ECLI:NL:RBAMS:2018:5652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
C/13/629925 / HA ZA 17-575
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kredietrelatie en vergoeding voor vervroegde aflossing tussen Oliehandel Metropa Rotterdam B.V. en ING Bank N.V.

In deze zaak vorderden Oliehandel Metropa Rotterdam B.V. en Beheermaatschappij Oliehandel Metropa Rotterdam B.V. (hierna gezamenlijk Metropa c.s.) van ING Bank N.V. (hierna de bank) een verklaring voor recht dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling tot schadevergoeding. De procedure volgde op de beëindiging van een kredietrelatie door de bank, die Metropa c.s. beschuldigde van het niet nakomen van verplichtingen, waaronder het niet tijdig aanleveren van jaarrekeningen en het hebben van ongeoorloofde debetstanden. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de kredietrelatie rechtsgeldig was, omdat de bank op basis van de Algemene Bepalingen van Kredietverlening (ABK) bevoegd was om de kredietfaciliteit per direct te beëindigen. De rechtbank concludeerde dat de bank niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de beëindiging niet onaanvaardbaar was, gezien de omstandigheden van het geval, waaronder de financiële situatie van Metropa c.s. en de aanwezigheid van executoriale beslagen. Met betrekking tot de vergoeding voor vervroegde aflossing oordeelde de rechtbank dat Metropa c.s. deze vergoeding moest betalen, omdat de ABK dit expliciet voorschrijft, en dat de bank de vergoeding correct had berekend. De rechtbank wees de vorderingen van Metropa c.s. af, met uitzondering van de terugbetaling van juridische kosten, die de bank onterecht aan Metropa c.s. had doorbelast. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/629925 / HA ZA 17-575
Vonnis van 1 augustus 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLIEHANDEL METROPA ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEHEERMAATSCHAPPIJ OLIEHANDEL METROPA ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat mr. M. van Zijtveld te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.G. Montagne te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Metropa c.s. worden genoemd en afzonderlijk Metropa en Beheermaatschappij. Gedaagde zal hierna de bank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 mei 2017 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 24 januari 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 mei 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Metropa is een groothandel in minerale olieproducten. Daarnaast houdt Metropa zich bezig met de fabricage van koelvloeistoffen en motoroliën.
2.2.
Metropa wordt bestuurd door [naam bestuurder] (hierna: [naam bestuurder] ) en [naam bedrijf 1] (hierna: de [naam bedrijf 1] ). Beheermaatschappij is enig aandeelhouder van Metropa. Alle aandelen in Beheermaatschappij worden gehouden door de [naam bedrijf 1] waarvan [naam bestuurder] bestuurder en enig aandeelhouder is.
2.3.
Tussen Metropa c.s. en de bank heeft in de periode 2002 tot oktober 2016 een kredietrelatie bestaan. Tot augustus 2010 hadden Metropa c.s. en de [naam bedrijf 1] een kredietfaciliteit van € 329.000 bij de bank.
2.4.
In verband met de bouw van een nieuw bedrijfspand (hierna: het pand) en de aanschaf van een tankinstallatie is de kredietfaciliteit in augustus 2010 uitgebreid met € 1.470.000. Onderdeel van de kredietfaciliteit waren onder meer twee rentevastleningen van in totaal € 1.145.000 tegen een rente van 4% waarop per kwartaal moest worden afgelost en een rekening-courant krediet van € 300.000. Ter zekerheid is een hypotheek op het pand gevestigd. In de onderliggende kredietofferte van 4 augustus 2010 is opgenomen dat de bestaande rekening-courantverhouding tussen de [naam bedrijf 1] en [naam bestuurder] niet verder mag oplopen en moet worden afgebouwd en dat jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan de bank een door de accountant of administratiekantoor opgestelde balans en verlies- en winstrekening verstrekt dient te worden. Daarnaast is overeengekomen dat een vordering van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) op de [naam bedrijf 1] wordt achtergesteld, in die zin dat pas jaarlijks uit de vrije cashflow op die lening mag worden afgelost als aan de verplichtingen richting de bank is voldaan.
2.5.
Ter financiering van een verbouwing van het pand is de kredietfaciliteit bij de bank in 2012 met € 150.000 verhoogd.
2.6.
In de op de kredietrelatie toepasselijke Algemene Bepalingen van Kredietverlening (hierna: ABK) is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

Artikel 11. Vervroegde opeisbaarheid
11.1
De Kredietfaciliteit eindigt automatisch en alle bedragen die uit hoofde van de Overeenkomst zijn verschuldigd, zijn terstond en ineens opeisbaar zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, indien één van de volgende gebeurtenissen zich voordoet:
a.de Kredietnemer komt een aflossings-, rente- of andere verplichting uit hoofde van de Overeenkomst, of enige andere met de Bank gesloten overeenkomst niet, niet tijdig of niet behoorlijk na;
(…)
e.er wordt conservatoir of executoriaal beslag gelegd op alle of een belangrijk gedeelte van de goederen van de Kredietnemer (…)
o.naar het oordeel van de Bank bestaat er gegronde vrees voor onverhaalbaarheid van het door de Kredietnemer uit hoofde van de Overeenkomst en/of van enige andere met de Bank gesloten overeenkomst verschuldigde;
(…)
Artikel 14. Kosten
14.1
Alle kosten die voor de Bank uit hoofde van de Overeenkomst voortvloeien in verband met de handhaving en de uitoefening van de rechten van de Bank en de invordering van de verschuldigde bedragen, zoals alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, daaronder mede begrepen de kosten van deskundigen, zoals advocaten, accountants en adviseur, komen voor rekening van de Kredietnemer. De Bank is bevoegd die bedragen ten laste van de Bestemmingsrekening van de Kredietnemer te boeken.
