ECLI:NL:RBAMS:2018:7533

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
13/665627-16 (A) + 13/732016-17 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van gereedschappen en witwassen door een 33-jarige man

Op 23 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen van gereedschappen uit bouwmarkten en het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn broer op verschillende data en locaties in Nederland (onder andere in Amsterdam, Emmeloord, en Amstelveen) gereedschappen heeft gestolen, waaronder boormachines en accuschroefboormachines van merken zoals Bosch en Metabo. De verdachte heeft deze goederen vervolgens aangeboden bij filialen van Used Products, terwijl hij wist dat deze goederen afkomstig waren uit diefstal. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan uitkeringsfraude, omdat hij in de tenlastegelegde periode een gezamenlijke huishouding voerde zonder dit te melden aan de gemeente Amsterdam, wat in strijd was met de Participatiewet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en heeft een proeftijd van 2 jaar vastgesteld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de professionele wijze waarop de diefstallen zijn gepleegd, en het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/665627-16 (A) + 13/732016-17 (B)
Datum uitspraak: 23 oktober 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 26 januari 2017 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Emmeloord en/of Wormerveer en/of Dronten en/of Dordrecht en/of Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- op of omstreeks 29 september 2016, vijf stuks, althans een of meerdere stuks (elektrisch) gereedschap van het merk Bosch, waaronder 3, althans een of meerdere, boormachine(s), in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan de Gamma (te Wormerveer), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- op of omstreeks 20 december 2016, negen stuks, althans een of meerdere stuks (elektrisch) gereedschap van het merk Bosch en/of De Walt en/of Worx, in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan de Praxis (te Emmeloord), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- op of omstreeks 28 december 2016, een of meerdere stuks (elektrisch) gereedschap en/of een of meerdere (andere) goederen van zijn/ hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan de Gamma (te Amstelveen), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- op of omstreeks 28 december 2016, acht stuks, althans een of meerdere stuks (elektrisch) gereedschap, te weten (een) accuschroefboormachine(s) van het merk Bosch, in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan de Gamma (te Amsterdam), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- op of omstreeks 4 januari 2017, 16 stuks, althans een of meerdere stuks (elektrisch) gereedschap, waaronder zeven, althans een of meerdere, accuschroefboormachine(s) van het merk Metabo, in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan de Gamma (te Dronten), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- op of omstreeks 8 januari 2017, 25 stuks, althans een of meerdere stuks (elektrisch) gereedschap van het merk Bosch en/of Makita, in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan de Praxis (te Lelystad), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- op of omstreeks 26 januari 2017, vier stuks, althans een of meerdere stuks (elektrisch) gereedschap, waaronder een accuboormachine en/of een breekhamer van het merk Bosch, in elk geval enig(e) goed(eren) geheel of ten dele toebehorende aan de Gamma (te Dordrecht), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 22 februari 2017, te Amsterdam en/of Arnhem en/of Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) een of meerdere stuk(s) (elektrisch) gereedschap, waaronder (een) boormachine(s), in elk geval enig€ goed(eren) overgedragen en/of omgezet bij een of meerdere filia(a)l(en) van Used Products, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat (elektrische) gereedschap geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit diefstal, in elk geval afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van zaak B:
hij in of omstreeks de periode vanaf 17 mei 2016 tot en met 22 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift (te weten artikel 17 van de Participatiewet), opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en/of de afdeling
Werk, Participatie en Inkomen, immers heeft hij (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij
- werkzaamheden verrichtte en/of had verricht en/of
- ( oncontroleerbare) inkomsten en/of tegoeden ontving en/of had ontvangen en/of
- niet op het uitkeringsadres verbleef en/of had verbleven, althans niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en/of heeft gehad en/of
- een gezamenlijke huishouding voerde en/of had gevoerd en/of samenwoonde en/of had samengewoond;
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij wist, of redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, namelijk een uitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 in zaak A nietig dient te worden verklaard, nu de tenlastelegging van dit feit onvoldoende feitelijk is, zodat onduidelijk is waartegen verdachte zich dient te verdedigen. De tenlastelegging voldoet daarmee niet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verduidelijkt dat de tenlastelegging onder feit 2 in zaak A gaat over de periode en goederen, genoemd in het proces-verbaal van 14 februari 2017, bladzijde 302 en verder. Met deze toelichting van de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk waartegen verdachte zich dient te verdedigen, zodat de dagvaarding ook op dit punt voldoende feitelijk bepaald en derhalve geldig is.
