ECLI:NL:GHARL:2014:3657

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
P14-0024
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling en voorwaarden voor beëindiging van verpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een terbeschikkinggestelde, die in een forensische psychiatrische instelling verbleef. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 20 december 2013 de vordering tot verlenging van de TBS afgewezen, wat het openbaar ministerie heeft aangevochten. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de afwijzing van de vordering niet in strijd was met artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de verpleging van overheidswege ten minste een jaar voorwaardelijk moet zijn beëindigd voordat de terbeschikkingstelling kan eindigen. Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde lijdt aan schizofrenie van het katatone type en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en dat het recidiverisico hoog is indien de TBS zou eindigen zonder adequate zorg. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd, met de voorwaarde dat de verpleging van overheidswege onder bepaalde voorwaarden kan worden beëindigd. Deze voorwaarden omvatten onder andere dat de terbeschikkinggestelde zich niet schuldig mag maken aan strafbare feiten, medewerking moet verlenen aan reclasseringstoezicht, en zich moet houden aan de aanwijzingen van de behandelaars in de forensische psychiatrische instelling. Het hof heeft benadrukt dat de veiligheid van de maatschappij en de noodzakelijke zorg voor de terbeschikkinggestelde voorop staan in deze beslissing.

Uitspraak

TBS P14/0024
Beslissing d.d. 24 april 2014
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] (Spanje) op [geboortedatum],
in het kader van transmuraal verlof verblijvende in [FPA] te [plaats], onder verantwoordelijkheid van [kliniek].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2013, houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 september 1998, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
- het verlengingsadvies van [kliniek] van 30 juli 2013;
- de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 27 augustus 2013;
- de adviesrapportage van de reclassering ten behoeve van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van 26 september 2013;
- de beschikking van de rechtbank-Midden-Nederland van 26 november 2013, houdende een verlening van een voorlopige machtiging, onder opschortende voorwaarde, tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg d.d. 6 december 2013;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de officier van justitie van 24 december 2013;
- de schriftuur hoger beroep van de officier van justitie van 13 januari 2014
- de aanvullende informatie van [kliniek] van 20 maart 2014, met als bijlage de notulen van de behandelplanbespreking van 25 februari 2014.
Het hof heeft ter zitting van 3 april 2014 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, en de advocaat- generaal mr. M.J.M van der Mark.

Overwegingen:

Het advies van de kliniek
Uit het verlengingsadvies volgt dat de terbeschikkinggestelde is gediagnosticeerd met schizofrenie van het katatone type, afhankelijkheid van verschillende middelen – in remissie onder gecontroleerde omstandigheden – en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Het recidiverisico bij verblijf in de [FPA] wordt als laag ingeschat. Indien de terbeschikkingstelling op dit moment zou eindigen, is de kans op recidive in gewelddadig gedrag hoog. De kans op oplopende spanningen, zonder inname van medicatie en steun van de kliniek, en toename van psychotische symptomen met uiteindelijk een nieuw delict als gevolg, is groot.
De reclassering is reeds een jaar betrokken bij het traject van de terbeschikkinggestelde. [FPA] heeft bevestigd dat de terbeschikkinggestelde daar kan blijven, ook wanneer de terbeschikkingstelling wordt vervangen door een rechterlijke machtiging op grond van de wet BOPZ. Verblijf in de FPA via een rechtelijke machtiging geniet de voorkeur van de terbeschikkinggestelde.
Gelet op de omstandigheid dat het ministerie (op advies van het AVT) geen proefverlof wil toestaan, terwijl de verlengingsrechter aandringt op een afwikkeling van de terbeschikkingstelling, wordt geadviseerd de maatregel te beëindigen om de bestaande patstelling te doorbreken. Aansluitend kan een vloeiende overgang naar de reguliere psychiatrie worden bewerkstelligd via de afgegeven rechterlijke machtiging, zodat de terbeschikkinggestelde in het vervolg in het kader van de BOPZ in de FPA te Roosenburg kan verblijven.
