ECLI:NL:RBAMS:2018:4332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
HA RK 129-2018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure na beëindiging van de zaak door vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2018 een verzoek tot wraking van mr. T.S. Pieters behandeld, ingediend door [verzoeker]. Het verzoek werd gedaan naar aanleiding van een eerdere procedure tussen [verzoeker] en WeWork, waarin een vaststellingsovereenkomst was gesloten. [verzoeker] verzet zich tegen de beëindiging van de overeenkomst en heeft diverse procedures gestart. De wrakingskamer oordeelt dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat de rechter na de doorhaling van de zaak geen zaak meer van verzoeker in behandeling had. De wrakingsgronden worden niet besproken, omdat [verzoeker] geen belang meer heeft bij het wrakingsverzoek. De rechter heeft te kennen gegeven zich niet meer vrij te voelen de zaak te behandelen, mocht deze na een eventuele vernietiging van de vaststellingsovereenkomst herleven. De wrakingskamer concludeert dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, omdat de procedure reeds was beëindigd en de wet geen mogelijkheid biedt tot wraking na beëindiging van de zaak.

Uitspraak

WRAKINGSKAMER RECHTBANK AMSTERDAM
Beslissing op het op 23 april 2018 gedane en onder rekestnummer
HA RK 18-129 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker]
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
procederend in persoon,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. T.S. Pieters, in de hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het wrakingsverzoek van [verzoeker] van 23 april 2018. De wrakingskamer heeft daarnaast kennisgenomen van de volgende stukken:
  • een vonnis in kort geding van de kantonrechter te Amsterdam van 3 november 2016 in de zaak tussen [verzoeker] en WeWork (KK EXPL 16-1207);
  • een kopie van het door [verzoeker] ingediende verzoekschrift ex artikel 7:230a BW waarin WeWork verweerster is (EA VERZ 17-975);
  • het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2018 in de zaak EA VERZ 17-975 met daarin opgenomen een door [verzoeker] en WeWork ondertekende vaststellingsovereenkomst;
  • een stuk van de zijde van [verzoeker] gedateerd 21 april 2018 met daarboven handgeschreven ‘Spoed! Important!’ vermeld;
  • een vonnis in kort geding van de kantonrechter te Amsterdam van 2 mei 2018;
  • een e-mail van [verzoeker] van 7 mei 2018 met als bijlage een toelichting op het wrakingsverzoek;
  • de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek per e-mail van 7 mei 2018;
  • een nadere reactie van de rechter op het wrakingsverzoek per e-mail van 16 mei 2018;
  • twee e-mails van [verzoeker] van 17 mei 2018 met bijlagen;
  • een e-mail van [verzoeker] van 18 mei 2018 met bijlage;
  • een pleitnota van [verzoeker] voor de zitting van 18 mei 2018.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 mei 2018, alwaar de rechter is verschenen, met een belangstellende. Voorts is de gemachtigde van WeWork verschenen. [verzoeker] is aanvankelijk niet verschenen. De rechter is gehoord. Nadat de mondelinge behandeling gesloten was, verscheen [verzoeker] en is de mondelinge behandeling heropend en is [verzoeker] alsnog in aanwezigheid van de rechter gehoord. Van de behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is een datum voor de beslissing bepaald.
Na afloop van de behandeling ter zitting heeft [verzoeker] met toestemming van de wrakingskamer op 18 mei 2018 per e-mail een nadere productie verstuurd.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van het volgende:
[verzoeker] heeft met WeWork een overeenkomst gesloten waarmee hij tegen betaling toegang verkrijgt tot en het gebruik heeft van de kantoorfaciliteiten in het verzamelkantoorgebouw “ [naam gebouw] ” aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats] .
[verzoeker] verzet zich tegen de beëindiging van de overeenkomst en is in dat kader diverse procedures gestart.
[verzoeker] heeft in dit verband onder meer op 30 oktober 2017 een verzoek ingediend tot schorsing van de ontruimingstermijn. Deze zaak is geregistreerd onder nummer EA VERZ 17-975. Mr. T. Spronk heeft als (toenmalige) gemachtigde van [verzoeker] het verzoekschrift opgesteld. De zaak is behandeld door de rechter. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 9 januari 2018.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. Spronk zich bij brief van 4 januari 2018 onttrokken als gemachtigde van [verzoeker] .
Ter zitting is het sluiten van een vaststellingsovereenkomst aan de orde gekomen. Na een schorsing hebben partijen een vaststellingsovereenkomst ondertekend onder meer inhoudend dat de overeenkomst tussen [verzoeker] en WeWork per 1 juni 2018 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd of zoveel eerder als partijen overeenkomen en dat [verzoeker] per die datum een ‘dedicated desk’ dient te ontruimen met achterlating van zijn keycard. Voorts verklaren partijen in te stemmen met doorhaling van de procedure. Volgens het proces-verbaal heeft [verzoeker] tijdens de schorsing telefonisch overleg gevoerd met zijn (voormalig) raadsman. Het proces-verbaal waarin de vaststellingsovereenkomst is opgenomen is op 11 januari 2018 door de griffier aan partijen verzonden.
een e-mail van [verzoeker] van 10 januari 2018 waarin hij schrijft: “
Geachte rechtbank op basis van de reden hieronder wil ik afzien van het getekend contract en een"nieuwe"datum ontvangen voor een nieuwe zitting, waarin ik door een"onafhankelijke"rechter mijn zaak wordt beoordeeld. (…)

