In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die sinds 1990 een bijstandsuitkering ontving, kreeg op 5 december 2016 te horen dat zijn recht op bijstand werd ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 8 januari 1992, en dat er een bedrag van € 199.964,72 aan bijstand teruggevorderd zou worden. Dit besluit volgde op een onderzoek waaruit bleek dat eiser onroerend goed bezat in Turkije, wat hij niet had gemeld. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn vermogen in het buitenland. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de teveel verstrekte bijstand rechtmatig waren. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij geen onroerend goed bezat en dat hij niet in strijd met de wet had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiser geen dringende redenen had aangevoerd om van terugvordering af te zien.