ECLI:NL:RBAMS:2018:5231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
13/679007-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop tussen vrachtwagen en fietsster in Amsterdam

Op 13 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 15 juli 2016. De verdachte, die als beroepschauffeur reed, heeft een fietsster aangereden op de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen in Amsterdam. De fietsster kwam hierbij om het leven. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich weliswaar niet bewust was van de fietsster, maar dat dit niet voldoende was om te spreken van schuld in de zin van de Wegenverkeerswet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte hem wel schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door geen voorrang te verlenen aan de fietsster. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/679007-17
Datum uitspraak: 13 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2018.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. de Vos, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de verklaring van [naam 1] , de vader van [slachtoffer] .

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 15 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto (in de hoedanigheid als beroepschauffeur), daarmee rijdend over de Wibautstraat, en/of de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde ( [slachtoffer] ), ter plekke is overleden, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Wibautstraat komende uit de richting van de Ringdijk en gaande in de richting van de Marcusstraat, terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was; verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen, bij het verkrijgen van groen licht uitstralend verkeerslicht naar rechts af gaan slaan het President Steynplantsoen op, verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat voornoemde kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een fietster, zijnde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes (rij)richting komende van rechts, bij groen licht uitstralend verkeerslicht, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond, verdachte heeft voornoemde fietster geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit kunnen wijken voor deze fietster, verdachte is vervolgens tegen en/of over deze fietser gereden en/of aangebotst waardoor voornoemde ( [slachtoffer] ) is overleden.
2.2.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 15 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto, daarmee rijdend over de Wibautstraat, en/of de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Wibautstraat komende uit de richting van de Ringdijk en gaande in de richting van de Marcusstraat, terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was; verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen, bij het verkrijgen van groen licht uitstralend verkeerslicht naar rechts af gaan slaan het President Steynplantsoen op, verdachte heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat voornoemde kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een fietster, zijnde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes (rij)richting komende van rechts, bij groen licht uitstralend verkeerslicht, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond, verdachte heeft voornoemde fietster geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit kunnen wijken voor deze fietster, verdachte is vervolgens tegen en/of over deze fietser gereden en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 15 juli 2016 heeft op de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen te Amsterdam een verkeersongeval plaatsgevonden met vreselijke gevolgen. Verdachte reed in zijn vrachtwagen en sloeg naar rechts af en heeft toen [slachtoffer] , die daar fietste, aangereden. [slachtoffer] is op een verschrikkelijke manier aan haar einde gekomen. Verdachte wordt in de kern verweten dat hij (zeer) aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam is geweest, omdat hij [slachtoffer] voorrang had moeten verlenen, maar dat niet heeft gedaan.
3.2.
Het requisitoir van de officier van justitie
3.2.1.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en onder meer het volgende betoogd. Het staat vast dat het slachtoffer met haar fiets in dezelfde richting als verdachte reed, over het vrij gelegen fietspad langs de Wibautstraat. Verdachte stond te wachten voor een rood verkeerslicht. Op het moment dat het verkeerslicht in de rijrichting van verdachte groen werd, trok hij op en sloeg rechts af. Hierbij liet hij de rechts, dicht naast of dicht achter, hem rijdende en rechtdoor overstekende bestuurster van de fiets, die nagenoeg gelijktijdig groen licht had, niet voor gaan. Bij de aanrijding die ontstond, werd de fietsster door de vrachtauto overreden en raakte zij daarbij zodanig gewond dat zij ter plaatse aan haar verwondingen is overleden. In het licht van het hiervoor beschreven scenario is sprake van aanmerkelijke schuld. De lichtste variant van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.2.2.
Uit de rechtspraak blijkt dat het ‘niet zien waar men wel gekeken heeft en had kunnen en moeten zien’ (ook wel: momentele onoplettendheid) op zichzelf niet leidt tot aanmerkelijke schuld (NJ 2008/442). Er is dus geen sprake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bij de enkele omstandigheid dat verdachte, toen hij zich vergewiste van mogelijk naderend verkeer, de fietser niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest én zij op een voorrangsweg reed (artikel 18 RVV 1990: bestuurders die afslaan moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan). Bijkomende omstandigheden zouden dit anders kunnen maken, en die zijn in deze zaak: de persoon van verdachte en een waarschuwingslicht. Als beroepschauffeur van een groot en zwaar transportmiddel als een vrachtwagen, waar verdachte al 2,5 jaar op reed, wordt verwacht dat hij zich bewust is van het gevaar van het rijden met zo’n wagen in een drukke stad als Amsterdam. Een stad waar fietsers dagelijks zo’n 2 miljoen kilometer afleggen. Bovendien was op de kruising een knipperende lantaarn aangebracht die rechts afslaande bestuurders opmerkzaam moet maken op rechtdoor overstekende fietsers en voetgangers. Het is niet te begrijpen hoe verdachte het slachtoffer heeft kunnen missen: het weer en zicht waren goed, de spiegels stonden juist afgesteld, verdachte heeft enige tijd stilgestaan naast het fietspad en er was een waarschuwingslicht. Al met al: aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam. Het ten laste gelegde “terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was” kan, gelet op de verklaring van verdachte, wel worden bewezen, maar het voegt niet veel toe aan de verwijtbaarheid: immers als verdachte ter plaatse (volstrekt) onbekend was, wordt óók van hem verwacht extra oplettend te zijn.