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Aan het verzoek wordt - in de kern - het volgende ten grondslag gelegd. Direct bij aanvang van de mondelinge behandeling van de zaak van [verzoeker] zou de rechter hebben gezegd: “U bent hier voor de derde keer en daar gaan we vandaag een einde aan maken. Ik wil dat u vandaag gaat schikken.” Ondanks het feit dat [verzoeker] tot twee maal toe “nee” had gezegd, is er toch een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst is geen enkele rekening gehouden met de financiële, persoonlijke, maatschappelijke en zakelijke belangen van [verzoeker] . Omdat de rechter bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst niets heeft gedaan met de argumenten van [verzoeker] en ook niets heeft gedaan met de door [verzoeker] overgelegde producties, en daarmee het beginsel van hoor- en wederhoor heeft geschonden, heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2
[verzoeker] heeft verder nog aangevoerd dat de rechter met haar ter zitting gedane opmerkingen de indruk wekte geen tijd voor de zaak te hebben. Ook het feit dat door de rechter niet werd toegestaan video opnamen te maken heeft de schijn van partijdigheid gewekt.

3.De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft bij aanvang van de mondelinge behandeling de agenda van de zitting doorgenomen waarbij onder meer is gezegd dat aan het einde van de zitting onderzocht zal worden of een schikking tot de mogelijkheden behoort. In dat kader heeft de rechter (waarschijnlijk) gezegd dat het haar bekend was dit de derde (of zoveelste) procedure tussen partijen was en zal zij aan partijen hebben gevraagd of ze er een belang in stelden tot finale geschillenbeslechting te komen. Het onderzoeken hiervan is immers een onderdeel van haar taak. Zij betwist te hebben gezegd: “ik wil dat u gaat schikken.” Partijen wilden graag van de zaak af, waarbij het [verzoeker] er veel aan gelegen was om de ontruimingstermijn zo lang mogelijk te krijgen. Het is de rechter niet duidelijk waarop hij naar zijn zeggen twee keer “nee” heeft gezegd. Mogelijk heeft [verzoeker] in het kader van schikkingsonderhandelingen tegen een door WeWork voorgestelde (kortere) ontruimingstermijn “nee” gezegd. De rechter heeft juist omdat [verzoeker] in persoon procedeerde, de zitting geschorst om hem de gelegenheid te bieden met zijn advocaat te overleggen, hetgeen hij ook gedaan heeft. Nadien heeft [verzoeker] met het laatste voorstel van WeWork ingestemd en is de vaststellingsovereenkomst opgesteld. De rechter kan niet uitsluiten dat zij, naar aanleiding van het bezwaar van WeWork tegen de door [verzoeker] ingediende veelheid aan producties, daarover een opmerking heeft gemaakt, maar daaruit blijkt haars inziens geen vooringenomenheid. De overige door [verzoeker] aangevoerde gronden betreffen de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en behelzen geen wrakingsgrond.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
4.2
De wrakingskamer heeft op 23 april 2018 van [verzoeker] per e-mail een wrakingsverzoek ontvangen. Een wrakingsverzoek gedaan op 23 april 2018 met betrekking tot een mondelinge behandeling van 9 januari 2018 wordt in beginsel geacht niet tijdig te zijn gedaan.
4.3
Echter, uit de door [verzoeker] na de mondelinge behandeling doorgestuurde e-mail blijkt dat hij op 10 januari 2018 aan de rechtbank heeft bericht af te willen zien van de getekende vaststellingsovereenkomst en een nieuwe datum wenste te ontvangen voor een nieuwe zitting, waarin zijn zaak door een "onafhankelijke" rechter zou worden beoordeeld. Hoewel in de tekst van de e-mail niet expliciet staat vermeld dat [verzoeker] de rechter wraakt, kan uit deze e-mail wel impliciet een verzoek tot wraking worden afgeleid.
4.4
Hoewel het e-mail bericht kennelijk noch de wrakingskamer, noch de rechter of diens griffier heeft bereikt, is uit na de mondelinge behandeling van het wrakingverzoek verricht onderzoek gebleken dat de rechtbank de e-mail van [verzoeker] op 10 januari 2018 heeft ontvangen. Gelet op het vorenstaande wordt geoordeeld dat [verzoeker] zijn wrakingsverzoek tijdig heeft ingediend.
4.5
Of de in de zaak van [verzoeker] gesloten vaststellingsovereenkomst (ver)nietig(baar) is, zal moeten worden vastgesteld in een bodemprocedure. Tot die tijd geldt hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen. Naar aanleiding van de vaststellingsovereenkomst is de zaak op 9 januari 2018 met instemming van partijen doorgehaald. Dat betekent dat de procedure per 9 januari 2018 is beëindigd. Dat de griffier het proces-verbaal op 11 januari 2018 aan partijen heeft verzonden, maakt dat niet anders. [verzoeker] heeft derhalve het wrakingsverzoek ingediend nadat de door de rechter behandelde zaak reeds was beëindigd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat de zaak is beëindigd. Om die reden kan [verzoeker] niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen.
4.6
Voor het geval de zaak na een eventuele vernietiging van de gesloten vaststellingsovereenkomst in een bodemprocedure toch op enig moment weer zou gaan herleven omdat partijen hiertoe een verzoek doen, heeft de rechter reeds te kennen gegeven zich niet meer vrij te voelen de zaak (verder) te behandelen. Voor dat geval heeft [verzoeker] derhalve geen belang (meer) bij het door hem ingediende wrakingsverzoek, omdat de zaak in dat geval verder door een andere rechter zal worden behandeld. De wrakingsgronden hoeven daarom ook niet te worden besproken.
4.7
Het voorgaande betekent dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in het verzoek tot wraking.
BESLISSING :
De wrakingskamer:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.B. Martens, voorzitter, mrs. H.M. Patijn en W.A.J.P. van den Reek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E. van IJken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2018.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.