ECLI:NL:RBAMS:2018:5250

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
13/013630-94
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van een tbs'er na vordering tot verlenging

Op 7 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de terbeschikkingstelling van een tbs'er, die oorspronkelijk ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor diefstal met geweld in 1996. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar afgewezen en de terbeschikkingstelling beëindigd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de bevindingen van deskundigen en de huidige situatie van de tbs'er, die onder behandeling was bij GGz Centraal. De tbs'er had een geschiedenis van schizofrenie en middelenmisbruik, maar vertoonde tekenen van stabiliteit en medicatietrouw. De rechtbank oordeelde dat het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau was teruggebracht en dat de tbs'er in staat was om onder begeleiding van de reguliere geestelijke gezondheidszorg verder te gaan. De rechtbank benadrukte dat de beëindiging van de terbeschikkingstelling niet in strijd was met de wet, omdat er een naadloze overgang naar een rechterlijke machtiging zou plaatsvinden. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de tbs'er, zijn raadsman en de officier van justitie, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/013630-94 (23/000066-95)
Beschikking op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 11 januari 2018 tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van:
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende op het [adres] , onder toezicht van [naam kliniek] .

1.Inleiding

De terbeschikkinggestelde (tbs’er) is bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 februari 1996 veroordeeld ter zake van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg (artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek van voorarrest en ter beschikking gesteld om van overheidswege te worden verpleegd. De termijn van de terbeschikkingstelling is op 6 maart 1996 gaan lopen en voor het laatst bij beschikking van deze rechtbank van 15 maart 2017 met één jaar verlengd. Op 12 januari 2018 is op de griffie van deze rechtbank een vordering tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling ingekomen.

2.Vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlengen van de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar.

3.Procesgang

3.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 februari 1996;
  • het psychologisch adviesrapport van L.M.L. Thung, klinisch psycholoog, van 25 november 2017;
  • het psychiatrisch adviesrapport van M.M. Sprock, psychiater, van 26 november 2017;
  • het rapport van de [naam kliniek] van 5 januari 2017 (de rechtbank leest: 2018) en de aanvulling daarop van 23 april 2018 en de daarbij overgelegde wettelijke aantekeningen als bedoeld in artikel 509o, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering;
  • het proces-verbaal van de openbare raadkamerzitting van 8 februari 2018;
  • de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2018 betreffende het verlenen van een voorlopige machtiging met betrekking tot de tbs’er.
3.2.
Op 8 februari 2018 is de rechtbank begonnen met de behandeling van de vordering tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling. Zij heeft de behandeling toen aangehouden tot de zitting van 7 mei 2018 om de beslissing op de vordering rechterlijke machtiging af te wachten.
3.3.
De rechtbank heeft op 7 mei 2018 de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer, de terbeschikkinggestelde en diens raadsman mr. I. de Vos, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundige drs. E.M.G. Bischoff, hoofd behandeling bij de [naam kliniek] , in openbare raadkamer gehoord.
3.3.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering af te wijzen en de terbeschikkingstelling te beëindigen.
3.4.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen en de terbeschikkingstelling te beëindigen.