(…)
Artikel 25. Vergoeding in geval van vervroegde aflossing
(…)
25.2
In geval van vervroegde aflossingen die niet in de Overeenkomst zijn overeengekomen - ook als de aflossing het gevolg is van opeising in de zin van artikel 11 van de Algemene Bepalingen - dient de kredietnemer de contante waarde van het renteverschil te voldoen dat de Bank over de resterende rentevastperiode als gevolg van de vervroegde aflossing derft.
Het renteverschil bestaat uit de door Kredietnemer te betalen rente indien de vervroegde aflossing niet zou hebben plaatsgevonden, verminderd met de rente die de Bank op het moment van vervroegde aflossing op de interbancaire markt zou kunnen ontvangen over vergelijkbare leningen die qua grootte gelijk zijn aan de vervroegde aflossing en qua looptijd gelijk zijn aan de resterende rentevastperiode, zulks met een minimum van 1% van het bedrag van de vervroegde aflossing.
Het contant maken van het renteverschil zal geschieden tegen de actuele interbancaire rente op het moment van vervroegde aflossing.
De wijze van berekening en een voorbeeld hiervan liggen ter inzage bij de Bank en worden op verzoek van Kredietnemer toegezonden.”
2.7.
In 2011, 2012 en 2013 heeft Metropa c.s. verlies geleden. In november 2013 hebben partijen afgesproken dat het tot nader order niet meer is toegestaan om op de achtergestelde lening van [naam bedrijf 2] af te lossen.
2.8.
Ongeveer een maand voordat de rentevastperiode van een rentevastlening in 2014 afliep, heeft Metropa c.s. een aanbod voor een nieuwe rentevastperiode en een nieuwe rente van de bank ontvangen. Metropa c.s. heeft de door de bank geoffreerde rente van 6,48% na overleg daarover met de bank geaccepteerd.
2.9.
In mei 2015 heeft de bank interne financiële cijfers over 2014 van Metropa c.s. ontvangen. Op grond van deze cijfers heeft Metropa c.s. in 2014 winst gemaakt.
2.10.
Metropa c.s. heeft begin 2016 haar concept jaarstukken van 2014 aan de bank gestuurd. Uit deze concept jaarstukken blijkt dat Metropa c.s. in 2014 verlies heeft geleden en dat sprake is van een negatief werkkapitaal. In de jaarstukken van Beheermaatschappij wordt in een paragraaf over de continuïteit van de onderneming het volgende vermeld: “Gelet op de negatieve vermogenspositie van de deelneming in [Metropa] ultimo 2014 en het negatieve resultaat van de deelneming over 2014 is het voortbestaan van de onderneming onzeker”.
Over de continuïteit van Metropa is te lezen dat deze in hoge mate afhangt van de bereidheid van de bank de financiering te continueren.
2.11.
Naar aanleiding van de concept jaarstukken 2014 hebben partijen telefonisch overleg gehad, waarbij is afgesproken dat Metropa c.s. zou komen met een plan met bezuinigingsmaatregelen.
2.12.
Op 1 april 2016 heeft [naam bestuurder] een e-mail aan de bank gestuurd met als titel “Reorganisatie”. In deze e-mail is een aantal voorgenomen besparingen opgesomd. Met betrekking tot het aan de bank verhypothekeerde pand wordt vermeld:
“Het pand gaat in de verkoop voor € 1.950.000 en de minimale verwachte opbrengst is € 1.700.000.”.
2.13.
Op 11 april 2016 heeft de bank het volgende aan [naam bestuurder] gemaild:
“Hoe gaan de vorderingen mbt je voorgenomen maatregelen?
Uit de concept cijfers 2014 heb ik nog de volgende vragen:
 Heb je al duidelijk waar de afwijking in zit met je interne cijfers en wanneer wordt 2014 definitief gemaakt
 Jouw rc directie is opgelopen. Dit is niet conform onze afspraak. Klopt dit en wat is hiervan de reden? Is dit in 2015 ook zo geweest?
 De post belastingen passiva is opgelopen. Zijn hier nu achterstanden? En zo ja heb je die gemeld?
 Er is een aflossing opgenomen op de achtergestelde lening van je vader [de lening van [naam bedrijf 2] ; de rechtbank]. We hebben afgesproken dat aflossingen niet zijn toegestaan. Is deze aflossing nu doorgegaan?
Verder heb ik nog de volgende vragen:
(…)
Momenteel is er sprake van een overstand op je rekeningcourant krediet. Ikz verzoek je deze aan te zuiveren. Lukt dit [niet] dan graag reden aangeven en wanneer je dat wel kan.
Kan je me aangeven of [je] in staat bent om de rente en aflossingen te blijven betalen de komende periode? Of wordt dit een probleem?”.
2.14.
Op 29 april 2016 is door een derde executoriaal beslag op het pand gelegd voor een vordering van ongeveer € 4.000.
2.15.
De bank heeft [naam bestuurder] op 11 mei 2016 gemaild:
“heb je geprobeerd te bereiken maar krijg je niet te pakken. Op mijn onderstaande email heb je niet meer gereageerd. Hoe gaat het nu en kan je de vragen beantwoorden? Kan je mij even bellen.”.
2.16.
In een brief van 20 mei 2016 heeft de bank aan Metropa c.s. bericht dat de kredietrelatie op grond van de Algemene Bepalingen per direct is beëindigd. De bank heeft Metropa c.s. daarbij gesommeerd om de uitstaande kredieten - waaronder de rentevastleningen en het rekening-courantkrediet - van op dat moment circa € 1.289.000 per 1 juni 2016 integraal af te lossen. In deze brief is - voor zover relevant - nog het volgende te lezen:
“Uw relatiemanager (…) heeft tevergeefs (…) contact met u getracht te krijgen. Wij hebben tot onze spijt nog niet van u vernomen, teneinde een afspraak te maken om uw dossier en met name de overdracht naar de afdeling Intensief Beheer met u te bespreken.
Wij zijn derhalve genoodzaakt u thans middels dit schrijven te informeren.
ING maakt zich zorgen ten aanzien van de continuïteit van uw onderneming en de daarmee samenhangende kredietfaciliteiten, aangezien het ons ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe aan recente financiële informatie ontbreekt. Op grond van de door u geaccepteerde kredietvoorwaarden bent u verplicht jaarlijks deze informatie tijdig aan te leveren. U heeft pas eind januari 2016 concept jaarcijfers 2014 opgeleverd. Gezien de afwijkingen ten opzichte van de interne 2014 cijfers heeft uw relatiemanager hier vragen over gesteld, waarop tot op heden geen antwoord is ontvangen. Ook hebben enkel interne eerstekwartaalcijfers 2015 ontvangen, zodat van een actueel financieel inzicht van uw onderneming bij ING thans geen sprake is.
Op basis van de wel voorhanden gegevens kunnen wij vaststellen dat uw onderneming minimaal 3 verliesjaren op rij heeft met daaruit voortvloeiende cashflowtekorten. Voorts hebben wij regelmatig terugkerende ongeoorloofde debetstanden genoteerd op het Rekening Courant Krediet (…). Als laatste hebben wij inmiddels twee exploten ontvangen, waarvan de ene een executoriale beslaglegging op het aan ING ondergezet onroerend goed (…) en de ander een executoriaal derdenbeslag. (…)
Wij informeren u hierbij tevens dat wij opdrachten zullen geven (…) het onroerend goed te laten taxeren (…)”
2.17.
Op 26 mei 2016 is door de belastingdienst voor een vordering van ruim € 298.500 conservatoir beslag op het pand gelegd.
2.18.
Met de beëindiging van de kredietrelatie per 20 mei 2016 is de kredietfaciliteit van Metropa c.s. - waaronder het als betaalrekening gebruikte rekening-courantkrediet - geblokkeerd. Begin juni 2016 heeft Metropa c.s. de bank verzocht de rekening-courantrekening voor noodzakelijke betalingen weer vrij te geven. Daartoe was de bank echter niet bereid.
2.19.
De bank heeft het pand en de aan haar verpande inboedel eind juni 2016 met het oog op een executieveiling laten taxeren. De taxatiekosten van € 4.890 heeft de bank ten laste gebracht van de rekening van Metropa c.s.
2.20.
Begin juli 2016 heeft Metropa c.s. aan de bank een concept koopbevestigingsbrief van 1 juli 2016 gestuurd. In deze brief is naast een aantal ontbindende voorwaarden een koopprijs van € 1.580.000 k.k. voor het pand opgenomen en een leveringsdatum van (uiterlijk) 31 december 2016. Daarop heeft de bank Metropa c.s. laten weten dat zij onder deze voorwaarden niet met een onderhandse verkoop kan instemmen en dat zij het veilingtraject daarom zal doorzetten.
2.21.
Op 15 juli 2016 is het pand onderhands verkocht tegen een koopprijs van € 1.580.000 k.k. In de aangepaste koopovereenkomst van 15 juli 2016 is 1 oktober 2016 als (uiterlijke) leveringsdatum vermeld.
2.22.
Op of omstreeks 25 juli 2016 is de bank door Metropa c.s. in kort geding betrokken. De inzet van het kort geding is onder meer geweest schorsing van het veilingtraject van het pand en ongedaanmaking van de beëindiging en blokkade van het rekening-courant krediet met bepaling dat de bank dit krediet niet eerder mag opeisen dan de geplande leveringsdatum van het pand (1 oktober 2016). De voorzieningenrechter heeft de bank bij vonnis van 12 augustus 2016 (hierna: het kortgedingvonnis) geboden om het rekening-courant krediet tijdelijk voort te zetten en de blokkade van dit krediet tijdelijk op te heffen tot in ieder geval uiterlijk 1 oktober 2016. Daarbij is bepaald dat Metropa c.s. van dit krediet - kort gezegd - alleen de noodzakelijke betalingen mocht verrichten. De voorzieningenrechter heeft de bank als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
2.23.
