In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 16 maart 2018, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 januari 2018 door de Belgische Rechtbank van eerste aanleg Limburg was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, werd verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal, een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in België onderzocht, met bijzondere aandacht voor zijn psychische gezondheid. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in België ontoereikend zijn voor gedetineerden met psychische problemen, en dat de opgeëiste persoon, die onder behandeling is voor een posttraumatische stress-stoornis, risico loopt op verslechtering van zijn gezondheid. De officier van justitie erkende de zorgen, maar stelde dat er verbeteringen in de Belgische detentieomstandigheden worden doorgevoerd.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in België. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan, onder de voorwaarde dat zijn medische situatie in acht wordt genomen.