ECLI:NL:RBAMS:2018:4897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
13/669011-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een zelfgemaakt splijtmes tijdens een conflict tussen buren

Op 22 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een conflict tussen de verdachte en zijn buurman, dat op 7 maart 2018 escaleerde in geweld. De verdachte heeft de buurman met een zelfgemaakt splijtmes geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder een schedelfractuur en snijwonden. Tijdens de zitting op 8 juni 2018 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de verdachte aangeklaagd voor poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.D. Popescu, voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zelf was aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de zware mishandeling wel bewezen was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan de buurman. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer voor de slag op het hoofd, maar erkende dat de verdachte zich verdedigde tegen de eerste aanval op zijn onderbeen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te laten behandelen voor zijn impulscontrole en ADHD. De benadeelde partij, de buurman, kreeg een schadevergoeding toegewezen van €4.420,54, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669011-18 (Promis)
Datum uitspraak: 22 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam en locatie detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.D. Popescu naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 7 maart 2018 te De Kwakel [slachtoffer] meerdere malen met een zelfgemaakt slagwapen heeft geslagen.
Dit is – kort gezegd – als volgt aan verdachte ten laste gelegd:
  • (primair) poging tot doodslag dan wel;
  • (subsidiair) zware mishandeling dan wel;
  • (meer subsidiair) poging tot zware mishandeling.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
In de avond van 7 maart 2018 is een langlopend conflict tussen verdachte en [slachtoffer] , zijn buurman, uitgelopen op geweld. [slachtoffer] en een vriend van hem, [naam vriend slachtoffer] , zijn verhaal gaan halen bij verdachte wegens overlast. Toen verdachte [slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] aan zag komen lopen, heeft hij een zelfgemaakt splijtmes gepakt. [slachtoffer] had een Maglite zaklantaarn bij zich en heeft verdachte met die Maglite geslagen. Verdachte kwam hierdoor ten val. Hierop heeft verdachte [slachtoffer] op zijn onderbeen geslagen met het splijtmes. Hierdoor viel [slachtoffer] en kwam op zijn knieën te zitten. Vervolgens is verdachte opgestaan en heeft hij [slachtoffer] met het splijtmes op zijn hoofd geslagen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht op grond van de aangifte, de getuigenverklaring, de verklaring van verdachte en de letselverklaring bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een slagwapen tegen zijn rechtervoet en tegen zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] dodelijk zou treffen. Het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte met de scherpe kant van het ijzer heeft geslagen. Er bestond daarom geen aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden. Als er al een dergelijke kans bestond, heeft verdachte die niet willens en wetens aanvaard. Verdachte heeft verklaard dat hij het lemmet bewust heeft gedraaid naar de botte kant om niet te veel schade aan te richten. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de poging tot doodslag.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak poging tot doodslag (primair)
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet bewezen. Voorop wordt gesteld dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals primair tenlastegelegd 'de dood' – aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank laat de vraag of de kans dat de dood zou volgen op het hard met een splijtmes op het hoofd slaan aanmerkelijk is te noemen in het midden. De reden daarvoor is, nog daargelaten dat de rechtbank slechts beschikt over een foto van het wapen en niet weet hoe zwaar het is, dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij het mes heeft omgedraaid naar de botte kant, zodat hij [slachtoffer] niet met de scherpe kant zou slaan. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
3.4.2
Zware mishandeling bewezen (subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte aan [slachtoffer] toegebrachte letsel, te weten een forse wond op de hoofdhuid, een complexe breuk van de schedel en een enkelbreuk, gelet op de aard en de gevolgen daarvan, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer] volgt dat het volgens de neuroloog nog lange tijd zal duren voordat [slachtoffer] weer normaal kan functioneren, dat zijn been niet volledig zal genezen en dat hij een ontsierend litteken op zijn hoofd heeft. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dit letsel. Met een zelfgemaakt splijtmes hard op het hoofd - wat een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is - slaan, is een handeling die er naar de uiterlijke verschijningsvorm op is gericht zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ook als dat met de botte kant van het mes gebeurt. In ieder geval blijkt uit zulk gedrag dat verdachte de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen wat subsidiair onder feit 1 is ten laste gelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de als bijlage II aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 7 maart 2018 te De Kwakel, gemeente Uithoorn, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur en snijverwondingen aan het hoofd en een gebroken onderbeen heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet, meerdere malen, met een zelfgemaakt slagwapen, bestaande uit een scherp stuk metaal bevestigd aan een houten balk, tegen het hoofd en onderbeen te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