3.2.
De dagvaarding is ook overigens geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Medeplegen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het medeplegen het volgende.
Gebleken is dat verdachte en zijn broer veelvuldig gezamenlijk bouwmarkten bezoeken. Zij maken daarbij gebruik van de Ford Ka van de ex-vrouw van zijn broer en zijn broer is daarbij bestuurder. Zij betreden de bouwmarkten telkens afzonderlijk. Verdachte verlaat vervolgens met goederen de bouwmarkt via de achterzijde door de leveranciers in- en uitgang. Vervolgens vertrekken zij weer gezamenlijk in genoemde Ford Ka. Bij het bezoek aan de Gamma aan de Spaklerweg te Amsterdam is op camerabeelden te zien dat verdachte goederen aan de achterzijde van de bouwmarkt de goederenopslag in draagt en daar een roldeur van de leveranciers in- en uitgang opent, voorts het buitenterrein opgaat en daar de goederen tussen de spijlen van een hekwerk door aan de andere kant van dat hekwerk plaatst. Vervolgens plaatsen verdachte en zijn broer gezamenlijk aan de andere kant van het hekwerk de weggenomen goederen in een winkelwagen, hetgeen als wegnemingshandeling is te kwalificeren (proces-verbaal d.d. 25 januari 2017, blz. 66 e.v.). In dit geval is dus sowieso gezamenlijke uitvoering waargenomen. Die dag hebben verdachte en zijn broer meerdere bouwmarkten bezocht.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat telkens sprake is van een samen opgevat en vast plan dat tevens gezamenlijk wordt uitgevoerd. De nauwe en bewuste samenwerking volgt onder meer uit de hiervoor weergegeven zichtbare rolverdeling tussen beiden. Zij is daarom van oordeel dat met betrekking tot de diefstallen die zijn gepleegd wanneer verdachte zich met zijn broer in een bouwmarkt bevond, bewezen kan worden dat die diefstallen tezamen en in vereniging zijn gepleegd.
4.2.
De weggenomen goederen.
Van iedere diefstal uit bouwmarkten bevinden zich een aangifte en stills van camerabeelden in het dossier. Uit die stills blijkt echter niet telkens dat alle goederen genoemd in de aangifte ook daadwerkelijk allemaal door verdachte en zijn broer zijn weggenomen. Niet valt uit te sluiten dat meerdere mensen die dag in die bouwmarkt diefstal hebben geleegd. De rechtbank zal in alle gevallen waarin niet duidelijk is of verdachte en zijn broer alle in de aangifte genoemde goederen hebben weggenomen het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten ‘goederen’, bewezen verklaren.
4.3.
Herkenning op camerabeelden.
De raadsman heeft de verschillende herkenningen door verbalisanten vanaf stills in twijfel getrokken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de stills van slechte kwaliteit zijn en heeft gewezen op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:8980). Volgens de raadsman mag een verbalisant bij zijn herkenning niet volstaan met het benoemen van algemene kenmerken, zoals een postuur of gelaat, maar moeten voldoende duidelijke specifieke en onderscheidende persoonskenmerken worden benoemd op grond waarvan tot een herkenning wordt gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat met herkenning op camerabeelden behoedzaam dient te worden omgegaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de raadsman te hoge eisen stelt aan herkenningen door verbalisanten. Zij sluit zich aan bij het arrest van 6 augustus 2018 van het gerechtshof te Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2018:1632), waarin wordt overwogen:
“Wetenschappers als [wetenschapper 1] en [wetenschapper 2] hebben ons geleerd dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.”
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier stills bevinden die van slechte kwaliteit zijn. Echter zitten er ook stills bij, die naar het oordeel van de rechtbank herkenning goed mogelijk maken. In het dossier bevinden zich daarbij ook ambtsedige processen-verbaal waarin verbalisanten relateren dat verdachte hen ambtshalve bekend is. Voorts relateren zij dat ze verdachte hebben herkend op bewegende beelden die van betere kwaliteit zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. De herkenningen worden bovendien gesteund door de aanwezigheid van de hiervoor genoemde Ford Ka en de mitella die verdachte draagt, een specifiek kenmerk.
4.4.
Nadere overweging met betrekking tot het witwassen.
