ECLI:NL:RBAMS:2018:3643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
13/751145-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel aan Tsjechië

Op 8 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Tsjechië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zitting op 24 april 2018 heeft de raadsman betoogd dat er twijfels zijn over de vervolgingsbeslissing in Tsjechië en dat er een reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen bestaat, gezien de psychische problematiek van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in Tsjechië. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751145-18
RK nummer: 18/1371
Datum uitspraak: 8 mei 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 maart 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 januari 2018 door de Districtsrechtbank in Kladno (Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (voormalig Tsjecho-Slowakije),
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [plaats detentie],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 5 januari 2018, uitgevaardigd door de Districtsrechtbank in Kladno, met kenmerk: 2 Nt 1151/2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Tsjechië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon hem erop heeft gewezen dat er twee verschillende originele EAB’s in het dossier zitten: een met kenmerk: 2 Nt 1151/2018 en een met kenmerk: 2 Nt 1152/2018. Dit dient te worden opgehelderd.
Verder heeft de raadsman betoogd dat de opgeëiste persoon heeft gebeld met de Tsjechische autoriteiten en dat hem is meegedeeld dat er nog geen vervolgingsbeslissing is genomen omdat er nog onvoldoende gronden zijn voor een verdenking. Het is dus de vraag of de Tsjechische autoriteiten werkelijk willen dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd. Om deze punten op te helderen, dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het aanhoudingsverzoek moet worden afgewezen. Het dossier bevat één vertaald EAB en meerdere afschriften (identieke kopieën) van het niet-vertaalde Tsjechische EAB. Al deze versies hebben als datum 8 januari (
ledna) 2018 en als kenmerk 2 Nt 1151/2018. Tevens wordt in al deze versies in rubriek b) als onderliggend nationaal arrestatiebevel een beslissing genoemd van de Districtsrechtbank in Kladno, met kenmerk: 2 Nt 1151/2018. Van meerdere originele EAB’s is dan ook geen sprake.
Het verweer dat in Tsjechië nog geen vervolgingsbeslissing is genomen, is niet onderbouwd. De officier van justitie heeft ter zitting van 24 april 2018 bevestigd dat de signalering van de opgeëiste persoon nog altijd actief is. De rechtbank ziet daarom geen reden te twijfelen aan de geldigheid van onderhavig EAB en het daarin vervatte verzoek om de opgeëiste persoon over te leveren aan de Tsjechische uitvaardigende autoriteit.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming
verduistering
5.
Gevaar voor een mensenrechtenschending
5.1
DetentieomstandighedenDe raadsman heeft betoogd dat de behandeling moet worden aangehouden, dan wel dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege een algemeen reëel gevaar voor een mensenrechtenschending. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat de opgeëiste persoon behoort tot een kwetsbare groep, vergelijkbaar met die van gedetineerden met een psychiatrisch ziektebeeld. Onder verwijzing naar een uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:440) heeft de raadsman betoogd dat ten aanzien van suïcidale personen/personen met psychiatrisch ziektebeeld, een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat. Dit is des te meer het geval, indien de voorlopige hechtenis in beperkingen wordt doorgebracht. Omdat de opgeëiste persoon vanwege zijn psychische problematiek tijdens de detentie in Nederland al vaker in afzondering is geplaatst, is de kans groot dat dit in Tsjechië ook zal gebeuren. Om uit te sluiten dat het bestaande algemene gevaar ook een gevaar voor een mensenrechtenschending van de opgeëiste persoon oplevert, moeten – gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 – nadere vragen worden gesteld aan de Tsjechische autoriteiten, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is de behandeling van de zaak aan te houden omdat van een reëel gevaar voor een mensenrechtenschending niet is gebleken. De officier heeft verder gewezen op het feit dat de gestelde psychiatrische problematiek van de opgeëiste persoon niet is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge het arrest Aranyosi en Căldăraru is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar bestaat, wanneer zij moet beslissen of de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, wordt overgeleverd aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon (rechtsoverweging 88).
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die onder meer kunnen duiden op gebreken die bepaalde groepen van personen raken (rechtsoverweging 89).
In de uitspraak waar de raadsman naar heeft verwezen (ECLI:NL:RBAMS:2017:440) is onder andere op basis van een rapport van het
Committee against Torturenaar aanleiding van bezoeken aan Zweedse detentie-instellingen en een CPT-
newsflashnaar aanleiding van
high-level talksin Zweden, ten aanzien van personen die suïcidaal zijn en/of een psychiatrisch ziektebeeld hebben en die
in Zwedende voorlopige hechtenis
in beperkingenondergaan, een algemeen reëel gevaar vastgesteld om onmenselijk of vernederend te worden behandeld.
In onderhavig geval beschikt de rechtbank niet over gegevens omtrent de detentieomstandigheden in Tsjechië die duiden op gebreken die (bepaalde groepen van) gedetineerden raken. Van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in Tsjechië zijn gedetineerd – al dan niet suïcidaal of met een psychiatrisch ziektebeeld – onmenselijk of vernederend worden behandeld, is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden en verwerpt het verweer.
De rechtbank overweegt dat de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon kan worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid van de OLW. Die beoordeling is voorbehouden aan de officier van justitie.
5.2
Recht op een eerlijk proces
Onder verwijzing naar een rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 31 maart 2015, heeft de raadsman betoogd dat de behandeling moet worden aangehouden, dan wel dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege het feit dat onvermogende personen in Tsjechië niet kunnen rekenen op gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit is een wezenlijk onderdeel van het recht op een eerlijk proces, zodat het ontzeggen van deze mogelijkheid van rechtsbijstand tot een schending van art. 6 van het van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) leidt, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen omdat de situatie waar de raadsman aan de hand van het CPT rapport op doelt betrekking heeft op
police custodyen niet op het detentieregime dat voor de opgeëiste persoon zal gelden na een eventuele overlevering. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5781.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat – onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van 8 augustus 2017 – de bevindingen van het CPT betrekking hebben op de eerste fase van detentie, te weten die onmiddellijk volgend op een aanhouding door de politie. De detentie waarin de opgeëiste persoon zal worden geplaatst – na zijn eventuele overlevering – is een andere detentie en niet de
police custodyals bedoeld in het rapport. De stelling dat de opgeëiste persoon na diens eventuele overlevering de mogelijkheid tot rechtsbijstand zal worden ontzegd is onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. De rechtbank beschikt ook overigens niet over objectieve gegevens die erop wijzen dat de opgeëiste persoon in Tsjechië rechtsbijstand zal worden ontzegd. Het verweer wordt daarom verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 138, 300, 311, 321 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Districtsrechtbank in Kladno ten behoeve van het in Tsjechië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Edgar en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.