5.1
Noodweer
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft gesteld dat verdachte is aangevallen. Verdachte stond tegenover [slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] . Toen [slachtoffer] verdachte sloeg, ging verdachte neer en heeft verdachte zichzelf verdedigd. Verdachte lag op de grond en kon zichzelf daarom niet aan de situatie onttrekken. De raadsman heeft daarbij – onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2016:456 rechtsoverweging 3.7.1 – gesteld dat de enkele omstandigheid dat verdachte zich heeft begeven in een situatie waarin hij een agressieve reactie van [slachtoffer] kon verwachten en dat verdachte zich in verband met een mogelijke aanval als voorzorgsmaatregel van een wapen had voorzien, onvoldoende is om aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces in de weg te staan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie omdat verdachte bewust de confrontatie heeft opgezocht met een slagwapen in de hand. Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake was van een wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verweren, dan is de reactie van verdachte niet proportioneel geweest. Ook had verdachte alternatieven voorhanden. Hij had bijvoorbeeld weg kunnen lopen.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Slaan op het onderbeen
Uit de feiten en omstandigheden zoals omschreven onder 3.1 blijkt dat verdachte als eerste is geslagen en hierdoor ten val is gekomen. Op dat moment was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, waartegen hij zich mocht verdedigen. Verdachte heeft zich op dat moment verdedigd door met het splijtmes op het onderbeen van [slachtoffer] te slaan. De rechtbank volgt de verdediging in het beroep op noodweer ten aanzien van het slaan op het onderbeen en zal verdachte ten aanzien van dat onderdeel ontslaan van alle rechtsvervolging.
Slaan op het hoofd
Door de slag op het onderbeen is [slachtoffer] ten val gekomen. Verdachte is toen opgestaan. [slachtoffer] zat op dat moment op zijn knieën op de grond. [slachtoffer] wilde verdachte - terwijl hij dus nog op zijn knieën op de grond zat - vervolgens opnieuw met zijn zaklamp slaan, zegt verdachte. Hij zag dat [slachtoffer] met zijn rechterarm naar voren kwam en sloeg hem vervolgens met het splijtmes op zijn hoofd, terwijl hij over [slachtoffer] heen gebogen stond.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte ook voor deze tweede geweldshandeling een geslaagd beroep op noodweer kan doen. Naar het oordeel van de rechtbank was op grond van bovenstaand relaas van verdachte sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. [slachtoffer] maakte immers al een begin met een slaande beweging door zijn rechterarm naar voren te brengen. Deze situatie was echter niet zodanig dat het slaan op het hoofd van [slachtoffer] geboden was door de noodzakelijke verdediging van verdachtes lichaam. De rechtbank is van oordeel dat de gekozen gedraging van verdachte - als verdedigingsmiddel niet in verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Verdachte was immers degene die over [slachtoffer] heen gebogen stond, zodat er ook andere manieren waren waarop hij zich kon verdedigen tegen een slag met een zaklamp dan met een splijtmes op [slachtoffer] hoofd te slaan.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen ten aanzien van het slaan op het hoofd.
Het bewezen geachte is strafbaar. Het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is evenmin aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Het beroep op noodweerexces wordt verworpen. Verdachte heeft verklaard dat hij bewust het splijtmes heeft omgedraaid naar de botte kant. Hieruit volgt dat verdachte een bewuste keuze heeft gemaakt voorafgaand aan het slaan op het hoofd. Een hevige gemoedsbeweging die het overschrijden van de grenzen van een redelijke verdediging zou rechtvaardigen is daardoor niet aannemelijk geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor een poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een behandelverplichting, een contactverbod met [slachtoffer] en een reclasseringstoezicht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte was op de bewuste avond uit op een confrontatie met [slachtoffer] . Hij heeft zelf verklaard dat hij steentjes heeft gegooid en met een luchtbuks tegen het raam van [slachtoffer] heeft geschoten. Beide mannen hebben geweld gebruikt, maar verdachte heeft daarbij de grenzen ernstig overschreden. Verdachte heeft [slachtoffer] met een splijtmes op zijn hoofd geslagen, terwijl [slachtoffer] op de grond zat. Door dit handelen heeft [slachtoffer] een schedelbreuk opgelopen. Verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig geschonden. Verdachte heeft zowel lichamelijk als psychisch ernstige schade bij [slachtoffer] veroorzaakt. [slachtoffer] heeft een ontsierend litteken op zijn hoofd overgehouden en wordt hiermee dagelijks geconfronteerd. Uit de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat het volgens de neuroloog nog lange tijd kan duren voordat [slachtoffer] weer normaal kan functioneren. Het hersentrauma is in het dagelijks leven zeer merkbaar in de vorm van concentratieproblemen en vergeetachtigheid. Daarnaast is [slachtoffer] onder behandeling van een psycholoog die PTSS heeft gediagnosticeerd als gevolg van de klap op het hoofd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 11 mei 2018 dat over verdachte is opgemaakt. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat daaruit volgt dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate is toe te rekenen.
