ECLI:NL:RBAMS:2018:3956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
C/13/594503 / HA RK 15-288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van een kerkgenootschap in een stichting en de rol van belanghebbenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2018 een beschikking gegeven in het kader van de omzetting van de Nederlands-Israëlitische Instelling voor Sociale Arbeid (NIISA) in een stichting. De rechtbank heeft de procedure voortgezet na eerdere uitspraken van de rechtbank en de Hoge Raad, waarbij enkele rechtsvragen zijn beantwoord. De verzoekster, NIISA, heeft zich op het standpunt gesteld dat haar verzoek voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) en een individu, aangeduid als [naam 2], als belanghebbenden moeten worden aangemerkt in deze procedure. Dit is gebaseerd op hun betrokkenheid bij de sociale zorg en de verplichtingen die voortvloeien uit hun lidmaatschap van de kerkelijke gemeente. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rekestenrol van 19 juli 2018, zodat NIK en [naam 2] hun standpunten schriftelijk kunnen indienen. De rechtbank heeft verder besloten dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden, tenzij alle partijen en belanghebbenden afzien van deze mogelijkheid. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/594503 / HA RK 15-288
Beschikking van 7 juni 2018
in de zaak van
de ingevolge artikel 2:2 Burgerlijk Wetboek (BW) rechtspersoonlijkheid bezittende
NEDERLANDS-ISRAËLITISCHE INSTELLING VOOR SOCIALE ARBEID,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. T. van Kooten te Utrecht.
Verzoekster zal hierna wederom NIISA worden genoemd.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 20 oktober 2016 (hierna: de tussenbeschikking);
- de prejudiciële beslissing van 21 april 2017 van de Hoge Raad (hierna: de prejudiciële
beslissing);
- de akte uitlating ex artikel 394 Rv van 19 mei 2017 van NIISA;
- de brief van 30 mei 2017, met een bijlage, van mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam;
- de brief van 2 juni 2017, met twee bijlagen, van mr. Loonstein;
- de brief van 6 juni 2017 van mr. Van Kooten;
- de brief van 6 juni 2017, met twee bijlagen, van mr. Loonstein;
- de brief van 7 juni 2017 van de griffier aan mrs. Van Kooten en Loonstein;
- de brief van 12 juni 2017, met een bijlage, van de griffier aan mrs. Van Kooten en
Loonstein;
- de brief van 20 juni 2017 van mr. Loonstein;
- het door mr. J.M. Blanco Fernández, advocaat te Amsterdam, namens het Nederlands-
Israëlitisch Kerkgenootschap (hierna: NIK) ingediende verweerschrift tevens verzoek ex
artikel 2:18 BW, met vier bijlagen, van 4 juli 2017;
- de brief van 7 juli 2017 van mr. Van Kooten;
- de brief van 11 juli 2017 van de griffier aan mrs. Van Kooten, Loonstein en Blanco
Fernández;
- de brief van 3 oktober 2017 van mr. Van Kooten;
- de brief van 4 oktober 2017 van mr. Blanco Fernández;
- de brief van 5 oktober 2017 van de griffier aan mrs. Van Kooten, Loonstein en Blanco
Fernández;
- de brief van 4 december 2017 van mr. Blanco Fernández;
- de brief van 8 december 2017 van mr. Van Kooten;
- de brief van 11 december 2017 van mr. Blanco Fernández;
- de brief van 29 januari 2018 van de griffier aan mrs. Van Kooten, Loonstein en Blanco
Fernández;
- de brief van 21 februari 2018 van mr. Loonstein;
- het aanvullend verweerschrift ex artikel 2:18 BW van 22 februari 2018 van NIK;
- de brief van 23 februari 2018 van mr. Van Kooten;
- het e-mailbericht van 23 februari 2018 van de griffier aan mrs. Van Kooten, Loonstein en
Blanco Fernández ;
- de brief van 28 februari 2018, met een bijlage, van mr. Loonstein;
- de akte reactie standpunten NIK en [naam 2] , met een bijlage, van 22 maart 2018 van NIISA.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij de tussenbeschikking heeft de rechtbank de Hoge Raad ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing enkele rechtsvragen gesteld. Bij de prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad die rechtsvragen beantwoord.
2.2.
In haar akte van 19 mei 2017 heeft NIISA zich vervolgens op het standpunt gesteld dat haar verzoek voor toewijzing gereed ligt.