Ter terechtzitting van 6 december 2013 heeft de deskundige [naam] van de kliniek aangegeven dat de voorkeur van de kliniek uitgaat naar een beëindiging van de maatregel en overgang naar de BOPZ, omdat deze constructie de terbeschikkinggestelde meer rust geeft dan een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Uit de aanvullende informatie van de kliniek volgt dat de kliniek persisteert bij het verlengingsadvies. De terbeschikkinggestelde blijft afhankelijk van externe maatregelen om verdere ontregeling van zijn toestandsbeeld (onder meer door drugsgebruik) te voorkomen. Op de FPA waar de terbeschikkinggestelde thans verblijft, is zijn gedrag ook in het kader van de BOPZ beheersbaar.
Het advies van de reclassering
Gezien de complexe problematiek en de beperkte resultaten van de langdurige behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling zal het optreden van recidive steeds tot de mogelijkheden blijven behoren. De verwachtingen zijn wat dit betreft somber gestemd. De reclassering is van mening dat de terbeschikkinggestelde nog langdurig in een gedwongen kader zal moeten verblijven, maar dat de maatregel van terbeschikkingstelling geen meerwaarde meer heeft voor het verlagen van het recidiverisico. Met de kliniek is de reclassering van mening dat een volgende stap genomen dient te worden. De reclassering is van mening dat die stappen zo geleidelijk mogelijk genomen dienen te worden. Als de terbeschikkingstelling abrupt wordt beëindigd, bestaat het risico dat de terbeschikkinggestelde de structuur zal kwijtraken die hij in enige mate heeft opgebouwd. Het risico op terugval in middelengebruik is groot en het is te verwachten dat hij opnieuw zal gaan marchanderen over zijn medicatie. Daarnaast vormt zijn externaliserende en bagatelliserende houding, wanneer hij kijkt naar zijn gedrag en de gevolgen daarvan, een factor die het plegen van nieuwe delicten kan bevorderen. Een stok achter de deur in de vorm van verplicht reclasseringscontact in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, waarbij de kliniek en de reclassering de onderlinge rollen in de begeleiding kunnen afstemmen, acht de reclassering daarom wenselijk. De terbeschikkinggestelde past binnen de populatie van chronisch psychiatrische patiënten en in die zin zou ook in het kader van de BOPZ invulling kunnen worden gegeven aan een traject voor de terbeschikkinggestelde. Gelet op de psychische kwetsbaarheid van de terbeschikkinggestelde is de reclassering, bij afweging van de genoemde twee modaliteiten van mening dat een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met forensisch psychiatrisch toezicht via de reclassering het meest op haar plaats is.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Op 9 januari 2014 heeft de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een richtinggevende uitspraak gedaan met betrekking tot de toepasselijkheid van het gewijzigde artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. In die beslissing is onder meer ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van dat artikel. Daarbij is gewezen op de Toelichting op de Nota van Wijziging waaruit volgt dat een beëindiging van de terbeschikkingstelling niet plaats kan vinden dan nadat de verpleging van overheidswege tenminste een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. In die periode kan de terbeschikkinggestelde zich onder toezicht van de reclassering weer in het maatschappelijk verkeer begeven. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling echter beëindigd zonder dat daaraan een jaar voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met reclasseringstoezicht vooraf is gegaan. Daarmee is de beslissing waarvan beroep in strijd met artikel 509t, tweede lid. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de feitelijke situatie van de terbeschikkinggestelde door opname in het kader van de BOPZ niet zou verschillen van de situatie als bedoeld in artikel 509t, tweede lid. Dat is onjuist nu in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging bijvoorbeeld als voorwaarde kan worden opgenomen de verplichting tot - indien noodzakelijk - een time out in de kliniek. Bovendien kan bij overtreding van de voorwaarden een hervatting van de verpleging van overheidswege worden bevolen. Deze mogelijkheden om de maatschappij te beveiligen ontbreken bij door de rechtbank voorgestane overgang naar de BOPZ via een rechterlijke machtiging. De beslissing waarvan beroep dient daarom te worden vernietigd. De terbeschikkingstelling dient te worden verlengd met een termijn van een jaar waarbij de verpleging van overheidswege onder voorwaarden kan worden beëindigd. Als voorwaarden dienen te worden opgenomen de voorwaarden zoals vermeld in de rapportage van de reclassering van 26 september 2013, waaronder die dat de terbeschikkinggestelde zal verblijven in de FPA in Roosenburg. Als extra voorwaarde dient te worden opgenomen die van het - indien noodzakelijk - meewerken aan een time-out voor een termijn van maximaal twee keer zeven weken.