Na het kortgedingvonnis heeft de bank € 10.275 aan door de bank gemaakte juridische kosten van de rekening van Metropa c.s. afgeschreven.
2.24.
Het pand is op of omstreeks 1 oktober 2016 aan de koper geleverd. Met de opbrengst zijn alle uitstaande kredieten van Metropa c.s. afgelost. Kort daarvoor had de bank een bedrag van € 100.661 als vergoeding voor het vervroegd aflossen van de rentevastleningen ten laste van de rekening van Metropa c.s. gebracht.
2.25.
Bij brief van haar advocaat van 22 februari 2017 heeft Metropa c.s. de bank op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld. De bank is er in deze brief onder meer op gewezen dat zij diverse kosten ten onrechte aan Metropa c.s. heeft doorbelast.
2.26.
De bank heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen, maar een deel van de doorbelaste kosten aan overschrijdingsprovisie en debetrente (€ 3.175,57, € 757,35 en € 709) aan Metropa c.s. terugbetaald.
2.27.
Op 29 maart 2017 heeft de bank € 7.585,49 aan door haar gemaakte juridische kosten van de rekening van Metropa c.s. afgeschreven.

3.Het geschil

3.1.
Metropa c.s. vordert samengevat - bij vonnis:
( a) een verklaring voor recht dat de bank onrechtmatig jegens Metropa c.s. heeft gehandeld met veroordeling van de bank tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat;
( b) veroordeling van de bank tot betaling aan Metropa c.s. van de door Metropa c.s. onverschuldigd aan de bank betaalde vergoeding voor vervroegde aflossing van
€ 100.661, te vermeerderen met rente;
( c) veroordeling van de bank tot betaling aan Metropa c.s. van de door Metropa c.s. onverschuldigd aan de bank betaalde taxatiekosten van € 4.890, te vermeerderen met rente;
( d) veroordeling van de bank tot betaling aan Metropa c.s. van de door Metropa c.s. onverschuldigd aan de bank betaalde advocaat- en overige juridische kosten van
€ 17.860,49, te vermeerderen met rente;
( e) een verklaring voor recht dat de bank haar eigen juridische kosten met betrekking tot het geschil met Metropa c.s. dient te dragen, althans een regeling in goede justitie te bepalen met betrekking tot de juridische kosten van de bank;
( f) de bank op straffe van een dwangsom te verbieden om eigenmachtig haar juridische kosten van de rekeningen van Metropa c.s. af te schrijven, althans een regeling daarover in goede justitie vast te stellen;
( g) veroordeling van de bank tot betaling van een bedrag van € 3.025 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente;
( h) veroordeling van de bank in de kosten van het geding.
3.2.
Kort samengevat legt Metropa c.s. het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. De bank heeft bij de kredietverstrekking haar zorgplicht jegens Metropa c.s. geschonden en daarmee onrechtmatig gehandeld. Daarnaast verwijt Metropa c.s. de bank dat de beëindiging van de kredietrelatie zonder ingebrekestelling en zonder inachtneming van een opzegtermijn, waarbij alle rekeningen per direct worden geblokkeerd en alle uitstaande kredieten binnen tien dagen moeten worden terugbetaald, onzorgvuldig is geweest. Voorts is het in rekening brengen van taxatie- en eigen juridische kosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Deze kosten dienen dan ook te worden terugbetaald. Dat geldt ook voor de bij Metropa c.s. in rekening gebrachte vergoeding voor het vervroegd aflossen van de rentevastleningen, die volgens Metropa c.s. bovendien fout is berekend.
3.3.
De bank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover voor de beoordeling van belang - nader ingegaan.

4.De beoordeling

zorgplichtschending bij kredietverstrekking?

4.1.
Metropa c.s. stelt dat de bank haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de aan de hypothecaire geldleningen verbonden risico’s. Metropa c.s. verwijt de bank dat zij niet is gewaarschuwd dat de op de rentevastlening te betalen rente - zoals in 2014 is gebeurd - fors zou kunnen worden verhoogd. Toen de kredietfaciliteit in 2010 werd uitgebreid en in 2012 nog eens met € 150.000 werd verhoogd, had de bank Metropa c.s. bovendien voor de hogere aflossingsverplichtingen moeten waarschuwen. Daarbij heeft de bank onvoldoende onderzocht of Metropa c.s. de financiële gevolgen daarvan wel kon dragen. Gelet op het door Metropa c.s. in 2011 geleden verlies van € 114.000 had de bank daartoe wel aanleiding moeten zien. De bank heeft dan ook haar verzwaarde zorgplicht jegens Metropa c.s. geschonden, aldus steeds Metropa c.s.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om zakelijke - door een hypotheek gedekte - kredieten en niet om de verstrekking van een hypothecair krediet aan een consument. In dat laatste geval moet een bank om mogelijke overkreditering te kunnen vaststellen onderzoek verrichten naar de inkomens- en vermogenspositie van de consument en de consument waarschuwen als de kredietverstrekking mogelijk niet verantwoord is (zie Hoge Raad 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107). Daargelaten dat Metropa c.s. met het enkele feit dat zij in 2011 verlies heeft geleden en de kredietfaciliteit in 2012 is verhoogd onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat feitelijk sprake is geweest van overkreditering, is de rechtbank met de bank van oordeel dat een dergelijke informatie- en waarschuwingsverplichting in dit geval niet onder de reikwijdte van de zorgplicht van de bank valt. Daarvoor is van belang dat het een zakelijke kredietfaciliteit betreft, die bovendien voor het grootste deel bestaat uit rentevastleningen en een rekening-courantkrediet. Dat zijn geen ingewikkelde of risicovolle producten. De bank betoogt terecht dat de rente- en aflossingsverplichtingen op grond van de door Metropa c.s. in 2010 en 2012 geaccepteerde kredietoffertes voor Metropa c.s. kenbaar zijn geweest en Metropa c.s. dus zelf kon inschatten of zij deze kon dragen. Dat de bank in het kader van de op haar rustende zorgplicht Metropa c.s. voor de hogere aflossingen had moeten waarschuwen, valt al daarom niet in te zien.
