In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die sinds 8 juni 2015 voorwaardelijk was beëindigd. De rechtbank overweegt dat de terbeschikkinggestelde, die inmiddels zelfstandig woont en werk heeft gevonden, zich goed heeft kunnen handhaven in de maatschappij. Gedurende de periode van voorwaardelijke beëindiging heeft hij zich betrouwbaar en transparant opgesteld en is er geen sprake geweest van incidenten. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de terbeschikkinggestelde zonder begeleiding zal terugvallen in ongewenst gedrag. De rechtbank wijst de vordering tot verlenging af, omdat de veiligheid van anderen niet langer eist dat de termijn van de terbeschikkingstelling wordt verlengd. De rechtbank verwijst naar de rapportages van deskundigen die een gunstig beeld schetsen van de terbeschikkinggestelde en stelt vast dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de maatregel. De beslissing is genomen in het licht van de recente wetswijzigingen die beogen een abrupte terugkeer in de maatschappij te voorkomen.