3.3.. Het pleidooi van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. Verdachte reed op de Wibautstraat richting de kruising met het President Steynplantsoen. Hij remde af omdat het licht op rood ging en heeft vervolgens bij het rode verkeerslicht staan wachten om daarna rechts af te slaan. Toen het licht op groen ging, is hij langzaam opgetrokken en naar rechts afgeslagen. Al die tijd, bij het naderen van de kruising, tijdens het wachten, het optrekken en bij het afslaan heeft verdachte voor en naast zich en in zijn spiegels, die correct waren afgesteld, gekeken. Verdachte was zich bewust van het knipperende waarschuwingslicht en werd nergens door afgeleid. Zijn zicht werd ook niet belemmerd door iets in zijn vrachtwagen dat daar niet hoorde. Ondanks dat verdachte heeft geanticipeerd op (het gevaar bij) het naar rechts afslaan en hij goed heeft gekeken, heeft hij de fietsster over het hoofd gezien. Verdachte vraagt zich tot op de dag van vandaag af waar de fietsster vandaag is gekomen en hoe het kan dat hij haar niet heeft gezien. In het onderzoek dat de politie heeft verricht wordt uitgegaan van een bepaalde fietssnelheid van de fietsster hoewel die snelheid niet vaststaat. Het aantal seconden dat de fietsster zichtbaar moet zijn geweest, is gebaseerd op de veronderstelde fietssnelheid. Uit de verkeersongevalsanalyse komt naar voren dat een van de scenario’s is dat de fietsster wel zichtbaar is geweest maar op een gegeven moment in de “dode hoek” terecht is gekomen. Dit brengt mee dat niet gezegd kan worden dat aan de zijde van verdachte sprake is van aanmerkelijke verwijtbaarheid als bedoeld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Aangezien subsidiair dezelfde gedragingen zijn ten laste gelegd als primair dient verdachte van de gehele tenlastelegging te vrijgesproken.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Op 15 juli 2016 reed verdachte in zijn vrachtauto over de Wibautstraat te Amsterdam, komend uit de richting van de Ringdijk, in de richting van de Marcusstraat. Ter hoogte van het President Steynplantsoen wilde hij naar rechts afslaan. Verdachte heeft daar staan wachten voor het rode verkeerslicht. Nadat het licht voor hem op groen sprong, is verdachte opgetrokken en naar rechts gegaan. Op dat moment reed [slachtoffer] over het fietspad van de Wibautstraat richting de Marcusstraat. Zij wilde rechtdoor. Verdachte had [slachtoffer] voorrang moeten verlenen, maar heeft haar op de desbetreffende kruising aangereden [1] .
3.4.2.
Vast staat dat verdachte voorrang had moeten verlenen aan [slachtoffer] en haar heeft aangereden. De vraag is of verdachte ook schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Er moet dan op z’n minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een falende waarneming of tijdelijke onoplettendheid hoeft nog geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet op te leveren. Uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien – hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen – volgt niet dat hij zich ‘aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen’ als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544 - NJ 2008/440, HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7860 - NJ 2008/441, HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800 - NJ 2008/571).
3.4.3.
Verdachte heeft kort samengevat verklaard dat hij richting de kruising met het President Steynplantsoen reed om daar af te slaan en dat hij daarop heeft geanticipeerd door het fietspad rechts van hem in de gaten te houden, omdat rechts van de vrachtwagen het meeste gevaar schuilt. ‘Een fietser die je inhaalt, kom je even later weer tegen als je afslaat’, aldus verdachte. Hij heeft verder verklaard dat toen hij voor het rode licht stond te wachten hij de hele kruising in de gaten heeft gehouden en vooral rechts van hem (in zijn spiegels) heeft gekeken om te zien of er verkeersdeelnemers zich rechts van zijn vrachtwagen bevonden. Nadat het licht op groen ging, heeft hij zijn vrachtwagen in beweging gebracht en de wagen verder laten rollen om voldoende tijd te hebben om rustig te kijken. Hij heeft telkens in zijn spiegels gekeken die hij die ochtend nog had gecontroleerd en die goed stonden afgesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de woorden van verdachte dat hij heeft gedaan wat van hem mocht worden verwacht. De verklaring van verdachte wordt tot op zekere hoogte ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , de automobilist die zich achter de vrachtwagen van verdachte bevond. Deze getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien dat toen verdachte de bocht nam, hij in verdachtes buitenspiegel zag dat verdachte wel keek. De getuige heeft verder verklaard dat verdachte twijfelde bij het nemen van de bocht wat door verdachte is uitgelegd als dat hij de bocht heel voorzichtig wilde nemen.