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Het BOPZ-traject is ingeslagen vóór de wetswijziging van 1 juli 2013 waarbij artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is gewijzigd. De rechtbank heeft in de geest van de nieuwe wetgeving gehandeld door ervoor te zorgen dat de terbeschikkinggestelde niet rauwelijks op straat komt te staan na beëindiging van de maatregel. Er is immers reeds een voorwaardelijke rechterlijke machtiging verleend waardoor de terbeschikkinggestelde bij het beëindigen van de terbeschikkingstelling niet van begeleiding en behandeling verstoken zal zijn. Daardoor blijft ook het aanwezige delictgevaar voldoende beheersbaar. Bovendien heeft de wetgever geen overgangsrecht opgenomen bij de wijzing van artikel 509, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dient in dat geval de gunstigste bepaling voor de terbeschikkinggestelde te worden toegepast. Dat is in casu een beëindiging van de terbeschikkingstelling waardoor de reeds verleende rechterlijke machtiging in werking zal treden. Een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege brengt veel onrust voor de terbeschikkinggestelde mee, en de patstelling zal daardoor nauwelijks worden doorbroken. De raadsman heeft bevestiging van de beslissing van de rechtbank bepleit.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt.
Indexdelict
Het hof stelt vast dat de terbeschikkinggestelde bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 15 september 1998 is veroordeeld ter zake van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de straf en de maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, ligt in die uitspraak besloten dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en dat derhalve niet kan worden gezegd dat de mogelijkheid van verlenging van de maatregel na vier jaren voor de terbeschikkinggestelde in redelijkheid niet voorzienbaar was. Het hof stelt dan ook vast dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in tijd niet gemaximeerd is.
Stoornis en recidivegevaar
Bij de terbeschikkinggestelde is onder meer sprake van schizofrenie van het katatone type, afhankelijkheid van verschillende middelen – in remissie onder gecontroleerde omstandigheden – en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Indien de terbeschikkingstelling op dit moment zou eindigen, wordt de kans op recidive met betrekking tot een geweldsdelict als hoog geschat. Hiermee is voldaan aan de in artikel 38d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht opgenomen voorwaarde voor verlenging van de maatregel.
De toepasselijkheid van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
Per 1 juli 2013 is in werking getreden de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten (Stb. 2012, 410), waardoor onder meer artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gewijzigd.
De wijziging van artikel 509t, tweede lid, houdt onder meer in dat daaraan een volzin is toegevoegd waarin wordt bepaald dat beëindiging van de terbeschikkingstelling niet eerder kan plaatsvinden dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Het hof stelt vast dat de wet geen uitdrukkelijke bepalingen van bijzonder overgangsrecht kent maar dat - anders dan door de raadsman is betoogd - geen sprake is van wijzigingen in het sanctierecht of in de strafbaarstelling zodat artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing vindt.
De rechtbank heeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, Wetboek van Strafvordering de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat het doel en de strekking van de wijziging van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn het tegengaan van een abrupte beëindiging van de terbeschikkingstelling, waarbij sprake kan zijn van een verhoging van het recidiverisico.
