt zich te beroepen op zijn zwijgrecht. De omstandigheid dat een verdachte weigert vragen te beantwoorden kan op zichzelf niet aan het bewijs bijdragen. Als er omstandigheden zijn die, op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van bewijsmiddelen beschouwd, redengevend worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, en de verdachte daarvoor geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, kan de rechtbank dat bij haar overwegingen omtrent het bewijsmateriaal betrekken. (De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad uit 1997, te weten ECLI:HR:1997:ZD0733. De Hoge Raad verwees onlangs nog naar deze uitspraak, bijvoorbeeld in dit arrest: ECLI:NL:HR:2018:1767.) Indien de rechtbank het zwijgen van verdachte in haar overwegingen betrekt, zal zij dat expliciet in het vonnis vermelden.
3.4.
Dilemma
De rechtbank hecht er voorts aan op te merken dat dankzij de alertheid en het kordate optreden van medewerkers van het Helicentre en de politie het plan van verdachten vroegtijdig is verijdeld. Daarmee is een zeer ernstige en gevaarlijke situatie voorkomen. Het aanhouden van verdachten om misdaden te voorkomen wordt ook wel het ‘stukmaken van een onderzoek’ genoemd. Het is vaak een duivels dilemma op welk moment de politie het best tot aanhoudingen over kan gaan. Enerzijds spelen veiligheidsoverwegingen een rol en kan de politie niet lijdzaam toezien dat er gevaarlijke situaties ontstaan en de veiligheid van mensen in gevaar komt. Anderzijds kan het stukmaken van een onderzoek tot gevolg hebben dat de verdachten niet of voor weinig strafbare feiten veroordeeld kunnen worden omdat er vroeg is ingegrepen en er nog geen strafbare feiten zijn gepleegd. In onderhavige zaak speelde dit dilemma ook. Dit zal nader worden besproken in rubriek 4.3.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit het dossier blijkt dat het de bedoeling was om met een gekaapte helikopter [naam gevangene] te bevrijden uit de PI. Dit betekent dat beide feiten onderdeel vormden van één misdadig plan. Hierbij waren de onderlinge rollen en taken verdeeld en was ieders rol afgestemd op de actie van de medeverdachten. De boeking van de vierpersoons helikopter, gevolgd door de melding van [medeverdachte 1] op het afgesproken tijdstip in Budel, terwijl de BMW klaarstond in Weert met daarin zwaarbewapende verdachten en een helikopterpiloot, terwijl ook de Audi met andere verdachten gereed stond in de omgeving van Roermond , vormen gedragingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van de kaping en de hulp bij de bevrijding.
Verdachte gebruikte vermoedelijk de telefoonnummers eindigend op * [nummer] en * [nummer] . De gebruiker van het nummer * [nummer] heeft op 11 oktober 2017 gebeld met de gebruikers van kamer [nummer] en gezegd dat hij in kamer [nummer] was; de kamer die door verdachte is gehuurd. Het nummer * [nummer] staat op naam van verdachte. Op de beelden van het Blue Collar hotel in Eindhoven is te zien dat verdachte samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] incheckt in kamer [nummer] en dat zij de volgende dag om 13.00 uur het hotel samen met [medeverdachte 5] verlaten. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij samen met de personen met wie hij het hotel heeft verlaten, eerst in de Peugeot heeft gezeten en later is overgestapt in de BMW. Zijn verklaringen worden betrouwbaar geacht nu deze over de aanloop en de gang van zaken op 11 oktober 2017 in grote lijnen consistent zijn en op veel punten op detailniveau worden bevestigd door andere onderzoeksbevindingen. Om die reden kan worden vastgesteld dat verdachte in de BMW heeft gezeten op het moment dat deze door de politie werd achtervolgd. Op de scherpe randen van een patroonmagazijn dat in de [adres 1] lag, is een DNA-mengprofiel van verdachte aangetroffen. Op een plastic tas in de Audi met daarin vuurwerkfakkels zaten vingerafdrukken van verdachte.
Op grond van het voorgaande kunnen het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging tot kaping van een helikopter, en de onder feit 2 tenlastegelegde poging hulp bij bevrijding van een gevangene, worden bewezen. Verdachte heeft hierbij de rol van medepleger vervuld. Hij heeft met de overige verdachten bewust en nauw samengewerkt. Dit blijkt onder meer uit de speciaal voor de bevrijdingsactie gehuurde voertuigen, men beschikte ook over snelle gestolen voertuigen, voorafgaand aan de ochtend van 11 oktober 2017 werden voorverkenningen gedaan, de verdachten hebben zich ’s nachts verzameld in het Blue Collar hotel en bevonden zich op de actiedag op de afgesproken plaatsen in de gestolen voertuigen, die onder andere waren voorzien van de benodigde goederen zoals zelf gemaakte kraaienpoten, benzine en automatische vuurwapens.