4.Beoordeling

4.1.1.
Aan het rapport van de [naam kliniek] van 5 januari 2018 wordt onder meer het volgende ontleend:
De heer [naam terbeschikkinggestelde] is gediagnosticeerd met schizofrenie, middelenmisbruik en persoonlijkheidsproblematiek. Hij functioneert al zeer geruime tijd in verschillende instellingen binnen het kader van de tbs met dwangverpleging en tot aan de start van behandeling met clozapine in 2008, is sprake van veel gewelddadige incidenten. Thans is hij medicatietrouw en heeft hij enig ziektebesef; er is overeenstemming over de diagnose schizofrenie en hij geeft aan begeleiding en medicatie nodig te hebben. Hij heeft echter weinig zicht op signalen van psychiatrische ontregeling en stappen die hij kan ondernemen om dit te voorkomen. Zijn zelfcontrole is onder invloed van de behandeling positief ontwikkeld en hij is langdurig abstinent van middelen. Hij blijft echter angstig en is onder invloed van stress geneigd de werkelijkheid achterdochtig te
interpreteren. Ten behoeve van het risicomanagement, teneinde terugval in gewelddadig gedrag te voorkomen, blijven externe structuur, ondersteuning en toetsing noodzakelijk.
Vanuit [naam locatie 1] , een locatie van de [naam kliniek] , gelegen op het terrein van GGz Centraal in [plaatsnaam] , werden de afgelopen jaren de mogelijkheden tot (partiële) overgang naar de reguliere ggz nader onderzocht. In de periode 2014-2016 vinden vanuit [naam locatie 1] meerdere pogingen plaats de heer [naam terbeschikkinggestelde] onder de vlag van de tbs in te bedden in een woonvoorziening op het terrein van GGz Centraal. Dit verloopt telkens onsuccesvol, met terugplaatsing in [naam locatie 1] tot gevolg. De reclassering heeft gedurende 2015-2016 contact onderhouden in het kader van FPT. Op basis van het contact met de heer [naam terbeschikkinggestelde] en de stagnerende ontwikkeling naar stabiliteit bij verblijf in een sociowoning adviseert de reclassering, in overeenstemming met de kliniek, negatief ten aanzien van een overweging tot voorwaardelijke beëindiging (VB). Een uitstroomtraject middels een VB en toezicht door reclassering is hierdoor thans geen reële optie. Uitstroom middels een overgang naar een rechterlijke machtiging lijkt een passender traject. In december 2016 verhuist de heer [naam terbeschikkinggestelde] vanuit [naam locatie 1] naar een open afdeling van [naam afdeling] (onderdeel van GGz Centraal en op hetzelfde terrein als [naam locatie 1] gelegen). Het verblijf In [naam afdeling] verloopt goed. De heer [naam terbeschikkinggestelde] is psychiatrisch stabiel en hij volgt zijn dagprogramma naar behoren. Zijn onbegeleide verloven worden verder uitgebreid, waarbij gaandeweg een groter beroep op zijn zelfstandigheid wordt gedaan. Ook dit verloopt naar wens. Afgelopen periode vindt er uitvoerig multidisciplinair overleg plaats omtrent de haalbaarheid van een – in het eerste kwartaal van 2018 gepland staande – overgang naar een rechterlijke machtiging. De heer [naam terbeschikkinggestelde] zal zijn verblijf In [naam afdeling] kunnen continueren, ook als sprake is van een rechterlijke machtiging. Zowel [naam afdeling] als [naam locatie 1] staan achter dit beoogde traject.
De [naam kliniek] adviseert formeel een verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor de duur van één jaar. Ter zitting zal naar alle waarschijnlijkheid worden verzocht de maatregel onvoorwaardelijk te beëindigen, dan wel de zitting voor de termijn van drie maanden aan te houden in geval de civielrechtelijke procedure nog niet is afgerond.
4.1.2.
De aanvulling van 23 april 2018 op het rapport houdt het volgende in:
De uitspraak over de verlenging van de tbs is aangehouden ter zitting van 8 februari jl. in het licht van de waarschijnlijke beschikking voor een rechterlijke machtiging als naadloos aansluitend kader voor voortzetting van de psychiatrische behandeling bij GGz Centraal, thans afdeling [naam afdeling] J, te [plaatsnaam] . De beschikking voor een voorlopige machtiging is afgegeven op 12 maart 2018 en zal ingaan op 7 mei 2018 onder voorwaarde dat dan de tbs wordt opgeheven of na 7 mei, tenzij de tbs later dan 20 mei zal worden opgeheven.
Samengevat kan gesteld worden dat de heer [naam terbeschikkinggestelde] zijn medicatietrouw handhaaft en zich hier ook gemotiveerd over uitspreekt (clozapine; antipsychotica). Er is sprake van relatieve psychiatrische stabiliteit met blijvende symptomen in de vorm van een angstig, aanklampende houding. Hij wordt gemotiveerd tot het minderen van de rustgevende medicatie (oxazepam). Ook handhaaft hij zijn langdurige abstinentie van middelenmisbruik en ook hierover spreekt hij gemotiveerd. Hij volgt zijn dagstructuur, waarvan zijn dagelijkse zelfzorg en hygiëne van zijn kamer onderdelen vormen. Als dagbesteding is hij dagelijks korte tijd bezig in het onderhoud van het terrein van GGz Centraal. Zijn sociale vaardigheden tussen de medepatiënten zijn voldoende. De heer [naam terbeschikkinggestelde] is gaandeweg beduidend vrijer geworden in het contact met begeleiders. Er zijn geen klachten vanuit de behandelaars en begeleiders van de [naam afdeling] ; hij valt op de afdeling op als een van de meest gestructureerd functionerende patiënten. De frequentie van de contactmomenten met vooral de mentor vanuit het transmurale team van [naam locatie 1] is weliswaar verminderd, maar de heer [naam terbeschikkinggestelde] meldt zich nog steeds veelvuldig bij [naam locatie 1] . Het besef dat dit stoppen zal, lijkt nog niet geheel binnen te komen en nieuwe regelingen zijn moeilijk op te nemen voor hem. Zo heeft hij moeite met aanpassen aan de regelingen en aanwijzingen vanuit de bewindvoerder. Hij ontvangt minder financiële middelen en ook keurt de bewindvoerder de aanschaf van een nieuw paspoort af. Over deze zaken is hij geneigd zich sterk dwingend op te stellen. Zo wil hij bijvoorbeeld zo snel mogelijk op vakantie naar Marokko en daartoe een geldig paspoort regelen, terwijl hij zich nauwelijks interesseert, laat staan realiseert, dat hiertoe ook binnen een rechterlijke machtiging aan meer (inhoudelijke) randvoorwaarden dient te worden voldaan.
