ECLI:NL:RBAMS:2018:7980

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
13/665074-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na meerdere oplichtingen en diefstallen met valse sleutel

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 13/665074-17. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak door het Gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor meerdere oplichtingen en diefstallen met valse sleutels. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 7.285,00 gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting op 24 oktober 2018 verlaagd naar € 6.855,00. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het arrest van het Gerechtshof van 22 mei 2018, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en diefstal door middel van valse sleutels. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet onschuldig was en dat hij het wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten door het pinnen met de bankpassen van de slachtoffers. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde slechts een 'katvanger' was en dat het bedrag gematigd moest worden, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.855,00, en de rechtbank legde de verplichting tot betaling aan de Staat op. De rechtbank oordeelde dat de jeugdige leeftijd van de veroordeelde en zijn detentie geen reden waren om het bedrag te matigen, en dat het te vroeg was om te stellen dat hij in de toekomst geen draagkracht zou hebben. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/665074-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 7 november 2018
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665074-17, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. E.P.H. van Esser, naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 21 september 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 7.285,00.
Ter terechtzitting van 24 oktober 2018 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in dier voege dat zij het maximumbedrag stelt op € 6.855,00.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten waarvoor de veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

De veroordeelde is bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 mei 2018 ter zake van de navolgende strafbare feiten veroordeeld.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Poging tot oplichting.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie baseert haar aangepaste vordering op het arrest van het gerechtshof Amsterdam [1] . Zij voert aan dat in het arrest de geldbedragen staan genoemd die de veroordeelde van de slachtoffers heeft ontvreemd door te pinnen met de bankpassen van de slachtoffers Het gaat in totaal om € 6.855,00. De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient dan ook te worden toegewezen tot voormeld bedrag.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat veroordeelde onschuldig is, en dat de vordering dus dient te worden afgewezen. Verder voert zij aan dat, mocht de rechtbank wel ervan uitgaan dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, het bedrag moet worden gematigd. Allereerst is sprake van een onjuiste berekening in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 10 mei 2017. Indien alle bedragen met betrekking tot de feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld bij elkaar worden opgeteld moet worden uitgegaan van € 6.855,00 in plaats van € 7.285,00. Daarnaast zijn de strafbare feiten niet alleen door de veroordeelde begaan, maar ook door zijn mededader. Het bedrag dient daarom te worden gehalveerd. De veroordeelde heeft ter terechtzitting van 24 oktober 2018 verklaard dat hij slechts een ‘katvanger’ was en dat hij maar tien procent van de opbrengst mocht houden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling en de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met de officier van justitie en de raadsvrouw, uit van het op 6 juni 2018 onherroepelijk geworden arrest van 22 mei 2018 [2] . Uit deze onherroepelijke veroordeling volgt dat de veroordeelde niet onschuldig is. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat hij met de ontvreemde bankpassen geld heeft gepind en dat deze geldbedragen dus wederrechtelijk verkregen voordeel betreffen. Verder is uit het arrest gebleken dat, gelet op de bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 2 en 5, de volgende geldbedragen zijn weggenomen van de slachtoffers. In zaak 1 gaat het om € 40,00; in zaak 3 om in totaal € 1.955,00; in zaak 4 om in totaal € 1.250,00; in zaak 5 om in totaal € 1.250,00; in zaak 6 om in totaal € 1.250,00; in zaak 7 om in totaal € 340,00 en in zaak 14 om in totaal € 770,00.
De veroordeelde heeft zich tijdens het proces in de onderliggende strafzaak telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in een mogelijke verdeling van de opbrengt tussen hem en zijn mededader. De verklaring van veroordeelde dat sprake was van een bepaalde verdeling van de opbrengst tussen hem en de mededader is dan ook niet aannemelijk geworden. Datzelfde geldt voor het eerst op de ontnemingszitting door veroordeelde ingenomen standpunt dat hij een katvanger was en hij slechts 10% van de opbrengst kreeg. Nu de veroordeelde op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat er enige onderlinge verdeling heeft plaatsgevonden en ook geen concrete aanknopingspunten voorhanden zijn waaruit van een verdeling blijkt, gaat de rechtbank ervan uit dat veroordeelde degene is geweest die het verkregen voordeel heeft genoten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 6.855,00.

5.De verplichting tot betaling

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de jeugdige leeftijd van de veroordeelde en de ondergane detentie geen reden geven tot matiging van het bedrag.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om matiging van het bedrag gelet op artikel 36e lid 5 Sr. De veroordeelde is nog jong, daarnaast zit hij gedetineerd. Hij heeft het komende jaar geen mogelijkheden om inkomen te verwerven. Verder betoogt zij dat de veroordeelde hoge schulden heeft en betaling van de ontnemingsvordering problematisch wordt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet het verweer van de raadsvrouw als een draagkrachtverweer. In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In de ontnemingsprocedure kan de draagkracht alleen dan met resultaat aan de orde worden gesteld indien direct duidelijk is dat de veroordeelde op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben (zie Hoge Raad 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7747). De rechtbank is van oordeel dat het te vroeg is om te stellen dat de veroordeelde, met name gelet op zijn jeugdige leeftijd, naar redelijke verwachting in de toekomst geen draagkracht zal hebben. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen. Een matiging van het te ontnemen bedrag is dus niet aan de orde.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 6.855,00.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 6.855,00.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van
€ 6.855,00 (zesduizend achthonderdvijfenvijftig euro)aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2018].

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1673
2.Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1673