De onder de feiten 3 en 4 tenlastegelegde heling en wapenbezit in vereniging kunnen ook worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Het dossier biedt voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat een voornemen bestond om [naam gevangene] met een helikopter te bevrijden. Daarnaast gaat de verdediging ervan uit dat de rechtbank zal aannemen dat verdachte degene is geweest die op 11 oktober 2017 aan de balie heeft gestaan van het Blue Collar hotel in Eindhoven om daar op zijn naam en aan de hand van zijn rijbewijs kamer [nummer] te boeken. Aan deze balie stonden ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] . Niet is vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] en van het nummer eindigend op * [nummer] is door de politie geverbaliseerd dat verdachte daarvan niet de gebruiker was. Van verdachte is een DNA-spoor op het patroonmagazijn gevonden, maar dat patroonmagazijn heeft geen rol gespeeld bij de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde poging tot kaping en poging tot bevrijding. Dat DNA-spoor kan ook door secundaire overdracht op het patroonmagazijn terecht zijn gekomen en daarom kan aan deze match geen bewijswaarde worden toegekend. Van zowel dit DNA-spoor als de vingerafdruk op de plastic tas in de Audi is niet bekend op welke wijze en op welk moment het spoor is achtergelaten. De verklaring van [medeverdachte 5] kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat duidelijk is dat hij zich meerdere keren in personen vergist en bepaalde activiteiten aan verdachte toedicht die aantoonbaar onjuist zijn. Dat verdachte in de BMW heeft gezeten op 11 oktober 2017 is slechts een aanname. Verdachte is op geen enkel moment waargenomen door observatieteams. En ook al zou verdachte wel in de BMW hebben gezeten op 11 oktober 2017, dan kan niet worden bewezen dat verdachte wist wat de bedoeling was en wist welke materialen in de auto’s aanwezig waren. Aanwezigen kunnen ook onwetend zijn. Opvallend is dat verdachte de hotelkamer op zijn eigen naam heeft geboekt. Dat is onlogisch als hij wist van het plan om [naam gevangene] te bevrijden. Als verdachte al een rol heeft gespeeld dan is dat die van medeplichtige geweest. Het is geen rol die intellectueel of materieel van zodanig gewicht is geweest dat hem kan worden verweten als medepleger betrokken te zijn geweest bij de feiten.
Bovendien dient verdachte te worden vrijgesproken van de poging tot kaping en poging tot bevrijding (feiten 1 en 2 primair) omdat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. Doordat [medeverdachte 1] is aangehouden in Budel is het nooit tot een begin van uitvoering gekomen. De helikopter is nooit in Weert geland waar de kaping in de veronderstelling van de dadergroep plaatsgevonden zou moeten hebben. De helikopter is zelfs niet in de buurt geweest van de PI. Er was dus geen sprake van een poging, hooguit kan worden gesproken van voorbereidingshandelingen. Maar ten aanzien daarvan dient te worden opgemerkt dat het boeken van een hotelkamer niet bestemd was tot het begaan van dat misdrijf, maar slechts tot de voorbereiding zelf, en dat valt buiten het kader van artikel 46 Sr.
Omdat ten aanzien van feit 3 het bewijs voor wetenschap of bewustheid van de aanwezigheid van de wapens en munitie die zijn tenlastegelegd ontbreekt, moet verdachte van dit feit eveneens worden vrijgesproken. Ten aanzien van het wapen in de woning aan de [adres 1] , de tas met wapens die uit de BMW is gegooid en het wapen dat uit de Audi is gegooid ontbreekt bewijs dat verdachte wist van de aanwezigheid van die wapens. Van het DNA-materiaal op het patroonmagazijn dat is gevonden in de woning aan de [adres 1] , is niet bekend op welk moment en op welke wijze dat spoor daarop terecht is gekomen.