4.3.
De bank kan evenmin worden verweten dat zij Metropa c.s. niet heeft gewaarschuwd dat de te betalen rente na het eindigen van de rentevastperiode substantieel hoger zou kunnen worden. Metropa c.s. was gelet op de kredietdocumentatie ermee bekend dat en wanneer de rentevastperiode zou aflopen. Dat de bank vervolgens in het kader van een nieuwe rentevastperiode een lagere maar ook een hogere rente kan aanbieden, ligt voor de hand. Het is dan aan Metropa c.s. om het aangeboden rentepercentage wel of niet te accepteren. Nu [naam bestuurder] op de comparitie heeft verklaard dat Metropa c.s. naar aanleiding van de in 2014 geoffreerde hogere rente geen herfinanciering elders heeft overwogen, wordt aan de stelling van Metropa c.s. dat zij geen redelijke termijn heeft gekregen om de kredieten bij een andere bank over te sluiten voorbijgegaan.
4.4.
Al met al wordt geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de bank bij de kredietverstrekking aan Metropa c.s. in 2010 en 2012 in strijd heeft gehandeld met haar jegens Metropa c.s. in acht te nemen zorgplicht en onrechtmatig heeft gehandeld. In zoverre is de onder 3.1.a gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar.
beëindiging kredietrelatie
4.5.
Metropa c.s. stelt dat de beëindiging van de kredietfaciliteit op 20 mei 2016 op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden en dat de beëindiging met onmiddellijke ingang zonder ingebrekestelling en waarschuwing vooraf, waarbij een veel te korte opeisingstermijn van tien dagen is gehanteerd en Metropa c.s. geen overgangsperiode is gegund, onzorgvuldig van de bank is geweest.
4.6.
De bank betwist dit. Zij voert daartoe aan dat de kredietrelatie met Metropa c.s. op grond van artikel 11.1 ABK per direct kon worden opgezegd en de uitstaande kredieten opgeëist, zonder dat daarvoor een ingebrekestelling was vereist. Volgens de bank was zij daartoe bevoegd omdat tegen de met Metropa c.s. gemaakte afspraken in:
  • de kredietlimiet van de rekening-courantfaciliteit is overschreden;
  • de rekening-courantverhouding tussen de [naam bedrijf 1] en [naam bestuurder] is opgelopen in plaats van dat deze is afgebouwd;
  • op de achtergestelde vordering van [naam bedrijf 2] is afgelost;
  • de jaarrekeningen veel later dan zes maanden na het boekjaar zijn aangeleverd;
  • herhaaldelijk niet is gereageerd op informatieverzoeken van de bank, onder meer naar aanleiding van de onjuist gebleken interne financiële cijfers over 2014.
Daarnaast heeft de bank erop gewezen dat Metropa c.s. in de jaren 2011, 2012 en 2013 verlieslatend is geweest en in 2014 sprake is geweest van een negatief werkkapitaal. Nu bovendien in de aan de bank begin 2016 verstrekte concept jaarrekeningen over 2014 is opgenomen dat de continuïteit van Metropa c.s. onzeker is en daarna ook nog executoriaal beslag is gelegd, is bij de bank gegronde vrees ontstaan dat Metropa c.s. haar betalingsverplichtingen jegens de bank niet zou kunnen nakomen, aldus de bank.
4.7.
Beoordeeld zal moeten worden of de beëindiging van de kredietovereenkomst door de bank rechtsgeldig is geweest. Als een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst - zoals in dit geval op de voet van artikel 11.1 ABK - moet de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Dat laatste brengt mee dat de beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke contractuele bevoegdheid niet rechtsgeldig is als gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (vlg. Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). Daarbij kan gewicht worden toegekend aan de in artikel 2 Algemene Bankvoorwaarden neergelegde zorgplicht van de bank en dienen de belangen van partijen worden afgewogen.
4.8.
Op grond van artikel 11.1 ABK heeft de bank de bevoegdheid de kredietfaciliteit van Metropa c.s. met onmiddellijke ingang te beëindigen en de uitstaande kredieten terstond en ineens op te eisen, zonder dat daarvoor een ingebrekestelling is vereist als Metropa c.s.