3.4.5.
Uit het technisch onderzoek van de politie blijkt dat de vrachtwagen van verdachte geheel voldeed aan de in de Regeling Voertuigen gestelde eisen en dat het werkelijke gezichtsveld van de spiegels (nagenoeg) het wettelijke vereiste gezichtsveld overlapt.
3.4.6.
Het is niet helemaal duidelijk geworden hoe de fietsster heeft gefietst en waarom verdachte haar niet heeft gezien. Er zijn verschillende scenario’s mogelijk. Uit de verkeersongevalanalyse komt echter naar voren dat zij op enig moment wel zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte, maar ook dat zij op enig moment in de blinde/dode hoek van de vrachtwagen is ‘verdwenen’.
3.4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele niet waarnemen van de fietsster terwijl dat wel had gekund weliswaar als een fout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer en haar nabestaanden groot zijn, maar zij acht deze fout onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt, is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden dat verdachte een beroepschauffeur is en dat er een waarschuwingslicht bij de kruising stond dat ervoor moet zorgen dat rechts afslaand verkeer oplet dat er mogelijk rechtdoorgaande fietsers en voetgangers zijn, die voorrang hebben, niet maken dat verdachte wel kan worden verweten dat hij zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat zou anders zijn als verdachte zich niet bewust was van mogelijk rechtdoorgaand verkeer en hij niet de vereiste voorzorg in acht zou hebben genomen en zijn rijgedrag niet had aangepast aan de situatie. Zoals de rechtbank echter heeft vastgesteld, was verdachte zich wel bewust van het mogelijke gevaar en heeft hij wel de vereiste voorzorg in acht genomen.
3.4.8.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden door geen voorrang te verlenen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 15 juli 2016 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto, daarmee rijdend over de Wibautstraat, en/of de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
  • verdachte heeft gereden over de Wibautstraat komende uit de richting van de Ringdijk en gaande in de richting van de Marcusstraat,
  • verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van de Wibautstraat met het President Steynplantsoen, bij het verkrijgen van groen licht uitstralend verkeerslicht naar rechts af gaan slaan het President Steynplantsoen op,
  • verdachte is voornoemde kruising opgereden terwijl een fietsster, zijnde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes (rij)richting komende van rechts, bij groen licht uitstralend verkeerslicht, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond,
  • verdachte heeft voornoemde fietsster geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan
  • verdachte is vervolgens tegen en over deze fietsster gereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderdveertig uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van honderdtwintig dagen en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Het slachtoffer, [slachtoffer] , is als gevolg van het ongeval ter plaatse op 27-jarige leeftijd, overleden.
7.4.
De vader van [slachtoffer] , die zijn dochter is verloren, is kapot van verdriet. Zijn leven zal, zo blijkt uit zijn verklaring, nooit meer hetzelfde zijn. Zijn leed is onherstelbaar en onvoorstelbaar. Ook andere nabestaanden onder wie haar vriend moeten verder zonder [slachtoffer] .
7.5.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 verbiedt iedere verkeersdeelnemer zich zo te gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. De op te leggen straf dient dan ook in het bijzonder gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen.
7.6.
Verdachte heeft ter zitting laten blijken zich zeer bewust te zijn van de enorme gevolgen van het verkeersongeval.
7.7.
Aangezien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is een lagere straf op zijn plaats dan door de officier van justitie gevorderd. Alles overwegende acht de rechtbank na te noemen taakstraf passend en geboden. Zij zal ter bevestiging van de norm tevens een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden opleggen en daar een proeftijd van twee jaar aan verbinden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 100 (honderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 50 (dagen) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 (vijfentwintig) dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2018.
De oudste rechter is buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse met nummer 2016154158 van 24 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (pagina 077 tot en met 112), het proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2016154158-4 van 15 juli 2016 de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (pagina 017 tot en met 021) en de verklaring van verdachte ter zitting van 30 mei 2018.