Er is ook geen bewijs dat aantoont dat verdachte wist of had moeten weten dat de auto’s waren gestolen, zodat verdachte ook van feit 4 dient te worden vrijgesproken. Een relevant gegeven is dat verdachten ook auto’s hebben gebruikt die waren gehuurd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Daadstrafrecht
Het Nederlands strafrecht gaat uit van een zogenaamd “daadstrafrecht” en niet van een “intentiestrafrecht”. Dat wil zeggen dat het alleen strafbaar is als je iets doet en het dus niet strafbaar is als je iets alleen maar zou willen of van plan bent. Er zijn grofweg drie redenen waarom de wetgever die keuze voor het “daadstrafrecht” heeft gemaakt. De eerste reden is dat voordat iemand strafbaar handelt er nog geen “kwaad” is geschied; er is nog geen schade toegebracht. Dan is strafrechtelijk optreden niet nodig. De tweede reden is dat men vrij is om te handelen en te denken wat men wil zolang men geen inbreuk maakt op de vrijheid van een ander. Een intentie zonder daad maakt geen inbreuk op de vrijheid van een ander. De derde reden is dat niet iedere intentie daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Iemand kan immers ook nog van mening veranderen en zijn plan toch niet uitvoeren. Het recht richt zich daarom alleen op extern controleerbare feiten en die moeten strafbaar zijn wil een straf kunnen volgen.
Poging
Als een delict nog niet is voltooid, kan toch sprake zijn van strafbaar handelen. Bijvoorbeeld als sprake is van een strafbare poging een delict te plegen. Om tot een bewezenverklaring van een poging te komen moet de verdachte een gedraging of gedragingen hebben verricht die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, zo heeft de Hoge Raad in onder andere het Cito-arrest geoordeeld. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf.
Artikel 385a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat een kaping inhoudt het in de macht van de dader brengen of houden of van de route doen afwijken van het luchtvaartuig door geweld, bedreiging met geweld of vreesaanjaging. Een strafbare poging tot kaping vereist daarom dat er een begin van uitvoering is gemaakt met het in de macht brengen of van de route doen afwijken van de helikopter. De uitvoeringshandelingen moeten betrekking hebben op de kaping en dus niet op de voorbereiding daarvan of het vluchten na afloop.
Het plan van verdachten was om de helikopter (al dan niet met geweld) te kapen op de locatie van de tussenlanding in Weert. Op die plaats stond een BMW geparkeerd, met daarin onder meer [medeverdachte 5] . Hij zou de helikopter na de overname besturen. In deze BMW was een tas met wapens en munitie, kraaienpoten, kabelbinders, tape, autobanden, touwen met karabijnhaken, benzine en vuurwerk aanwezig. De inzittenden hebben de auto niet verlaten. De auto is weggereden op het moment dat de helikopter met daarin politieagenten in Weert arriveerde.
Op het moment dat [medeverdachte 1] op Kempen Airport in Budel werd aangehouden was men nog niet begonnen met het kapen van de helikopter. De helikopter met daarin politieagenten is opgestegen in Budel en naar Weert gevlogen, maar is daar niet geland. De verdachten in de BMW in Weert hebben de auto niet verlaten. Men stond weliswaar in de startblokken, maar heeft geen begin gemaakt met de overname van de helikopter. De rechtbank ziet overeenkomsten tussen onderhavige zaak en de situatie die in het zogeheten ‘GWK-arrest’ [1] aan de orde was.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat nog geen sprake was van een begin van uitvoering waardoor verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Verdachte wordt om dezelfde reden ook van feit 2 vrijgesproken. De verdachten zijn namelijk evenmin begonnen met de bevrijding van [naam gevangene] uit de PI in [plaats ] . De bevrijding zou pas na de kaping van de helikopter plaatsvinden. Er zijn geen uitvoeringshandelingen gepleegd met betrekking tot de beoogde bevrijding van [naam gevangene] .
Voorbereiding
In 1994 is de voorbereiding van ernstige delicten strafbaar gesteld. De wetgever vond het onwenselijk dat gevallen waarin nog geen sprake was van een strafbare poging, onbestraft bleven. In de praktijk bleek het soms te gevaarlijk om te wachten tot verdachten een begin van uitvoering met hun plan hadden gemaakt en de politie moest zaken vroegtijdig ‘stuk maken’. Er kon dan geen adequate vervolging plaatsvinden en men vreesde dat een stukgemaakte zaak als een soort generale repetitie zou kunnen dienen. Met de strafbaarstelling van voorbereiding van ernstige misdrijven is het mogelijk gemaakt om in een eerder stadium strafrechtelijk in te grijpen.
Artikel 46 Sr luidt, voor zover hier van belang:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft of voorhanden heeft.