- kort gezegd - een verplichting jegens de bank niet nakomt. Zoals blijkt uit de brief van
20 mei 2016 (zie 2.16) heeft de bank onder meer het niet tijdig aanleveren van jaarrekeningen, het herhaaldelijk niet voldoen aan verzoeken om (financiële) informatie en regelmatig terugkerende ongeoorloofde overstanden op de rekening-courantrekening aan de beëindiging van de kredietfaciliteit ten grondslag gelegd. Niet in geschil is dat Metropa c.s. jegens de bank gehouden was om de jaarrekening zes maanden na het boekjaar aan de bank te verstrekken. Nu de bank pas begin 2016 de (concept) jaarrekeningen over 2014 van Metropa c.s. heeft ontvangen, is Metropa c.s. deze verplichting niet nagekomen. Dat geldt ook voor de niet in geschil zijnde verplichting van Metropa c.s. om desgevraagd informatie aan de bank te verstrekken. Uit de onder 2.13 en 2.15 weergegeven e-mails blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat Metropa c.s. daaraan niet heeft voldaan. Dat Metropa c.s. regelmatig (volgens Metropa c.s. geringe) ongeoorloofde overstanden op de rekening-courantrekening heeft laten ontstaan, is niet in geschil. Dit betekent dat aan de voorwaarden voor de gebruikmaking van de bevoegdheid tot beëindiging van de kredietfaciliteit en opeising als bedoeld in artikel 11.1 ABK is voldaan.
4.9.
Vervolgens is het echter de vraag of de beëindiging van de kredietfaciliteit door de bank, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Naast hetgeen onder r.o. 4.8 is overwogen met betrekking tot de aan Metropa c.s. te maken verwijten, acht de rechtbank nog het volgende van belang.
4.10.
Metropa c.s. heeft in 2011, 2012 en 2013 verlies geleden. Hoewel Metropa c.s. op basis van de in mei 2015 aan de bank verstrekte interne financiële cijfers over 2014 winst zou hebben gemaakt, bleek dit op grond van de (concept) jaarrekeningen van 2014 niet zo te zijn. Uit deze jaarrekeningen volgt dat Metropa c.s. in 2014 wederom verlies heeft geleden, dat sprake was van een negatief werkkapitaal en dat de continuïteit van de onderneming onzeker was. Anders dan Metropa c.s. heeft betoogd, is de onzekerheid over de continuïteit van de onderneming volgens de toelichting op de jaarrekeningen te wijten aan het negatieve eigen vermogen en het verlies van Metropa over 2014 (zie 2.10).
Voorts is van belang dat Metropa c.s. niet heeft betwist dat uit de (concept) jaarrekeningen 2014 is af te leiden dat de rekening-courantverhouding tussen de [naam bedrijf 1] en [naam bestuurder] is opgelopen en op de achtergestelde vordering van [naam bedrijf 2] is afgelost. Dit is in strijd met de gemaakte afspraken (zie 2.4 en 2.7). Daaraan doet niet af dat het oplopen van de rekening-courantverhouding het gevolg zou zijn geweest van een (niet nader door Metropa c.s. toegelichte) boekhoudkundige verwerking en de aflossing door middel van verrekening zou hebben plaatsgevonden.
4.11.
Gelet op dit alles is sprake van meerdere beëindigingsgronden, die de belangen van de bank raken. Dat op het moment van beëindiging sprake was van een relatief geringe overstand op de rekening-courantrekening van € 7.858, Metropa c.s. geen achterstanden had in haar aflossingen en rentebetalingen en evenmin sprake was van een onderdekking, maakt dat niet anders.
4.12.
Verder speelt een rol dat Metropa c.s. blijkens de onder 2.12 aangehaalde e-mail van 1 april 2016 in het kader van bezuinigingsmaatregelen van plan was het pand te verkopen, in welk geval Metropa c.s. ook een vergoeding voor het vervroegd aflossen van de rentevastleningen had moeten betalen.
Kort daarna heeft de bank bij e-mail van 11 april 2016 (zie 2.13) bij [naam bestuurder] geïnformeerd naar de vorderingen met betrekking tot de voorgenomen bezuinigingsmaatregelen en [naam bestuurder] gewezen op de opgelopen rekening-courantverhouding en de aflossing op de achtergestelde vordering van [naam bedrijf 2] en daar vragen over gesteld. Metropa c.s. heeft niet gemotiveerd betwist dat zij hierop en naar aanleiding van de onder 2.15 weergegeven e-mail van de bank van 11 mei 2016 niet heeft gereageerd. Ook heeft Metropa c.s. niet gesteld dat zij een door de bank gevraagde verklaring heeft gegeven voor de discrepantie tussen de interne cijfers en de (concept) jaarrekeningen. Daarmee zijn voorafgaand aan de beëindiging van de kredietfaciliteit de (gerechtvaardigde) zorgen van de bank dus niet weggenomen.
4.13.
Daarnaast is van belang dat ten tijde van de beëindiging van de kredietfaciliteit sprake was van een tweetal executoriale beslagen, zoals ook door de bank in haar brief van 20 mei 2016 wordt vermeld.
4.14.