2.3.
Bij de brief van 30 mei 2017 van mr. Loonstein hebben [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) de rechtbank verzocht hen in de onderhavige procedure toe te laten als belanghebbenden. Bij brief van 20 juni 2017 van mr. Loonstein heeft [naam 1] dat verzoek, voor zover het hem betreft, ingetrokken.
2.4.
Op 4 juli 2017 heeft NIK de rechtbank bij ‘verweerschrift’ verzocht in de
onderhavige procedure te worden toegelaten als belanghebbende.
2.5.
Bij de brief van 29 januari 2018 van de griffier zijn NIK en [naam 2] in de
gelegenheid gesteld hun stelling dat zij belanghebbenden zijn bij akte (nader) toe te lichten
en is NIISA in de gelegenheid gesteld daarop bij akte te reageren.
2.6.
Bij die brief is voorts aangekondigd dat de rechtbank daarna, in beginsel
zonder mondelinge behandeling, op dit punt zo spoedig mogelijk zal beslissen. NIISA, NIK
en [naam 2] hebben in hun na die brief ingediende stukken niet om een mondelinge
behandeling verzocht.
2.7.
De rechtbank constateert dat NIISA niet aanvoert dat de eisen van een goede
procesorde eraan in de weg staan dat NIK en [naam 2] alsnog als belanghebbenden worden
toegelaten. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover ambtshalve anders te oordelen.
2.8.
Artikel 261 Rv bepaalt dat, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, de Derde
Titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“De
verzoekschriftprocedure in eerste aanleg”, hierna: Boek 1 Titel 3 Rv) van toepassing is op
alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid. De onderhavige zaak is,
zoals volgt uit artikel 2:18 lid 5 BW, een zaak die met een verzoekschrift moet worden
ingeleid. Artikel 2:18 BW bepaalt niet dat Boek 1 Titel 3 Rv niet van toepassing is en dit
vloeit evenmin uit dat artikel voort.
2.9.
Boek 1 Titel 3 Rv geeft geen omschrijving van het begrip belanghebbende. Wie tot
de belanghebbenden zijn te rekenen, moet voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de
aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid
(HR 25 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0387, Veldhof/Woltjer Stichting). Daarbij zal
een rol spelen in hoeverre de betrokkene door de uitkomst van de desbetreffende procedure
zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat hij daarin behoort te mogen opkomen
ter bescherming van dat belang, of in hoeverre hij anderszins zo nauw betrokken is of is
geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is
gelegen om in de procedure te verschijnen (HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440,
Scheipar; HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290, Lips en Godefroy/Broex en
Stichting IHD – Zorg in het buitenland; HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3636,
Mr. Hoeksma q.q./R.M. Trade).
2.10.
Opmerking verdient dat een afweging van belangen als bedoeld in artikel 3:13 lid 2
BW, anders dan NIISA kennelijk meent, in dit stadium niet aan de orde is.
2.11.
In de tussenbeschikking – en in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad – is
ervan uitgegaan dat NIISA een zelfstandig onderdeel is van NIHS en dat NIHS een
kerkgenootschap is, een en ander in de zin van artikel 2:2 lid 1 BW.
2.12.
NIK en [naam 2] onderschrijven dat NIISA een zelfstandig onderdeel is van NIHS.
Zij stellen echter dat NIHS (door NIK aangeduid als “de Hoofdsynagoge”) op haar beurt een
zelfstandig onderdeel (“gemeente”) is van het kerkgenootschap NIK.
NIISA voert hiertegen aan dat NIK geen kerkgenootschap is, maar een lichaam (als bedoeld
in artikel 2:2 lid 1 BW) waarin kerkgenootschappen, waaronder NIHS, zijn verenigd.
2.13.
Naar het oordeel van de rechtbank dient NIK te worden aangemerkt als
belanghebbende in de zin van Boek 1 Titel 3 Rv. Redengevend is het volgende.
a. Het Reglement betreffende de inrichting en het bestuur van NIK (hierna: het NIK-
reglement) luidt, voor zover hier van belang:
TITEL 1
Van het Kerkgenootschap, de Gemeenten, de Samenwerkingsverbanden en de Ressorten.
Par. 1. Van het Kerkgenootschap
Artikel 1.
Het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap bestaat uit: de Joden, woonachtig in Nederland, die lid zijn van en
als zodanig ingedeeld zijn in kerkelijke gemeenten, behorende tot het Kerkgenootschap.