De in artikel 46 Sr opgenomen voorbereidingshandelingen (verwerven, vervaardigen, voorhanden hebben etc.) en voorbereidingsmiddelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en vervoermiddelen) zijn limitatief opgesomd en vormen een beperking van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling wordt daarnaast ingeperkt door het vereiste dat de voorbereidingsmiddelen (dat kunnen immers ook heel alledaagse voorwerpen zijn)
bestemd zijntot het begaan van een
ernstig, nader bepaald misdrijfwaar een gevangenisstraf van acht jaar of meer voor kan worden opgelegd. Met de term ‘dat misdrijf’ in de zinsnede ‘bestemd tot het begaan van dat misdrijf’ wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf. (Zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956,
NJ2013/133, waarin werd geoordeeld dat een telefoon waarmee verdachten gesprekken voerden over een uit te voeren overval, niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat bestemd was tot het begaan van die overval. De telefoon werd gebruikt bij de voorbereiding van de overval, maar zou geen rol van betekenis hebben bij het uitvoeren van de overval).
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 46 Sr is dus vereist dat wordt bewezen dat de voorbereidingsmiddelen “bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf”. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat deze voorbereidingsmiddelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Uit deze rechtspraak volgt dat drie criteria maatgevend zijn om te bepalen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf: de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen (1), het gebruik daarvan (2) en het misdadige doel (3) dat verdachte met het gebruik voor ogen had.
Aan verdachte is (onder feit 1 subsidiair) – samengevat – tenlastegelegd dat hij opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen (een) mobiele telefoon(s), simkaart(en), auto’s, hotelkamer(s), e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, (onderdelen van) vuurwapen(s) en/of munitie, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen of
brandbare stoffen heeft verworven of voorhanden heeft gehad en dat die voorbereidingsmiddelen
bestemd waren tot het begaan van het kapen van een helikopter.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier voldoende is gebleken dat een helikopter is gehuurd die vervolgens door verdachten zou worden gekaapt om daarmee een gevangene uit de PI te kunnen bevrijden. Het misdadige doel (3) dat de verdachten in dit onderzoek voor ogen stond, is dus duidelijk. Om de helikopter te kunnen kapen zijn voorbereidingen getroffen. Er is een helikopter gehuurd, de locatie van de tussenlanding in Weert is uitgezocht, er is een piloot geregeld die over de te vliegen route is geïnstrueerd en er waren wapens aanwezig in de BMW om bij de kaping te gebruiken.
Toch is de rechtbank van oordeel dat het merendeel van de in de tenlastelegging genoemde voorbereidingsmiddelen (met uitzondering van de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert), niet waren bestemd tot het begaan van het kapen van een helikopter. Deze voorbereidingsmiddelen (telefoons, simkaarten, auto’s, hotelkamers, e-mailberichten betreffende de huurovereenkomst met Helicentre Lelystad, kraaienpoten, touw, autobanden, vuurpijlen en brandbare stoffen) zouden namelijk geen rol van betekenis spelen bij het daadwerkelijk kapen van de helikopter.
De telefoons en simkaarten werden weliswaar veelvuldig gebruikt om met elkaar te overleggen over het voorgenomen plan, maar daarmee waren deze telefoons slechts dienstig bij de voorbereiding zelf en niet bestemd om het misdrijf mee te plegen. De telefoons zouden geen rol spelen bij het feitelijk overnemen van de helikopter. Ook de e-mailwisseling met het Helicentre over het huren van een helikopter en de hotelkamers die mogelijk zijn gebruikt om met elkaar het plan door te spreken, speelden uitsluitend een rol in de voorbereiding van de kaping maar niet bij de kaping zelf.
Met de voertuigen zijn verdachten naar Budel, Weert en Roermond gereden en konden zij na afloop vluchten. In het geval van een achtervolging door de politie zouden kraaienpoten de vlucht kunnen vergemakkelijken en met de benzine en vuurpijlen worden voertuigen nog al eens in brand gestoken om sporen uit te wissen. De auto’s, kraaienpoten, vuurpijlen en brandbare stoffen zouden in het plan van verdachten een rol hebben gespeeld bij de vlucht, maar niet bij het kapen van de helikopter.
Het touw en de autobanden die zich in de BMW in Weert bevonden, waren bedoeld om te worden gebruikt bij de bevrijding van de gevangene en dus niet bij de kaping van de helikopter.