Ten slotte speelt de door de bank gehanteerde termijn voor terugbetaling een rol. De in de brief van 20 mei 2016 genoemde termijn van elf dagen was onmiskenbaar zeer kort. Hoewel de financiering formeel per 1 juni 2016 werd opgeëist, heeft de bank echter de feitelijke opeising van de financiering uitgesteld tot 1 oktober 2016, de datum waarop het op 15 juli 2016 onderhands verkochte pand werd geleverd. Daarmee is in de gegeven omstandigheden feitelijk geen onredelijk korte termijn gegeven.
4.15.
In het licht van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank met de bank van oordeel dat de beëindiging van de kredietfaciliteit met als gevolg dat geen gebruik meer kon worden gemaakt van de kredietfaciliteit, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is geweest. De kredietbeëindiging is een ingrijpende maatregel die onmiskenbaar grote gevolgen heeft voor Metropa c.s. Niet alleen kan geen gebruik meer worden gemaakt van de kredietfaciliteit, maar ook dient de openstaande schuld te worden voldaan, met alle gevolgen van dien. Verder weegt mee dat de bank bij het uiten van haar zorgen Metropa c.s. had kunnen waarschuwen voor het risico van een beëindiging. Daartegenover staat echter dat sprake is van serieuze beëindigingsgronden die de positie van de bank en haar kredietrisico raken. In de gegeven omstandigheden wegen de belangen van Metropa c.s. bij voortzetting van de kredietfaciliteit niet zwaarder dan het belang van de bank bij kredietbeëindiging. Niet kan worden gezegd dat de bank uit hoofde van de op haar rustende zorgplicht anders had moeten handelen. De beëindiging van de kredietfaciliteit door de bank is daarmee rechtsgeldig en jegens Metropa c.s. niet onzorgvuldig en evenmin onrechtmatig geweest. De onder 3.1.a gevorderde verklaring voor recht is daarom niet toewijsbaar.
vergoeding voor vervroegde aflossing
4.16.
Niet in geschil is dat Metropa c.s. op grond van artikel 25.2 ABK aan de bank een vergoeding moet betalen als de rentevastleningen vervroegd worden afgelost. Metropa c.s. stelt evenwel dat het gegeven de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de bank de vergoeding voor vervroegde aflossing bij haar in rekening heeft gebracht. Daartoe stelt Metropa c.s. dat zij zich genoodzaakt zag het pand onderhands te verkopen en de rentevastleningen met de opbrengst vervroegd af te lossen. De bank had immers de kredietfaciliteit beëindigd en stuurde aan op een executoriale verkoop van het pand, aldus Metropa c.s. Daarnaast betoogt Metropa c.s. dat de bank alle uitstaande kredieten uit de opbrengst van het pand betaald heeft gekregen en geen schade heeft geleden. Ten slotte wijst Metropa c.s. erop dat de rentevastperiode van de grootste rentevastlening in 2014 nog voor een langere tijd is vastgezet en dat daardoor een hogere vergoeding werd verschuldigd.
4.17.
Met de bank is de rechtbank van oordeel dat deze door Metropa c.s. gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn voor een geslaagd beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Daarbij wordt overwogen dat, zoals de bank terecht heeft aangevoerd, artikel 25.2 ABK expliciet bepaalt dat de vergoeding ook moet worden betaald als de vervroegde aflossing het gevolg is van opeising op de voet van artikel 11 ABK. Metropa c.s. wordt niet gevolgd in haar stelling - voor zover al relevant - dat zij onder druk van een executoriale verkoop het pand onderhands heeft verkocht. Uit de onder 2.12 aangehaalde e-mail van [naam bestuurder] van
1 april 2016 volgt namelijk dat Metropa c.s. al van plan om het pand onderhands te verkopen. Wat de langere rentevastperiode betreft, heeft te gelden dat Metropa c.s. deze zelf in 2014 met de bank heeft afgesproken.
4.18.
Als het gaat om de hoogte van de vergoeding wordt het volgende vooropgesteld. Op grond van artikel 25.2 ABK dient Metropa c.s. de contante waarde van het renteverschil te voldoen dat de bank over de resterende rentevastperiode als gevolg van de vervroegde aflossing derft. Het renteverschil bestaat ingevolge de tekst van artikel 25.2 ABK uit de door Metropa c.s. te betalen rente als de vervroegde aflossing niet zou hebben plaatsgevonden, verminderd met de rente die de bank op het moment van vervroegde aflossing op de interbancaire markt zou kunnen ontvangen over vergelijkbare leningen die qua grootte gelijk zijn aan de vervroegde aflossing en qua looptijd gelijk zijn aan de resterende rentevastperiode.
4.19.
Metropa c.s. stelt dat de bank onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de in rekening gebrachte vergoeding van € 100.661 is berekend en dat de in artikel 25.2 ABK bedoelde vergelijkingsrente minimaal 6% moet zijn. Zij verwijst daartoe naar het door haar overgelegde overzicht met tarieven die de bank hanteert bij zakelijke rentevastleningen, waaruit volgens haar blijkt dat de bank voor een rentevastlening van 10 jaar een rente rekent tussen de 3% en 13%. Metropa c.s. wordt hierin niet gevolgd. Uit de door de bank overgelegde berekening van de vergoeding blijkt dat zij een vergelijkingsrente heeft gehanteerd van 3,8104%. De bank heeft vervolgens toegelicht uit welke componenten deze rente is opgebouwd. In dat verband heeft de bank onbestreden betoogd dat de door haar gerekende vergelijkingsrente lager is omdat het interbancaire tarief - dat wil zeggen het EURIBOR-component - in 2016 lager was dan de contractuele rente. Daardoor heeft de bank voor het vervroegd afgeloste bedrag niet de rente kunnen ontvangen waarvoor zij de gelden op de kapitaalmarkt had aangetrokken. Gegeven deze toelichting en het feit dat Metropa c.s. op de comparitie heeft onderschreven dat de bank rekening heeft gehouden met de vergoedingsvrije ruimte, heeft Metropa c.s. onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de vergoeding onjuist door de bank is berekend. Het gevorderde bedrag van € 100.661 is daarom niet toewijsbaar.
taxatiekosten en kosten van juridische bijstand
4.20.