Mede door gebrekkige registratie van goederen door de Praxis en de Gamma valt uit het dossier niet op te maken dat de bij Used Products aangeboden gereedschappen afkomstig zijn van de onder feit 1 genoemde diefstallen. Zoals ook uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt is echter wel duidelijk geworden dat verdachte en zijn broer veelvuldig diefstal plegen bij bouwmarkten. Er bestaan geen aanwijzingen dat de vele door verdachte en zijn broer aangeboden artikelen een legale herkomst hebben. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat deze van misdrijf afkomstig zijn, zodat gewoontewitwassen bewezen verklaard kan worden.
De rechtbank merkt in dit verband nog op, mede ten aanzien van feit 1, dat zij de verklaring van verdachte, dat hij de – voor een groot deel nieuwe – gereedschappen op een kofferbakmarkt in Beverwijk heeft gekocht, niet aannemelijk acht. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van 24 februari 2017 (blz. 422), waarin de wijkagent van de Beverwijkse Bazaar verklaart dat op de kofferbakmarkt voornamelijk tweedehands goederen worden verkocht. Hij heeft nog nooit meegemaakt dat er al dan niet in grote getale duur elektrisch gereedschap werd aangeboden. De door de broer van verdachte genoemde verkopers [verkoper 1] en [verkoper 2] komen hem niet bekend voor. Voorts bevindt zich in het dossier (blz. 423 e.v.) een proces-verbaal van 24 februari 2017 waarin wordt gerelateerd dat de Ford Ka waarvan verdachte en zijn broer gebruik maakten in de periode van een kleine twee maanden waarin dit voertuig voorzien was van een baken, niet in Beverwijk is gestopt.
ten aanzien van zaak B:
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij in de tenlastegelegde periode een gezamenlijke huishouding voerde, samenwoonde en dat hij wist dat hij verplicht was om daarvan melding te maken. Gelet hierop en op het feit dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte in deze periode een inkomen genereerde uit de handel op grond van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, heeft verdachte gehandeld in strijd met artikel 17 van de Participatiewet.
4.5.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 5 december 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een luchtspiraalslang, toebehorende aan de Gamma
en
in de periode van 20 december 2016 tot en met 26 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- op 20 december 2016 goederen, toebehorende aan de Praxis te Emmeloord en
- op 28 december 2016 goederen, toebehorende aan de Gamma te Amstelveen en
- op 28 december 2016 acht stuks elektrisch gereedschap, te weten accuschroefboormachines van het merk Bosch, toebehorende aan de Gamma te Amsterdam en
- op 4 januari 2017 goederen, toebehorende aan de Gamma te Dronten en
- op 26 januari 2017 goederen, toebehorende aan de Gamma te Dordrecht;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 3 december 2016 tot en met 10 februari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte en zijn mededader, gereedschap, waaronder boormachines, overgedragen aan en omgezet bij filialen van Used Products, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat gereedschap afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
in de periode vanaf 17 mei 2016 tot en met 22 februari 2017 te Amsterdam in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en de afdeling Werk, Participatie en Inkomen, immers heeft hij in die periode en op die plaats niet aan genoemde diensten medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij
- inkomsten ontving en
- een gezamenlijke huishouding voerde en samenwoonde,
zijnde dit gegevens waarvan hij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, namelijk een uitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een ruime periode tezamen met zijn broer schuldig gemaakt aan een groot aantal diefstallen, gepleegd op doortrapte wijze door heel Nederland. Zij gingen daarbij op professionele wijze te werk. Er lijkt zelfs sprake van bedrijfsmatig handelen. Feiten als de onderhavige veroorzaken naast schade tevens hinder en overlast voor de getroffen bedrijven. Een en ander heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin.
Verdachte heeft zich door het doorverkopen van de gestolen goederen tevens schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het zorgt ervoor dat criminelen met hun illegaal en dus oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status kunnen verwerven die zij niet behoren te hebben.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat de uitkeringsinstanties moeten hebben in de juistheid van de beschikbare gegevens geschonden. Bovendien ondermijnt verdachte door zijn handelen het systeem van steun aan mensen die van een uitkering afhankelijk zijn.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 mei 2018 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder terzake een vermogensdelict is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd in die zin dat zij de gevorderde straf zal matigen. De officier van justitie heeft niets aangevoerd dat een hogere straf zou rechtvaardigen. Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich wederom aan (soortgelijke) misdrijven schuldig te maken zal de rechtbank de op te leggen straf deels in voorwaardelijke vorm opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 227b, 310, 311 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
diefstal
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 4 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2018.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.