Het spreekt voor zich dat wapens en munitie naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik wel bestemd kunnen zijn tot het begaan van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit, maar dat geldt alleen voor de wapens en munitie die aanwezig waren in de BMW in Weert. Op die plek zou immers de tussenlanding en kaping plaatsvinden. De wapens (en wapenonderdelen) die elders aanwezig waren (in de woning aan [adres 1] in [plaats ] die als uitvalsbasis diende, in de Audi in Roermond , in de Opel Astra in Amsterdam) zouden namelijk, gezien hun locatie, niet worden ingezet bij of gebruikt worden voor het kapen van de helikopter.
Dat betekent dat de rechtbank alleen de wapens en munitie die in de BMW in Weert aanwezig waren, als voorbereidingsmiddel voor het kapen van de helikopter aanmerkt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte één van de inzittenden is geweest van die BMW waarin de tas met wapens en munitie lag. De rechtbank is van oordeel dat dat op grond van observaties of andere onderzoeksbevindingen niet met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is op 10 oktober 2017 samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] in de Peugeot aangekomen in het Blue Collar hotel in Eindhoven. Verdachte heeft hier op zijn naam ingecheckt in kamer [nummer] . Op 11 oktober 2017 om 11.31 uur hebben drie personen het Blue Collar hotel in Eindhoven weer verlaten. Om 12.18 uur is door de politie gezien dat de Peugeot met daarin twee inzittenden stapvoets over de Amperestraat in Weert (dat is vlakbij de plek van de beoogde tussenlanding) reed waarbij de inzittenden naar een grasveld keken. Niet bekend is wie deze twee inzittenden van de Peugeot waren. Om 12.48 uur komen verdachte en [medeverdachte 7] het hotel weer inlopen. Om 13.00 uur is geobserveerd dat de Peugeot weer voor het Blue Collar hotel in Eindhoven stond. Op camerabeelden van het hotel is waargenomen dat op dat moment verdachte, [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] het hotel uit lopen. Uit Track & Tracegegevens is gebleken dat de Peugeot om 13.02 uur is gaan rijden.
Dat verdachte op 10 oktober 2017, samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] in de Peugeot is aangekomen bij het hotel, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet zeker dat zij de volgende dag om 11.31 uur ook met z’n drieën in de Peugeot zijn vertrokken. Drie kwartier later zijn tijdens een observatie bij een grasveld niet drie maar twee inzittenden in de Peugeot gezien. Niet is waargenomen wie dat waren en ook is niet geobserveerd wat er in de tijd tussen het vertrek bij het hotel en de aankomst bij het grasveld met de Peugeot of de derde persoon is gebeurd. Verdachte liep om 12.48 uur voor de tweede keer het hotel in maar onduidelijk is waar hij dan vandaan komt en uit welk voertuig hij is gestapt. Ook is niet waargenomen wie er vervolgens in/naar de BMW zijn (over)gestapt en wie uit de BMW is gestapt tijdens de vlucht voor de politie. Verdachte is niet in de omgeving van Weert aangehouden; hij heeft zichzelf op 20 oktober 2017 gemeld op het politiebureau.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij met dezelfde personen waarmee hij hotel verliet in de BMW heeft gezeten. Omdat [medeverdachte 5] veel wisselende verklaringen heeft afgelegd en meerdere keren personen met elkaar heeft verward, zal de rechtbank zijn verklaring alleen voor het bewijs gebruiken voor zover zijn verklaring wordt bevestigd door andere onderzoeksbevindingen. Er is geen ander bewijs dat aantoont dat verdachte in de BMW heeft gezeten en de verklaring van [medeverdachte 5] dus ondersteunt. De rechtbank ziet daarom onvoldoende grond om aan te nemen dat verdachte één van de inzittenden van de BMW in Weert is geweest.
Nu niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte in de BMW in Weert heeft gezeten, kan niet worden geoordeeld dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding van de kaping. Verdachte wordt dus ook vrijgesproken van het voorbereiden van een kaping zoals onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd.
Feit 3
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de wapens en munitie die zijn aangetroffen in de Audi, in de BMW en in de [adres 1] (behoudens het patroonmagazijn) al dan niet in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat geen gegevens die verdachte rechtstreeks verbindt aan de tenlastegelegde wapens, in de zin dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en daarover kon beschikken. Dit maakt dat hij hiervan wordt vrijgesproken.