Er hebben zich in de afgelopen periode geen delictgerelateerde incidenten voorgedaan. Op basis van de risicotaxatie van 3 januari 2018 komt naar voren: ‘Binnen het kader van een rechterlijke machtiging is sprake van een verminderd stringent toezicht dan binnen de terbeschikkingstelling, echter wordt het toezicht in de directe nabijheid en als onderdeel van de professionele ondersteuning vorm gegeven waarmee het risico op gewelddadig gedrag als matig wordt ingeschat.’
Al met al adviseren wij u thans, na afronding van de civielrechtelijke procedure, om de
terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen teneinde de afgegeven beschikking voor een rechterlijke machtiging te laten ingaan tussen 7 en 20 mei 2018.
4.1.3.
De deskundige heeft dit advies ter zitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld, toegelicht en nader onderbouwd.
4.2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2018 is ten aanzien van de tbs’er een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) verleend tot verblijf van de tbs’er in GGZ Centraal, locatie [naam locatie 2] te [plaatsnaam] of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, met ingang van 7 mei 2018 onder de voorwaarde dat op 7 mei 2018 de tbs zal zijn opgeheven, althans onder de voorwaarde van opheffing van de tbs na 7 mei 2018 en met ingang van de datum van opheffing tenzij de tbs later wordt opgeheven dan op 20 mei 2018, in welk geval aan de voorwaarde niet is voldaan.
4.2.2.
In de desbetreffende beschikking overweegt de rechtbank Midden-Nederland het volgende:
Betrokkene onderkent de stoornis van de geestvermogens. Sinds hij medicatie krijgt, gaat het goed en zijn er geen incidenten meer geweest. Er is nu structuur in zijn leven en dit wil hij graag doorzetten. De raadsvrouw heeft namens betrokkene verzocht het verzoek om een voorlopige machtiging toe te wijzen omdat dan naar verwachting de tbs op 7 mei 2018 beëindigd zal worden. Volgens de behandelaren is het contact met [naam locatie 1] – waar betrokkene met een tbs verbleef – afgebouwd. De huidige structuur, duidelijkheid en het dagprogramma hebben daarbij geholpen. Er is vertrouwen dat de overgang naar de normale psychiatrie goed zal verlopen. Er zijn nog wel aandachtspunten, maar voldoende mogelijkheden voor betrokkene om langer te blijven. Wel zal een duidelijk kader en medicatie nodig blijven. Anders is er een grote kans op terugval, drugsgebruik en gevaar voor anderen. De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens en dat de stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie, de betrokkene gevaar doet veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat het gevaar, namelijk het gevaar dat betrokkene een ander ernstig letsel zal toebrengen, niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
4.3.
De rechtbank is – met de [naam kliniek] , het Openbaar Ministerie en de tbs’er en zijn raadsman – van oordeel dat, het recidiverisico tot een zodanig aanvaardbaar niveau is teruggebracht dat behandeling en begeleiding door GGz Centraal, locatie [naam locatie 2] te [plaatsnaam] op basis van de door de rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2018 verleende machtiging op grond van de Wet Bopz kan plaatsvinden, zodat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen en de terbeschikkingstelling dient te worden beëindigd omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het voortduren van de terbeschikkingstelling niet (langer) eist.
4.4.1.
De rechtbank overweegt ten slotte ambtshalve het volgende. Artikel 509t, tweede lid Sv, laatste volzin, bepaalt, dat – voordat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd – de verpleging van overheidswege gedurende minimaal één jaar voorwaardelijk dient te zijn beëindigd.
4.4.2.
De dwangverpleging van de terbeschikkinggestelde is niet voorwaardelijk beëindigd, zodat nog niet is voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 509t, tweede lid, Sv.
4.4.3.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de aanleiding tot wijziging van artikel 509t, tweede lid Sv, laatste volzin, samenhangt met de wens van de wetgever om – in geval van een beëindiging van de tbs met dwangverpleging contrair aan de adviezen van de deskundigen – een abrupte terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij zonder enige vorm van begeleiding te voorkomen, aangezien daarmee het recidiverisico wordt vergroot. Door een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging vindt de terugkeer geleidelijker en met meer waarborgen omkleed plaats (Kamerstuk 32 337 nr. 7, Nota van wijziging, 2 februari 2011).
4.4.4.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in zijn brief van 19 december 2014 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk, 29 452, nr. 186), opgemerkt dat met de op 1 juli 2013 in werking getreden wijziging van het tweede lid van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering geenszins is beoogd de overgang van het strafrechtelijk kader naar het civiele kader in de weg te staan.
4.4.5.
Aangezien bij de beëindiging van de maatregel is voorzien in een onmiddellijke en naadloze overgang naar een opname op grond van de Wet Bopz door middel van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging en dus geen sprake is van een abrupte terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij zonder enige vorm van begeleiding staat het tweede lid van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering niet aan beëindiging van de terbeschikkingstelling in de weg (Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3657 en Rechtbank Amsterdam 26 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:422).

5.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling af en beëindigt de terbeschikkingstelling van [naam terbeschikkinggestelde] .
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2018.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.