ECLI:NL:RBAMS:2018:4392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
13/751346-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en onschuldverweer

Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Algerije in 1964, die wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 7 juni 2018, waarbij de officier van justitie, mr. U.A.E. Weitzel, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de hem verweten feiten en heeft een onschuldverweer gevoerd, waarbij hij stelde dat hij op het moment van de woningoverval niet in België was. De rechtbank oordeelde echter dat de ontkennende verklaring onvoldoende was om de onschuld van de opgeëiste persoon aan te tonen, en dat het aan de Belgische rechter is om deze afweging te maken in de strafprocedure.

Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de slechte detentieomstandigheden in België, vooral voor gedetineerden met psychische problemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de detentieomstandigheden in België geen reden vormen om de overlevering uit te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan, met inachtneming van de mogelijkheid voor de officier van justitie om de medische omstandigheden te beoordelen in het kader van de feitelijke overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751346-18
RK-nummer: 18/2538
Datum uitspraak: 21 juni 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 oktober 2017 (ontvangen op 15 april 2018) door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] (met meerdere aliassen),
geboren te [geboorteplaats] (Algerije) op [geboortedag] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [locatie] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor 30 dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een internationaal arrestatiebevel bij verstek van 10 oktober 2017 (referentie 2017/039 OR [naam] ) van de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn. Op het moment van de woningoverval op 8 maart 2017 was hij niet in België. Hij is, nadat hij in België in 2016 uit detentie was vrijgekomen, naar Amsterdam vertrokken. De advocaat van de opgeëiste persoon heeft ter zitting gesteld dat vaststaat dat de opgeëiste persoon zich op 8 augustus 2016 heeft aangemeld bij [persoon] van de Stichting
Here to Supporten de hulporganisatie Het Wereldhuis, waaruit zou blijken dat hij sindsdien niet meer in België was.
De rechtbank is van oordeel dat de ontkennende verklaring van de opgeëiste persoon in combinatie met de verklaring van [persoon] onvoldoende is om de onschuld van de opgeëiste persoon onverwijld ter zitting aan te tonen. Een en ander betekent nog niet dat de opgeëiste persoon na 8 augustus 2016 nooit in België kan zijn geweest en sluit niet aanstonds uit dat de opgeëiste persoon het feit niet kan hebben gepleegd. De onschuldbewering zal afgewogen moeten worden tegen het overige bewijs, waarover deze rechtbank niet beschikt, en ook niet hoeft te beschikken. Het is aan de Belgische rechter om in de strafprocedure die afweging te maken.
Omdat de opgeëiste persoon ter zitting zijn onschuld niet heeft aangetoond, kan dit verweer niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Detentieomstandigheden in België

De advocaat heeft zich beroepen op de slechte detentieomstandigheden in België, met name voor personen die leiden aan psychische problemen. De opgeëiste persoon heeft blijkens de brief van de huisarts van de organisatie Equator een posttraumatische stress-stoornis. Hij verblijft erg lang illegaal in Nederland. Zijn echtgenote is in 2002 een dag na de geboorte van hun zoon overleden. Ook heeft hij de Schipholbrand meegemaakt. Hij heeft dringend psychische hulp nodig en dat kan hij binnenkort in Nederland via de organisatie Equator verkrijgen. In de Belgische gevangenissen is zo’n behandeling niet mogelijk. De raadsman heeft verwezen naar een bericht van 15 februari 2018 van de politica Kherbache (“
Psychologische begeleiding gedetineerden ondermaats”). De raadsman verzoekt de rechtbank de overlevering niet toe te staan, dan wel subsidiair de beslissing op te schorten gelet op de toekomstige behandeling door Equator.
De officier erkent dat het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) zorgen heeft geuit over de psychische hulp in Belgische detentiecentra maar er worden door de Belgische autoriteiten op dat punt wel verbeteringen doorgevoerd. Een algemeen risico op een onmenselijke behandeling is in België niet aan de orde.
Verder heeft de officier van justitie gewezen op de bevoegdheden die zij heeft op grond van artikel 35 van de OLW in het kader van de feitelijke overlevering. Als de overlevering van de opgeëiste persoon wordt toegestaan, zal, met zijn toestemming, zijn medisch dossier aan de Belgische autoriteiten kunnen worden verstrekt zodat zijn geestelijke gezondheidssituatie onder hun aandacht wordt gebracht.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst in dit verband op haar uitspraak van 31 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:3868) waarin de rechtbank in een verglijkbare zaak is ingegaan op het verweer dat personen met psychische problemen in België het risico op een vernederende behandeling of onmenselijke behandeling lopen.
De rechtbank heeft in die uitspraak in haar beoordeling het rapport van 8 maart 2018 van het CPT meegenomen. Uit dat rapport kan, kort gezegd, worden opgemaakt dat psychische gezondheidszorg wordt verleend in Belgische penitentiaire inrichtingen, maar dat zij wel kampen met een tekort aan zorgpersoneel.
Dit rapport levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing op voor het bestaan van een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden met psychische problemen in het algemeen. Dat het CPT, vanwege een tekort aan zorgpersoneel in gevangenissen, aanraadt onder meer het aantal psychiaters en klinisch psychologen te vergroten, leidt niet tot het oordeel dat er een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling – zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – bestaat voor gedetineerden die door Nederland aan België worden overgeleverd en die – zoals de opgeëiste persoon – gebruik zullen moeten maken van medische voorzieningen op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. Het artikel waar de advocaat op wijst is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
De detentieomstandigheden in België vormen gelet op het voorgaande geen reden de beslissing over de overlevering van de opgeëiste persoon aan België uit te stellen. Ook in de op handen zijnde behandeling in Nederland, ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak aan te houden.
In het geval de rechtbank de overlevering toestaat, is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden. Deze beslissing over de feitelijke overlevering staat los van de door de rechtbank daaraan voorafgaand te nemen beslissing over de toelaatbaarheid van de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen voor het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. H.B. van Gijn en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.