De rechtbank heeft als strafverminderende omstandigheid ook rekening gehouden met het feit dat [slachtoffer] naar verdachte toe is gekomen en als eerste heeft geslagen.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest noodzakelijk. Niet alleen gelet op de ernst van het feit, maar ook zodat zowel verdachte als [slachtoffer] zich kunnen voorbereiden op de terugkomst van verdachte. De rechtbank acht tevens een flink voorwaardelijk deel noodzakelijk als stok achter de deur. Om het recidiverisico te beperken zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. . Om de kans op herhaling, die als hoog wordt ingeschat, in de toekomst zoveel mogelijk te beperken, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte een verplicht reclasseringstoezicht krijgt opgelegd en dat hij zich zal laten behandelen ter versterking van zijn impulscontrole en ten behoeve van een juiste medicamenteuze behandeling voor de bij hem vastgestelde ADHD. De rechtbank acht het opleggen van een contactverbod zoals geëist door de officier van justitie niet uitvoerbaar, omdat dat zou neerkomen op een verhuisplicht voor verdachte. Naast de bijzondere voorwaarden gelden uiteraard ook de algemene voorwaarden, waaronder het zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. De rechtbank wil verdachte op het hart drukken dat dit in het bijzonder geldt ten aanzien van [slachtoffer] . De rechtbank hoopt dat het voorwaardelijke deel van de straf verdachte ervan zal weerhouden nogmaals de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een groot voorwaardelijk deel passend en geboden. De officier van justitie heeft haar eis gebaseerd op een bewezenverklaring van poging tot doodslag. Omdat de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie zware mishandeling bewezen acht, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan geëist. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank acht een proeftijd van deze duur geboden gelet op het recidiverisico dat gelegen is in het feit dat verdachte en [slachtoffer] buren zijn en met elkaar in aanraking zullen blijven komen.
De rechtbank hoopt dat de reclassering zowel verdachte als [slachtoffer] zal voorbereiden op de terugkeer van verdachte.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
Wapen, Crosman Airguns, luchtdrukwapen, 5549418
Mes, kapmes, 5540744
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van het kapmes het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu het luchtdrukwapen is aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl het kan dienen tot het begaan van een soortelijk misdrijf en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 905,54 aan materiële schadevergoeding en
€ 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 804,54 en de immateriële schadevergoeding geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft gevorderd het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren. Ten slotte heeft zij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. In de vordering is geen rekening gehouden met de eigen schuld van de benadeelde partij. Dit betreft hele delicate materie en het zou een onevenredige belasting voor de strafprocedure betekenen om dit volledig uit te zoeken. De schade kan via een civiele procedure worden gevorderd.
De rechtbank acht de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering. De vordering is voldoende duidelijk en onderbouwd en levert daarom geen onevenredige belasting van de strafprocedure op. De rechtbank houdt enigszins rekening met het aandeel van de benadeelde partij in het geweld.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank zal de materiële schade die is gevorderd onder de volgende posten toewijzen: reis- en parkeerkosten eerste aanleg, communicatiekosten, niet vergoede medische kosten, vergoeding ziekenhuis opname, kleding, kosten verklaring psycholoog. De posten die zien op de toekomstige reis- en parkeerkosten en het toekomstige eigen risico zullen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze kosten (nog) niet daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal
€ 420,54 (vierhonderdtwintig euro en vierenvijftig eurocent)zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat verder dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit zwaar lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 4.000,- (vierduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het aandeel van de benadeelde partij in het geweld.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 4.420,54 (vierduizend vierhonderdtwintig euro en vierenvijftig eurocent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart het in rubriek 4 onder subsidiair bewezene ten aanzien van het slaan op het onderbeen niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. veroordeelde moet zich, vanaf het moment van vrijlating, melden bij Reclassering Inforsa op het [adres] , of één van haar collega instellingen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling dient gericht te zijn op het versterken van de impulscontrole en het vergroten van inzicht in de betrekkingsideeën en achterdocht. Aandacht voor de juiste medicamenteuze behandeling voor de ADHD is hierbij van belang.
Geeft aan Reclassering Inforsa opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Wapen, Crosman Airguns, luchtdrukwapen, 5549418
Mes, kapmes, 5540744
Wijst de vordering van [slachtoffer] , wonende te [woonplaats slachtoffer] , toe tot
€ 4.420,54 (vierduizend vierhonderdtwintig euro en vierenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 maart 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] ,
€ 4.420,54 (vierduizend vierhonderdtwintig euro en vierenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 maart 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
54 (vierenvijftig) dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2018.