Volgens de rechtbank is in de onderhavige zaak bij afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling geen sprake van een abrupte beëindiging aangezien er – gelet op de reeds afgegeven voorwaardelijke (het hof leest: voorlopige) rechterlijke machtiging – na beëindiging van de maatregel een naadloze overgang plaats zal vinden naar een opname in het kader van de Wet BOPZ. Van strijdigheid met doel en strekking van het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval bij afwijzing van de vordering geen sprake.
Het hof stelt voorop dat de wetgever met de genoemde wetswijziging heeft bewerkstelligd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege - indien daarvan door het openbaar ministerie de verlenging is gevorderd - slechts tot een einde kan komen via de weg van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever daarbij oog heeft gehad voor bijzondere situaties waarin - ook met inachtneming van het doel dat met de wijziging van artikel 509t, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering wordt nagestreefd - een beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling langs andere weg dan die van een voorwaardelijke beëindiging legitiem kan zijn. Van een dergelijke situatie kan naar het oordeel van het hof sprake zijn als de terbeschikkinggestelde - zoals in het onderhavige geval - onmiddellijk aansluitend aan het beëindigen van de maatregel van terbeschikkingstelling met een (voorlopige) machtiging op grond van de Wet BOPZ gedwongen in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen dan wel in het kader van een dergelijke machtiging kan blijven wonen op het terrein van een forensische zorginstelling.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering niet in absolute zin en steeds in de weg hoeft te staan aan een beëindiging van de terbeschikkingstelling waarvan de verpleging van overheidswege nog geen jaar voorwaardelijk is beëindigd. Dat kan het geval zijn indien bij die beëindiging is voorzien in een onmiddellijke en naadloze overgang naar een opname op grond van de Wet BOPZ door middel van een (voorlopige) rechterlijke machtiging. In zo’n geval kan de tussenstap van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege gecontra-indiceerd zijn. In dit verband wijst het hof op het gewijzigd voorstel van wet tot vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Kamerstukken 2012-2013, EK 32398, nr. D) dat thans in behandeling is bij de Eerste Kamer. Volgens de considerans beoogt de wetgever met dat voorstel regels vast te stellen inzake de forensische zorg in strafrechtelijk kader teneinde de noodzakelijke aansluiting van de forensische zorg met andere vormen van geestelijke gezondheidszorg te verbeteren en tevens de recidive van forensische patiënten te verminderen, ten behoeve van de veiligheid van de samenleving. Ingevolge artikel 2.3 van dat wetsvoorstel kan de rechter bij afzonderlijke beslissing onder meer toepassing geven aan artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht indien de rechter de terbeschikkingstelling niet verlengt of indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verlengt.
Nu de wetgever met de wijziging van het tweede lid van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering per 1 juli 2013 aan de verlengingsrechter zonder uitzondering een 'una via'- traject voorschrijft als deze van oordeel is dat de maatregel van terbeschikkingstelling verantwoord kan worden beëindigd, dient bij de huidige stand van wetgeving naar het oordeel van het hof allereerst te worden onderzocht of (ook) een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege overeenkomstig artikel 509t, tweede lid, mogelijkheden biedt om aan de terbeschikkinggestelde het door de deskundigen noodzakelijk geoordeelde beveiligde vervolgkader te bieden.
Uit de adviezen van de kliniek en de reclassering volgt dat in dit geval zowel een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, als een beëindiging van die maatregel met een onmiddellijke overgang naar een opname op grond van de Wet BOPZ door middel van een (voorlopige) rechterlijke machtiging, geschikt is om de - door het achterwege blijven van toestemming voor het verlenen van proefverlof - ontstane patstelling te doorbreken, en het gewenste beveiligde vervolgkader - met voortzetting van verblijf van de terbeschikkinggestelde in de [FPA] - te realiseren.
