ECLI:NL:RBAMS:2018:5227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
13/679023-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser door afslaande autobestuurder, beoordeling van schuld en gevaar op de weg

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 8 november 2015 te Amsterdam. De verdachte, een beginnend bestuurder van een bestelauto, reed over het Paramariboplein en sloeg linksaf zonder voldoende te vergewissen of het kruispunt vrij was van verkeer. Hierdoor heeft hij een fietser, die hem van rechts naderde, aangereden. De officier van justitie had primair schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ten laste gelegd, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte hem wel schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, en legde een geldboete op van € 500,00. De rechtbank overwoog dat de verdachte rustig en met lage snelheid reed en dat het niet waarnemen van de fietser, hoewel dit een fout was, niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 6 te concluderen. De rechtbank benadrukte dat de straf in verhouding moest staan tot de mate van gevaarzetting en niet enkel tot de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/679023-16
Datum uitspraak: 3 juli 2018 (onmiddellijk uitspraak)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1989,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2018.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H-H. Boersma.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 8 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bestelauto, daarmee rijdende over het Paramariboplein, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en een gebroken kuitbeen en een dwarse breuk van de binnenste enkel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over het Paramariboplein, komende uit de richting van de Arubastraat en gaande in de richting van de Paramaribostraat,
- terwijl het donker was en/of
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van het Paramariboplein met de Paramaribostraat, is strijd met het bepaalde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (zoveel mogelijk rechts houden), naar links af gaan slaan om het Paramariboplein te vervolgen in de richting van de Bonairestraat, terwijl verdachte hierbij (nagenoeg) geen snelheid minderde, verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat voornoemd kruispunt vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] die, gezien verdachtes (rij)richting komend van rechts, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond, verdachte heeft (vervolgens) voornoemde fietser geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of verdachte heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde fietser, verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst waardoor aan deze [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezighedenis ontstaan, werd toegebracht;
2.2.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 8 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bestelauto, daarmee rijdende over het Paramariboplein, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over het Paramariboplein, komende uit de richting van de Arubastraat en gaande in de richting van de Paramaribostraat,
- terwijl het donker was en/of
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van het Paramariboplein met de Paramaribostraat, is strijd met het bepaalde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (zoveel mogelijk rechts houden), naar links af gaan slaan om het Paramariboplein te vervolgen in de richting van de Bonairestraat, terwijl verdachte hierbij (nagenoeg) geen snelheid minderde, verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat voornoemd kruispunt vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een fietser, zijnde [slachtoffer] die, gezien verdachtes (rij)richting komend van rechts, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond, verdachte heeft (vervolgens) voornoemde fietser geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of verdachte heeft niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde fietser, verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander (zwaar) lichamelijk letsel wordt toegebracht) en samengevat het volgende betoogd. Verdachte is aan komen rijden over het Paramariboplein, is vervolgens met de bocht mee naar links gereden en is ten slotte direct, scherp naar links sturend, naar links afgeslagen. De fietser kwam recht op verdachte af. Verdachte had hem kunnen en moeten zien. Het scherp naar links sturen in combinatie met het niet goed kijken, maakt dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest hetgeen schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert, aldus de officier van justitie.
3.2.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Verdachte, die sinds 22 augustus 2013 zijn rijbewijs heeft en dus als beginnend bestuurder moet worden aangemerkt, reed op 8 november 2015 om 18.30 uur, terwijl het donker was, in een Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] op het Paramariboplein te Amsterdam. Hij kwam uit de richting van de Arubastraat en wilde linksaf slaan om zijn weg te vervolgen via het Paramariboplein richting de Bonairestraat. Op dat moment kwam vanaf de andere kant, uit de richting van de Baarsjesweg, [slachtoffer] , over de Paramaribostraat aanfietsen. Hij wilde rechtdoor richting het Paramariboplein/de Arubastraat. Verdachte is naar links afgeslagen en heeft vervolgens [slachtoffer] aangereden. [1]
3.3.
Vast staat dat verdachte voorrang had moeten verlenen aan [slachtoffer] en hem heeft aangereden. De vraag is of verdachte ook schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Er moet dan op z’n minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een falende waarneming of tijdelijke onoplettendheid hoeft nog geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet op te leveren. Uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien – hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen – volgt niet dat hij zich ‘aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen’ als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544 - NJ 2008/440, HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7860 - NJ 2008/441, HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800 - NJ 2008/571).
3.4.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte rustig en met lage snelheid reed en dat hij door middel van zijn richtingaanwijzer heeft willen duidelijk maken dat hij naar links wilde afslaan. Verdachte heeft naar eigen zeggen de fietser die van tegenovergestelde richting kwam en rechtdoor wilde niet gezien, hoewel verdachte wel een goed overzicht over de verkeerssituatie had.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele niet waarnemen van de fietser terwijl dat wel had gekund weliswaar als een fout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer groot zijn, maar zij acht deze fout onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gemaakt, is niet gebleken. Daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. De enkele omstandigheid dat verdachte de bocht wellicht ruimer had moeten nemen, maakt het niet anders. Zoals de rechtbank heeft vastgesteld, reed verdachte rustig en met lage snelheid, maar heeft hij de fietser over het hoofd gezien en daarom geen voorrang verleend.
3.6.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden door geen voorrang te verlenen.

4.Bewezenverklaring

4.1.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 8 november 2015 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bestelauto, daarmee rijdende over het Paramariboplein, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over het Paramariboplein, komende uit de richting van de Arubastraat en gaande in de richting van de Paramaribostraat,
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van het Paramariboplein met de Paramaribostraat, in strijd met het bepaalde in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (zoveel mogelijk rechts houden), naar links af gaan slaan om het Paramariboplein te vervolgen in de richting van de Bonairestraat, verdachte heeft zich hierbij niet voldoende vergewist en/of is zich niet voldoende blijven vergewissen dat voornoemd kruispunt vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een fietser, zijnde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes (rij)richting komend van rechts, voornoemde kruising was opgereden, verdachte heeft vervolgens voornoemde fietser geen voorrang verleend, verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden.
4.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van negentig uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van vijfenveertig dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van één jaar.
7.2.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Het slachtoffer heeft een gebroken enkel en een gebroken onderbeen opgelopen, waaraan hij is geopereerd. Eind 2017 was het slachtoffer nog steeds beperkt in het (onder meer) verrichten van arbeid en ontving hij een ziektewetuitkering.
7.4.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 verbiedt iedere verkeersdeelnemer zich zo te gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. De op te leggen straf dient dan ook in het bijzonder gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen.
7.5.
Aangezien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is een lagere straf op zijn plaats dan door de officier van justitie gevorderd. Alles overwegende acht de rechtbank na te noemen geldboete passend.
7.6.
De rechtbank zal geen (voorwaardelijke) ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen, hoewel dat in zaken als deze niet ongebruikelijk is, omdat de aanrijding meer dan tweeënhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte, blijkens zijn strafblad van 6 juni 2018, voor noch na deze zaak met politie of justitie in aanraking is gekomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 500,00(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2018.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal aanrijding overtreding van 25 december 2015 met nummer PL1300-2015249330-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door [naam 1] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden van de Jumbo Supermarkt, [adres] te Amsterdam van 8 november 2015 van 18.29.31 uur tot en met 18.31.42 uur met nummer PL1300-2015249330-15 van 20 november 2017, in de wettelijke opgemaakt door [naam 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam.