ECLI:NL:RBAMS:2018:3868

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
13/751232-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België van een persoon met psychische problemen en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 16 maart 2018, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 januari 2018 door de Belgische Rechtbank van eerste aanleg Limburg was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, werd verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België onderzocht, met bijzondere aandacht voor zijn psychische gezondheid. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in België ontoereikend zijn voor gedetineerden met psychische problemen, en dat de opgeëiste persoon, die onder behandeling is voor een posttraumatische stress-stoornis, risico loopt op verslechtering van zijn gezondheid. De officier van justitie erkende de zorgen, maar stelde dat er verbeteringen in de Belgische detentieomstandigheden worden doorgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in België. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan, onder de voorwaarde dat zijn medische situatie in acht wordt genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751232-18
RK-nummer: 18/1912
Datum uitspraak: 31 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2018 door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [gba-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 17 januari 2018, referentie: 17/093.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.

4.Strafbaarheid (feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW)

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings te Hasselt heeft bij brief van 3 april 2018 de volgende garantie gegeven:
“ Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een
vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het
beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen
uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
(…).”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan; het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden in België

6.1.
Het standpunt van de verdediging
Ter zitting is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de overlevering van de opgeëiste persoon, gelet op zijn psychische gezondheidssituatie, moet worden geweigerd in verband met de detentieomstandigheden in België. De opgeëiste persoon is onder behandeling van een psychiater en gebruikt rustgevende medicatie. Er is bij hem een posttraumatische stress-stoornis vastgesteld. Hij heeft angstklachten, slaapt slecht, heeft een verminderde eetlust en sombere stemming. Het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) lijkt de detentieomstandigheden voor psychiatrische patiënten in België ontoereikend te achten. De raadsman heeft aangevoerd dat gevreesd moet worden dat de psychische gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon zal verslechteren.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, erkend dat sprake is van psychische problemen bij de opgeëiste persoon, alsmede dat het CPT zorgen heeft geuit over de voorhanden zijnde psychische hulp in Belgische detentiecentra. Er worden door de Belgische autoriteiten echter op dat punt wel verbeteringen doorgevoerd. Alvorens aanvullende vragen kunnen worden gesteld, moet eerst een algemeen risico worden vastgesteld en dat is niet aan de orde.
De officier van justitie heeft tot slot gewezen op de bevoegdheden die zij heeft ingevolge artikel 35 OLW. Indien de overlevering van de opgeëiste persoon wordt toegestaan, zal, met zijn toestemming, zijn medisch dossier aan de Belgische autoriteiten kunnen worden verstrekt zodat zijn geestelijke gezondheidssituatie onder hun aandacht wordt gebracht. Dan kan duidelijk worden wat er nodig is voor de opgeëiste persoon. Als dit nog niet in orde is, kan eventueel de overlevering uitgesteld worden tot een later moment dat hij wel goed zal worden opgevangen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Heeft de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dan moet zij vervolgens beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Daarbij moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punten 88-89).
In de onderhavige zaak heeft de verdediging verwezen naar hetgeen het CPT - naar de rechtbank aanneemt in haar rapport van 8 maart 2018 - over de situatie van gedetineerden met psychische problemen in Belgische penitentiaire inrichtingen heeft gerapporteerd.
Uit dat rapport kan, kort gezegd, worden opgemaakt dat psychische gezondheidszorg wordt verleend in Belgische penitentiaire inrichtingen, maar dat zij wel kampen met een tekort aan zorgpersoneel.
Dit rapport levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing op voor het bestaan van een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden met psychische problemen in het algemeen. Dat het CPT, vanwege een tekort aan zorgpersoneel in gevangenissen, aanraadt onder meer het aantal psychiaters en klinisch psychologen te vergroten, leidt niet tot het oordeel dat er een dergelijk reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling – zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – bestaat voor gedetineerden die door Nederland aan België worden overgeleverd en die – zoals de opgeëiste persoon – gebruik zullen moeten maken van medische voorzieningen op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg.
De detentieomstandigheden in België vormen dan ook geen reden de overlevering van de opgeëiste persoon aan België niet toe te staan.
Of de psychische gezondheid van de opgeëiste persoon in de weg staat aan zijn feitelijke overlevering aan België is, op grond van artikel 35, derde lid, OLW, ter beoordeling van de officier van justitie.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, Afdeling Tongeren ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.