Gelet hierop kan door middel van een binnen de huidige wettelijke kaders vallende verlengingsbeslissing adequaat worden voorzien in zowel de aan de voor de terbeschikkinggestelde noodzakelijke zorg en begeleiding, als in de voor de bescherming van de maatschappij noodzakelijke beveiliging. Daarom bestaat in dit geval geen aanleiding om het wettelijke systeem te doorbreken. Hierbij weegt hof ook mee dat de reclassering een voorkeur heeft uitgesproken voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank vernietigen, de terbeschikkingstelling met een jaar verlengen en de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigen, onder na te noemen voorwaarden.
Verlenging terbeschikkingstelling
Gelet op de advisering en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van anderen verlenging van de terbeschikkingstelling eist en dat de terbeschikkingstelling dient te worden verlengd met een termijn van een jaar.
Voorwaardelijke beëindiging
Het hof is van oordeel dat het recidiverisico thans zodanig is teruggebracht dat het verantwoord is om te beslissen tot het voorwaardelijk beëindigen van de verpleging van overheidswege, onder de na te noemen voorwaarden, met welke voorwaarden de terbeschikkinggestelde ter zitting van het hof op 3 april 2014 heeft ingestemd. Tot deze beslissing draagt bij dat het hof het van belang acht dat de impasse in het behandel- en resocialisatietraject wordt doorbroken.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2013 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde].
Verlengtde terbeschikkingstelling met een termijn van
een jaar.
Beëindigtde verpleging van overheidswege en stelt daarbij de voorwaarden dat de terbeschikkinggestelde:
Algemene voorwaarden
1.
zich niet schuldig mag maken aan het plegen van een strafbaar feit;
2.
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplichtter inzage aanbiedt;
3.
medewerking verleent aan reclasseringstoezicht overeenkomstig artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
4.
zich begeleidbaar en bemiddelbaar zal opstellen en zich zal gedragen naar de aanwijzingen hem door of namens van de reclassering te geven;
5.
zich zal laten opnemen in [FPA] te [plaats] en aldaar zal verblijven zolang als dit nodig wordt geacht door de behandelaars en de reclassering;
6.
zich onder behandeling zal stellen van [FPA] en zich zal houden aan de aanwijzingen die door de behandelaars van [FPA] worden gegeven. Indien de terbeschikkinggestelde wordt overgeplaatst naar een vervolgvoorziening zal hij zich houden aan de aanwijzingen die worden gegeven door de behandelaars of begeleiders van die vervolginstelling;
7.
zal meewerken aan de verschillende onderdelen van zijn behandeling, ook als dat inhoudt een vorm van dagbesteding of werk.
8.
de door de behandelend arts voorgeschreven geneesmiddelen zal innemen dan wel gedoogt dat deze aan hem door de behandelend arts worden toegediend;
9.
zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen of alcohol en ten behoeve van de naleving van dit verbod zal meewerken aan blaastesten, bloedonderzoek of urineonderzoek; ook mag hij geen alcoholvrije varianten nuttigen;
10.
zich begeleidbaar zal opstellen in het kader van zijn ondercuratelestelling;
11.
openheid zal betrachten ten aanzien van zijn sociaal- en familienetwerk en zijn vrijetijdsbesteding en zal de reclassering toestemming geven dienaangaande informatie in te winnen;
12.
indien de reclassering dit noodzakelijk acht, zal meewerken aan een tijdelijke opname in FPC Dr. S. van Mesdag van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging van 7 weken (de zogenaamde Time-Out regeling).
13.
niet zonder overleg en slechts met toestemming van de reclassering zal veranderen van woonplaats en/of adres.
Het hof draagt aan de reclassering, het Leger des Heils, jeugdzorg en reclassering, op de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Aldus gedaan door
mr E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr P.R. Wery en mr. J.W. Rijkers als raadsheren,
en I.M. van Woudenberg en L.T. Horsman als raden,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen als griffier,
en op 24 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.