(…)
Par. 2. Van de Gemeenten, de Samenwerkingsverbanden en de Ressorten.
Artikel 2.
De Centrale Commissie stelt het gebied der gemeenten bij verordening vast en is bij uitsluiting bevoegd
gemeenten te erkennen, te ontbinden, te verenigen of te splitsen.
(…)
Artikel 5.
Aan de gemeenten is met inachtneming van de bepalingen van dit Reglement, de regeling van haar bestuur en
huishouding overgelaten.
(…)
Artikel 8.
Zonder voorafgaande goedkeuring van de Permanente Commissie kunnen de gemeenten:
a. haar onroerende zaken,
b. haar roerende zaken, ter waarde van meer dan duizend gulden,
c. haar roerende zaken van religieuze aard of van historische betekenis ongeacht de geldelijke waarde,
noch geheel, noch ten dele vervreemden of bezwaren.
Voorts kunnen de gemeenten zonder een goedkeuring als bovenbedoeld niet overgaan tot:
d. het voeren van rechtsgedingen, voor alle gerechten, scheidsgerechten daaronder begrepen, zo eisend als
verwerend. Deze voorafgaande goedkeuring is niet vereist voorzover spoedeisende gerechtelijke maatregelen
aan de orde zijn, als wanneer echter de goedkeuring moet worden gevraagd zodra zulks mogelijk is,
e. het aangaan van dadingen en/of het zich verbinden als borg en/of hoofdelijke medeschuldenaar,
f. het aanvaarden van nalatenschappen, anders dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
Van de beperkingen sub b tot en met e kan de Permanente Commissie dispensatie verlenen. Aan deze dispensatie
kunnen voorwaarden worden verbonden. Elke dispensatie kan te allen tijde worden ingetrokken.
(…)
TITEL II
Van het Algemeen Bestuur van het Kerkgenootschap
HOOFDSTUK 1
Van de samenstelling van het bestuur
Par. 1. Algemene bepalingen
Artikel 13.
Een college, Centrale Commissie tot de Algemene Zaken van het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap
genaamd, bestuurt het Kerkgenootschap.
(….)
Par. 3. Van het Dagelijks Bestuur
Artikel 27.
De Centrale Commissie benoemt uit haar midden een Dagelijks Bestuur, genaamd Permanente Commissie (…).
HOOFDSTUK III
Van de bevoegdheden en plichten van de Centrale Commissie en van de Permanente Commissie
(…)
Par. 2. Bijzondere bepalingen
Artikel 48.
(…) het sociale en culturele werk (…) hebben de voortdurende aandacht van de Centrale Commissie.
De Centrale Commissie houdt toezicht op en treft zo nodig maatregelen terzake van de in de voorafgaande alinea omschreven aangelegenheden, voorzover een en ander direkt of indirekt van het Kerkgenootschap of van enige gemeente uitgaat en/of door een dezer lichamen wordt gesubsidieerd (…).
HOOFDSTUK IV
Van de gelden en geldmiddelen van het Kerkgenootschap
(…)
Artikel 76.
Indien een gemeente uit bezittingen een in verband met haar ledental en noodzakelijke uitgaven hoog inkomstenbedrag geniet, kan de Centrale Commissie bepalen, dat een deel van deze inkomsten of van de bezittingen, waaruit deze vloeien, wordt overgedragen aan het Kerkgenootschap.
Artikel 77.
De Centrale Commissie kan aan gemeenten een bijdrage in haar noodzakelijke uitgaven toekennen.
(…)
b. In de tussenbeschikking is in 2.3 reeds een deel van het Reglement 2013 van NIHS
weergegeven. Het Reglement 2013 van NIHS luidt voorts, voor zover hier van belang:
TITEL 5 HET BESTUUR
(…)
Afdeling 2 Taak
Artikel 5.2.1 Omschrijving
Het Bestuur is het orgaan van de Gemeente dat belast is met de leiding van de Gemeente en met de uitoefening
van aan hem opgedragen taken bij of krachtens dit Reglement of bij of krachtens andere op hem van
toepassing zijnde reglementen en verordeningen (bijvoorbeeld van het NIK) (…).