Metropa c.s. betwist niet dat de bank op grond van artikel 14.1 ABK kosten aan Metropa c.s. kan doorbelasten die de bank heeft gemaakt in verband met de uitoefening van haar rechten uit hoofde van de kredietrelatie en inning van verschuldigde bedragen. Dat de eind juni 2016 van de rekening van Metropa c.s. afgeschreven taxatiekosten van € 4.890 (zie 2.19) als dergelijke kosten kwalificeren, heeft Metropa c.s. evenmin betwist. Metropa c.s. betoogt evenwel dat de bank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen door deze taxatiekosten aan haar door te berekenen. Volgens Metropa c.s. had zij immers al een waardebepaling laten opmaken en de bank was bovendien op de hoogte van de vergaande onderhandelingen in het kader van de onderhandse verkoop van het pand. Voor zover Metropa c.s. hiermee een beroep heeft willen doen op artikel 6:248 lid 2 BW, faalt dit beroep. De door Metropa c.s. gestelde feiten en omstandigheden maken niet dat het in rekening brengen van de taxatiekosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit geldt temeer nu, zoals de bank onbestreden heeft aangevoerd, de bank vooraf heeft aangekondigd dat het pand zou worden getaxeerd (zie 2.16) en niet gebleken is dat Metropa c.s. op dat moment hiertegen heeft geprotesteerd. Het gevorderde bedrag van € 4.890 is daarom niet toewijsbaar.
4.21.
De gevorderde terugbetaling van de door Metropa c.s. betaalde advocaat- en overige juridische kosten van de bank van € 17.860,49 acht de rechtbank wel toewijsbaar. Daarvoor is het volgende redengevend. Metropa c.s. heeft onbetwist gesteld dat een bedrag van € 10.275 ziet op de in 2.22 vermelde kortgedingprocedure en de nasleep daarvan. Metropa c.s. heeft verder erop gewezen dat de proceskostenveroordeling door het eigenhandig afboeken van het bedrag van € 10.275 een lege huls wordt en dat hierdoor de toegang tot de rechter in het geding raakt. Gelet op de uitkomst van de kortgedingprocedure en het feit dat de bank door de voorzieningenrechter als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten is veroordeeld, acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de bank haar juridische kosten in verband met deze kortgedingprocedure desalniettemin op grond van artikel 14.1 ABK bij Metropa c.s. in rekening brengt. Dat geldt ook voor het bedrag van € 7.585,49 dat volgens de onweersproken stellingen van Metropa c.s. bij haar in rekening is gebracht naar aanleiding van haar brief van 22 februari 2017. Vaststaat dat de bank naar aanleiding van deze brief correcties heeft doorgevoerd en een aantal bedragen heeft teruggestort (zie 2.25). Nu het er dus voor moet worden gehouden dat een deel van de in rekening gebrachte kosten ziet op (herstel van) door de bank gemaakte fouten en de bank het doorbelaste bedrag op geen enkele wijze heeft onderbouwd, leidt dit ertoe dat ook dit bedrag onverschuldigd is betaald.
4.22.
Dit betekent dat € 17.860,49 aan Metropa c.s. moet worden terugbetaald. De over dit bedrag vanaf 22 februari 2017 gevorderde wettelijke rente (naar de rechtbank begrijpt) als bedoeld in artikel 6:119 BW is door de bank niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
4.23.
De door Metropa c.s. onder 3.1.e gevorderde verklaring voor recht en het onder 3.1.f gevorderde verbod zijn niet toewijsbaar. De in artikel 14.1 ABK neergelegde bevoegdheid van de bank wordt immers niet door Metropa c.s. betwist. Per concreet geval zal dan ook moeten worden beoordeeld of de gebruikmaking van de bevoegdheid om kosten door te belasten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
buitengerechtelijke kosten
4.24.
Metropa c.s. vordert een bedrag van € 3.025 aan buitengerechtelijke incassokosten. De toe te wijzen vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De bank heeft voldoende gemotiveerd betwist dat Metropa c.s. daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en dat de kosten waarvan Metropa c.s. vergoeding vordert, dienen te worden beschouwd als buitengerechtelijke incassokosten. Nu Metropa c.s. geen daartoe strekkend bewijsaanbod heeft gedaan, zal deze vordering worden afgewezen.
proceskosten
4.25.
In de uitkomst van de procedure ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de bank tot betaling aan Metropa c.s. van een bedrag van € 17.860,49 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf
22 februari 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker, rechter, bijgestaan door mr. N.M. Bindhammer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2018.