ECLI:NL:RBAMS:2018:6955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
13/751568-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en Nederlandse strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 7 mei 2018 door het Circuit Law Court in Świdnica, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 in Polen en thans gedetineerd in Nederland, wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 2 jaar en 2 maanden, waarvan nog 2 jaar, 1 maand en 28 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 13 september 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie overwogen. De raadsman betoogde dat er onvoldoende bewijs is dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de uitspraak in Polen en verzocht om de overlevering af te wijzen. De officier van justitie stelde echter dat het EAB bevestigt dat de opgeëiste persoon aanwezig was en dat de overlevering moet worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat artikel 12 OLW niet van toepassing is en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het EAB. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kan plaatsvinden, ondanks de zorgen over de Poolse rechtsstaat en de lopende Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen, waarbij de rechtbank ook de relevante wetsbepalingen heeft genoemd. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751568-18
RK nummer: 18/4871
Datum uitspraak: 27 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 mei 2018 door de
Circuit Law Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboortedag] (Polen) op [geboortedatum] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [plaats detentie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E. Gorsselink, advocaat te Venlo en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and enforceable judgment rendered by the District Law Court of Wałbrzych, reference II K 688/15, on the 8th of December 2015. The judgment became final and legally valid on the 29th of December 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 1 maand en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Indicate if the person that the request pertains to appeared in person at the trial resulting in the decision:
Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.
3.1.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de stukken onvoldoende blijkt dat de opgeëiste persoon bij de uitspraak aanwezig is geweest. Ook kan uit het EAB niet worden afgeleid dat het vonnis onherroepelijk is. Daarom heeft de raadsman stukken opgevraagd over de zittingen in Polen, waaruit zal moeten blijken of de opgeëiste persoon daadwerkelijk aanwezig is geweest. De raadsman heeft primair verzocht de overlevering af te wijzen en subsidiair om de behandeling van de zaak aan te houden om deze aanvullende Poolse stukken af te wachten.
3.1.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig is geweest. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij een deal heeft gesloten met de Poolse officier van justitie, maar dat sluit niet uit dat hij bij de zitting van de rechtbank waarbij deze straf is bekrachtigd, aanwezig is geweest. De officier van justitie heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 19 oktober 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7676) waarin is geoordeeld dat de enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet aanwezig was, onvoldoende is om te twijfelen aan het EAB.
Wat betreft het omzetten in een onvoorwaardelijke straf heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat – gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 22 december 2017 (C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026, Ardic) – niet uit het EAB hoeft te blijken of de opgeëiste persoon bij die zitting aanwezig is geweest.
3.1.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat artikel 12 OLW niet van toepassing is. Blijkens het EAB is de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig geweest. Mede gelet het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is ten aanzien van de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf, volgt de rechtbank hem daarin niet. Het Hof van Justitie heeft in de eerdergenoemde uitspraak van 22 december 2017 bepaald dat beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet onder de reikwijdte van artikel 6 lid 1 EVRM en evenmin onder de reikwijdte van art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ vallen, voor zover noch de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf is gewijzigd. Van een dergelijke wijzing van de aanvankelijk uitgesproken straf is in deze zaak niet gebleken. De rechtbank verwerpt het primaire verweer en wijs het subsidiair gedane verzoek om aanhouding af.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feiten I, II en IV:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
Feit III:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Poolse rechtsstaat

5.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de jurisprudentie van deze rechtbank over Poolse vervolgings-EAB’s – waarbij hij zich heeft beroepen op de tussenuitspraak van deze rechtbank van 16 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5925) – onverkort van toepassing zou moeten zijn op Poolse executie-EAB’s. Indien de overlevering wordt toegestaan, zal de opgeëiste persoon in Polen op een bepaald moment in aanraking komen met de rechterlijke macht, bijvoorbeeld indien hij aanspraak kan maken op voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarom heeft de problematiek die speelt met betrekking tot de Poolse rechtsstaat niet alleen betrekking op vervolgings-EAB’s, maar ook op executie-EAB’s.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. De rechtbank heeft steeds geoordeeld dat de lijn die vooralsnog wordt gevolgd ten aanzien van Poolse vervolgings-EAB’s – aanhouden van de behandeling ter zitting in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018 in zaak C-216/18 PPU en vervolgens in afwachting van haar eigen einduitspraak in de zaak waarin op 16 augustus 2018 een tussenuitspraak is gewezen (ECLI:NL:RBAMS:2018:5925) – niet geldt voor Poolse executie-EAB’s. Immers liggen bij een executie-EAB de schuld en de straf reeds vast, waardoor artikel 6 EVRM niet langer van toepassing is en schending van deze beginselen niet mogelijk is. Ook indien rechterlijke beslissingen – zoals beslissingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling – moeten worden genomen, is dit geen reden van deze lijn af te wijken.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen. De ernst hiervan wordt onder andere geïllustreerd door de zogeheten artikel 7-procedure die door de Europese Commissie tegen Polen is gestart. De rechtbank heeft daarbij kennis genomen van het eerder genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit overleveringsverzoek ziet, anders dan de beslissing waar het arrest op ziet, op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, die reeds is opgelegd bij het eerder aangehaalde vonnis uit 2015. Niet is gebleken van een verband tussen dit vonnis en de recente, zorgelijke ontwikkeling in Polen. De rechtbank overweegt dat in deze omstandigheden niet kan worden geoordeeld dat bij overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen sprake is van een reëel gevaar van een flagrante schending van de aan hem toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 47 Handvest. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen aanleiding het onderzoek ter zitting aan te houden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Nederlandse strafzaak

6.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon een beletsel zal moeten zijn voor de (feitelijke) overlevering. De vrees bestaat dat de opgeëiste persoon zijn rechten met betrekking tot de Nederlandse strafzaak niet kan uitoefenen indien de overlevering reeds heeft plaatsgevonden en hij zich in Polen bevindt.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse strafzaak wellicht een beletsel voor de feitelijke overlevering kan opleveren, maar geen beletsel is voor de overlevering in zijn algemeenheid. Er is nu nog geen sprake van een lopende strafvervolging tegen de opgeëiste persoon. De rechtbank dient eerst te beslissen op het overleveringsverzoek, waarna in een later stadium over de feitelijke overlevering kan worden beslist.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wat de raadsman heeft aangevoerd, niet kan leiden tot weigering van de overlevering. De Nederlandse strafzaak kan aanleiding vormen om, indien de overlevering wordt toegestaan, de feitelijke overlevering uit te stellen. De beslissing daarover is ingevolge artikel 36, eerste lid OLW opgedragen aan de officier van justitie. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Law Court in Świdnicaten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.J.M. Langeveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2018.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.