Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 13/665074-17. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak door het Gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor meerdere oplichtingen en diefstallen met valse sleutels. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 7.285,00 gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting op 24 oktober 2018 verlaagd naar € 6.855,00. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het arrest van het Gerechtshof van 22 mei 2018, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en diefstal door middel van valse sleutels. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet onschuldig was en dat hij het wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten door het pinnen met de bankpassen van de slachtoffers. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde slechts een 'katvanger' was en dat het bedrag gematigd moest worden, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.855,00, en de rechtbank legde de verplichting tot betaling aan de Staat op. De rechtbank oordeelde dat de jeugdige leeftijd van de veroordeelde en zijn detentie geen reden waren om het bedrag te matigen, en dat het te vroeg was om te stellen dat hij in de toekomst geen draagkracht zou hebben. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.