4.Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A, feit 1 (ZD 1)
in de periode van 17 maart 2016 tot en met 12 april 2016 te Rotterdam en Schiedam en Den Haag en Bleiswijk, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van 10 gram cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
ten aanzien van zaak A, feit 2 subsidiair en meersubsidiair (ZD 2)
in de periode van 17 maart 2016 tot en met 9 april 2016 te Rotterdam en Antwerpen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- afspraken heeft gemaakt voor het vervoer van de verdovende middelen vanuit Antwerpen naar Rotterdam
- een loods/ruimte beschikbaar heeft gesteld voor het uithalen van de verdovende middelen
- een vrachtwagen beschikbaar heeft gesteld voor het vervoer van de verdovende middelen vanuit Antwerpen
- naar Antwerpen is gereden om aldaar de container op te halen waarin de verdovende middelen zich hadden bevonden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de periode van 17 maart 2016 tot en met 9 april 2016 te Rotterdam en Antwerpen tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden,
- een vervoermiddel voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en zijn mededader wisten dat het bestemd was tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van zaak B, feit 2 (ZD 5)
in de periode van 10 maart 2016 tot en met 30 maart 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 238 kilogram cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
ten aanzien van zaak B, feit 3 (ZD 6)
in de periode van 24 januari 2016 tot en met 12 april 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en R. van Assendelft en [medeverdachte 16] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 10] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, en/of 10a eerste lid Opiumwet;
ten aanzien van zaak B, feit 5 (ZD 8)
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2016 in Nederland en in Thailand, tezamen en in vereniging met een ander danwel alleen, van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte:
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 april 2016 tezamen en in vereniging met een ander een contant geldbedrag van in totaal 115.395,70 euro (contante investeringen [medeverdachte 2] en/of [verdachte] in [bedrijf 2] ) omgezet en voorhanden gehad; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 april 2016 een contant geldbedrag van in totaal 147.740 euro (39 contante stortingen op rek.nr. [nummer 8] t.n.v. [verdachte] ) voorhanden gehad; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2015 een geldbedrag van in totaal 52.600 euro (overboekingen naar Thaise bankrekeningen t.n.v. [naam rekeninghouder] and [rekeninghouder 3] en [rekeninghouder 2] vanaf rek.nr. [nummer 8] t.n.v. [verdachte] ) omgezet; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 april 2016 een contant geldbedrag van in totaal 16.127,36 euro (contante geldopnames te Thailand vanaf rek.nr. [nummer 8] t.n.v. [verdachte] ) omgezet; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 april 2016 een contant geldbedrag van in totaal 82.040,56 euro (23 contante stortingen op rek.nr. [rekeningnummer 1] t.n.v. [verdachte] ) voorhanden gehad; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 april 2016 een contant geldbedrag van in totaal 28.012,48 euro (57 contante geldopnames in het buitenland waarvan in elk geval 12 in Thailand vanaf rek.nr. [rekeningnummer 1] t.n.v. [verdachte] ) omgezet; en
- in de periode van 10 maart 2015 t/m 19 maart 2015 een geldbedrag van in totaal 10.000 euro (2 overboekingen met de omschrijving Lening (groot 6.000 euro en 4.000 euro) aan ' [naam 3] ' vanaf rek.nr. [rekeningnummer 1] t.n.v. [verdachte] ) omgezet; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 april 2016 tezamen en in vereniging met een ander een contant geldbedrag van in totaal 42.230 euro (12 contante stortingen op rek.nr. [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam rekeninghouder] ) omgezet en voorhanden gehad; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2016 tezamen en in vereniging met een ander een contant geldbedrag van in totaal 47.050 euro (overboekingen naar Thaise bankrekeningen t.n.v. [naam rekeninghouder] and [rekeninghouder 3] en [rekeninghouder 2] vanaf [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam rekeninghouder] ) omgezet; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2016 tezamen en in vereniging met een ander een contant geldbedrag van in totaal 35.850 euro (11 contante stortingen op rek.nr. [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam rekeninghouder] ) omgezet en voorhanden gehad; en
- in de periode van 7 januari 2014 tot en met 26 mei 2016 tezamen en in vereniging met een ander een contant geldbedrag van in totaal 54.226,20 euro (120 contante geldopnames in het buitenland waarvan in elk geval 80 in Thailand vanaf rek.nr. [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam rekeninghouder] ) omgezet; en
- op 29 april 2016 tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van 2.000 euro (overboeking naar Thaise bankrekening t.n.v. [rekeninghouder 2] vanaf rek.nr. [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam rekeninghouder] ) omgezet; en
- in de periode van 1 januari 2014 tot en met 16 oktober 2014 tezamen en in vereniging met een ander een contant geldbedrag van in totaal 7.500 euro (3 contante stortingen op rek.nr. [rekeningnummer 4] t.n.v. [naam rekeninghouder] ) omgezet en voorhanden gehad; en
- in de periode van 1 juli 2015 tot en met 27 juli 2015 fotoapparatuur ter waarde van in totaal 10.462,81 euro (ZD08, p. 176 t/m 182) verworven; en
- op 12 april 2016 een contant geldbedrag van in totaal 8.200 euro (bundels van 4.300 euro en 3.900 euro tussen de kussens en leuningen van de bank) voorhanden gehad; en
- op 12 april 2016 9 goudbaren (in totaal ongeveer 250 gram t.w.v. ongeveer 8.038,00 euro, aangetroffen in een klok in de woning van [verdachte] en [rekeninghouder 2] ) voorhanden gehad
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader wist(en) dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.