Dit is anders wat betreft het patroonmagazijn dat is aangetroffen in de woning aan de [adres 1] en waarop een DNA-spoor van verdachte is gevonden. Dit magazijn is samen met een automatisch geweer en munitie in een kast gevonden. Uit de deskundigenrapportage volgt dat het extreem veel waarschijnlijker is (de rechtbank begrijpt: de hoogste zekerheidsgraad) dat verdachte en een onbekende persoon donor zijn van het DNA op de randen van dit patroonmagazijn, dan dat de donoren twee onbekende personen zijn. Het aantreffen van dit DNA-spoor op de patroonmagazijn (met munitie) impliceert, behoudens contra-indicaties, dat verdachte het magazijn op enig moment heeft aangeraakt en dus ook wetenschap had van de aanwezigheid hiervan. De rechtbank beschouwt dit DNA-spoor als een omstandigheid die redengevend wordt geacht voor het bewijs van wapenbezit. Verdachte heeft daarvoor geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Gelet hierop weegt de rechtbank het zwijgen van verdachte mee in haar bewijsoverwegingen (zie ook hiervoor onder 3.3). De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het voorhanden hebben van dit patroonmagazijn op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen.
Hoewel het proces-verbaal van doorzoeking, net als de tenlastelegging, spreekt over een patroon
houder(die ingevolge artikel 3 Wet wapens en munitie (hierna: WWM) niet strafbaar is), gaat de rechtbank ervan uit dat hiermee een patroon
magazijnis bedoeld (dat ingevolge artikel 3 WWM wel strafbaar is). Immers volgt uit het wapenrapport dat ziet op het automatisch wapen dat in diezelfde kast is aangetroffen, dat het om een patroonmagazijn gaat. Dit rapport is opgesteld door een wapendeskundige. De rechtbank stelt dus vast dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving en zal dit verbeterd lezen.
Feit 4
De rechtbank zal verdachte tot slot vrijspreken van heling van de drie auto’s, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen of verwerven van die auto’s wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto’s afkomstig waren van enig misdrijf. Geen van de verdachten is in verband te brengen met de diefstal van deze auto’s, er was geen braakschade, de auto’s waren voorzien van kentekenplaten en verdachten beschikten over de sleutels. Daarnaast werden door verdachten ook huurauto’s gebruikt en het was voor verdachte daarom niet goed mogelijk om te weten of auto’s gehuurd of gestolen waren. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte wist of moest vermoeden dat de auto’s gestolen waren, is niet gebleken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 oktober 2017 te Amsterdam een patroonmagazijn, geschikt voor een automatisch vuurwapen van categorie II (aangetroffen te [plaats ] in de [adres 1] 21) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de strafmaat geen verweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, anders dan het Openbaar Ministerie, niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot dan wel voorbereiding van kaping van een helikopter, poging tot bevrijding van een gevangene, het helen van auto’s en het voorhanden hebben van een groot deel van de tenlastegelegde wapens. De rechtbank veroordeelt verdachte uitsluitend wegens het voorhanden hebben van een patroonmagazijn. De straf is daarom aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is geëist.
Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door een patroonmagazijn, zijnde een onderdeel van een automatisch vuurwapen, voorhanden te hebben gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Dat geldt des te meer voor automatische vuurwapens die vaak gebruikt worden bij het begaan van zeer ernstige strafbare feiten.
Verdachte is blijkens zijn strafblad van 20 augustus 2018 niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een gevangenisstraf van één maand passend en geboden is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
- Mobiele telefoon (5464002)
- Mobiele telefoon (5464000)
- Mobiele telefoon (5465388).
Het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven op 20 september 2018.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2018.

Voetnoten

1.HR 8 september 1987, NJ 1988/612. Twee mannen hadden zich voorgenomen een grenswisselkantoor te overvallen. Zij hadden een auto gestolen, die van valse nummerplaten voorzien en de omgeving van het grenswisselkantoor verkend. Een dag later reden zij in de auto naar het grenswisselkantoor en wachtten in de auto met draaiende motor tot de medewerker van het grenswisselkantoor arriveerde. Zij hadden onder meer een jachtgeweer, een imitatievuurwapen, handboeien, touw en tape bij zich. De medewerker zag de auto, herinnerde zich die auto de dag ervoor ook te hebben gezien en waarschuwde de politie. Na een wilde achtervolging werden de twee mannen aangehouden. De Hoge Raad zag hierin geen begin van uitvoering: “wanneer iemand het voornemen heeft opgevat in een bank het misdrijf voorzien bij art. 317 te plegen kan niet worden gezegd dat hij aan dat misdrijf begin van uitvoering heeft gegeven indien hij zich met een auto naar die bank heeft begeven, doch – om welke reden dan ook – die auto niet heeft verlaten noch – in of vanuit die auto – een gedraging heeft verricht welke naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.”