(…)
Artikel 5.2.4 Aangaan overeenkomsten/Externe werking bij ontbreken goedkeuring
1. Het Bestuur is – na verkrijging van goedkeuring van de Raad van Toezicht – bevoegd te besluiten tot het
aangaan van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen en van
overeenkomsten waarbij de Gemeente zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde
sterk maakt of zich tot zekerheid voor een schuld van een derde verbindt. Dit laat onverlet dat daarnaast uit de
bepalingen van het NIK reglement (of andere reglementen en verordeningen van het NIK) kan voortvloeien dat
ook goedkeuring van andere organen nodig is (…).
2. Op het ontbreken van de in lid 1 bedoelde goedkeuring van de Raad van Toezicht kan tegen derden beroep
worden gedaan. Dit geldt evenzo wanneer goedkeuring van andere organen als bedoeld in lid 1 nodig is. (…)
c. De considerans van het door NIHS per 1 mei 2013 vastgestelde Modelreglement
Sjoelgemeenschap luidt, voor zover hier van belang:
Op 1 mei 2013 heeft de NIHS (binnen het kerkverband van het NIK) een nieuwe structuur gekregen, waarbij
naast en onder de NIHS meerdere Sjoelgemeenschappen zijn ontstaan. (…) Zowel de NIHS als de
Sjoelgemeenschappen maken deel uit van het kerkverband van het NIK en zijn en blijven onderworpen aan de
regelingen van het NIK (…).
d. In de tussenbeschikking is in 2.2 reeds een deel van het Algemeen Reglement van NIISA
weergegeven. Het Algemeen Reglement van NIISA luidt voorts, voor zover hier van belang:
Artikel 1
1. De sociale zorg ten behoeve van (…) Joden binnen het gebied van de Nederlands-Israëlietische
Hoofdsynagoge te Amsterdam, voor zover die in verband met de Algemene Bijstandswet moet worden gerekend
tot de bemoeiingen van de Kerkelijke Gemeenten te behoren, wordt uitgeoefend door de Nederlands-
Israëlitiesche Instelling voor Sociale Arbeid, (…) vroeger genaamd Nederlandsch-Israëlietisch Armbestuur,
thans bij afkorting ook genaamd N.I.I.S.A.
2. Tot de taak van de N.I.I.S.A. behoort tevens de kerkelijke sociale zorg en de behartiging van die takken van
sociale voorzorg waarmee de Kerkeraad van de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge te Amsterdam de
N.I.I.S.A. belast. (…)
e. Aldus zijn NIK, NIHS en NIISA op diverse wijzen met elkaar verbonden:
( i) NIK is ingedeeld in (kerkelijke) gemeenten (artikel 1 NIK-reglement). Zijn Centrale
Commissie stelt het gebied der gemeenten vast en is bevoegd gemeenten te erkennen, te
verenigen en te splitsen (artikel 2 NIK-reglement). NIHS is een van die gemeenten. NIHS
maakt deel uit van het kerkverband van NIK en is onderworpen aan de regelingen van
NIK (considerans van het Modelreglement Sjoelgemeenschap).
(ii) De taken van het bestuur van NIHS worden mede bepaald door van toepassing
zijnde reglementen en verordeningen van NIK (artikel 5.2.1 NIHS-reglement 2013). Uit het
NIK-reglement en andere reglementen en verordeningen van NIK kan voortvloeien dat het
bestuur van NIHS voor bepaalde besluiten niet alleen goedkeuring nodig heeft van de Raad
van Toezicht, maar ook van andere organen (artikel 5.2.4 leden 1 en 2 NIHS-reglement
2013). Voor bepaalde rechtshandelingen van NIHS is voorafgaande goedkeuring van de
Permanente Commissie van NIK vereist (artikel 8 NIK-reglement).
(iii) Het sociale werk heeft de voortdurende aandacht van de Centrale Commissie van NIK.
De Centrale Commissie van NIK houdt daarop toezicht en treft zo nodig maatregelen ter
zake daarvan, voor zover een en ander direct of indirect uitgaat van NIK of van enige
gemeente (artikel 48 NIK-reglement). De tot de bemoeiingen van NIHS behorende
(kerkelijke) sociale zorg wordt uitgeoefend door NIISA (artikel 1 Algemeen Reglement
NIISA).
(iv) De Centrale Commissie van NIK kan bepalen dat een deel van de inkomsten of de
bezittingen van een gemeente wordt overgedragen aan NIK (artikel 76 NIK-reglement). De
Centrale Commissie van NIK kan aan gemeenten een bijdrage toekennen in hun
noodzakelijke uitgaven (artikel 77 NIK-reglement).
f. Het onderhavige verzoek van NIISA, dat ertoe strekt dat haar machtiging wordt verleend
tot omzetting van haarzelf in een stichting, raakt onmiskenbaar in elk geval een deel van de
hiervoor geschetste banden tussen NIK, NIHS en NIISA.
g. NIISA wijst op de in artikel 5 NIK-reglement voorziene autonomie van de gemeenten. Zij
voert aan dat NIK geen orgaan van haar is. Zij voert voorts aan dat noch het NIK-reglement
noch haar Algemeen Reglement (anderszins) bevoegdheden van NIK ten aanzien van haar
bevat. Zij voert tot slot aan dat alle eerdere wijzigingen van haar Algemeen Reglement tot
ieders tevredenheid zonder tussenkomst van NIK tot stand zijn gekomen. Wat er van dit
alles ook zij, het doet niet af aan de hiervoor geschetste banden tussen NIK, NIHS en
NIISA.
h. Al met al kan NIK door de uitkomst van de onderhavige procedure zodanig in een eigen
belang worden getroffen dat het hierin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat
belang, althans is NIK anderszins zo nauw betrokken bij het onderwerp dat in deze
procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in deze procedure te
verschijnen.
2.14.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of ook [naam 2] moet worden
aangemerkt als belanghebbende.
[naam 2] stelt hiertoe het volgende. Op NIHS rust de (religieuze) verplichting tot het
ondersteunen van behoeftigen (
tsedaka). NIHS heeft de nakoming van die verplichting
opgedragen aan NIISA, die daarbij onder toezicht staat van het rabbinaat van NIHS. De
bedoelde verplichting rust niet alleen op de gemeente, maar ook op ieder lid van de
gemeente. [naam 2] is lid van NIHS. De omvang van zijn verplichting hangt mede af van de
mate waarin NIHS/NIISA haar verplichting nakomt. Na de door NIISA beoogde omzetting
is van uitvoering van de meergenoemde verplichting door een gemeente geen sprake meer
en dat heeft voor hem gevolgen, aldus steeds [naam 2] .
NIISA voert hiertegen aan dat de door haar beoogde omzetting geen enkele betekenis heeft
voor de (nakoming van de) door [naam 2] bedoelde verplichting (die overigens anders luidt
dan [naam 2] stelt).
De rechtbank dient zich van een oordeel op dit punt te onthouden. De rechtbank verwijst in
dit verband ook naar de prejudiciële beslissing, in het bijzonder rechtsoverweging 3.4.4
daarvan. Daarin is immers als uitgangspunt genoemd dat de rechter bij zijn onderzoek naar
het bestaan van een weigeringsgrond bij omzetting van of in een kerkgenootschap,
inmenging in geloofskwesties dient te vermijden. Mede daarom heeft de rechtbank ervan uit
te gaan dat [naam 2] door de uitkomst van de onderhavige procedure zodanig in een eigen
belang kan worden getroffen dat hij hierin behoort te mogen opkomen ter bescherming van
dat belang, althans dat hij anderszins zo nauw betrokken is bij het onderwerp dat in deze
procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in deze procedure te
verschijnen. Dit betekent dat ook [naam 2] dient te worden aangemerkt als belanghebbende in
de zin van de Boek 1 Titel 3 Rv.
2.15.
Uit hetgeen hiervoor onder 2.13 en 2.14 is overwogen, vloeit voort dat NIK en
[naam 2] in de gelegenheid dienen te worden gesteld zich uit te laten over de door NIISA
verzochte machtiging. De zaak zal worden verwezen naar de (interne) rekestenrol van 19
juli 2018, opdat NIK en [naam 2] dat schriftelijk kunnen doen. NIISA zal vervolgens in de
gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren.
2.16.
Na de hiervoor in 2.15 bedoelde schriftelijke ronde zal een mondelinge
behandeling worden bepaald, tenzij alle partijen en belanghebbenden te kennen geven dat
zij daarvan afzien.
2.17.
De rechtbank gaat ervan uit dat NIK en [naam 2] over alle processtukken beschikken.
Desgewenst kunnen zij zich daaromtrent met de griffier verstaan.
2.18.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de (interne) rekestenrol van 19 juli 2018 tot het in 2.15 omschreven doel;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. van Hassel, mr. R.A. Dudok van Heel en mr. M. den Besten, rechters, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.