ECLI:NL:RBAMS:2018:3609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
27 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6741
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen de evenementenvergunning verleend door de burgemeester van Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 mei 2018, wordt het beroep van eisers tegen de evenementenvergunning die door de burgemeester van Amsterdam is verleend, niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een evenementenvergunning die op 9 juni 2016 is verleend voor het evenement [naam 2]. Eisers, bestaande uit meerdere partijen gevestigd in Amsterdam, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De voorzieningenrechter had eerder een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Na het indienen van een beroep door eisers, heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 14 november 2017 is het onderzoek geschorst om het beroep samen te behandelen met een ander beroep van eiser 1 tegen een recente evenementenvergunning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, aangezien het evenement [naam 2] al heeft plaatsgevonden en er geen zekerheid is dat het evenement in de toekomst opnieuw zal plaatsvinden. De rechtbank benadrukt dat een uitspraak van de bestuursrechter niet kan worden gevraagd enkel vanwege de principiële betekenis ervan. De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling.

Desondanks heeft de rechtbank besloten om het betaalde griffierecht terug te betalen en een deel van de proceskosten te vergoeden, omdat de behandeling op een eerdere zitting niet kon doorgaan. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 501,- voor de rechtsbijstand tijdens de zitting van 14 november 2017. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6741

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiser 7],
[eiser 8],
[eiser 9],
[eiser 10],
[eiser 11],
allen gevestigd of wonende in Amsterdam,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. N. Bakker),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder,

hierna: de burgemeester
(gemachtigden: mr. D. Sullivan en mr. A.J. Wilschut).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], vergunninghouder, gevestigd te Amsterdam.

Procesverloop

Met het besluit van 9 juni 2016 (het primaire besluit) heeft de burgemeester aan [naam] een evenementenvergunning verleend voor het evenement [naam 2] in Amsterdam. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hangende bezwaar heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 21 juli 2016 het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. [1]
Met het besluit van 15 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Namens [eiser 1] zijn verschenen [naam 3] en [naam 4] , respectievelijk voorzitter en secretaris van de stichting. Ook zijn verschenen [eiser 5] , [eiser 6] en namens [eiser 4] [naam 5] . Eisers zijn bijgestaan dan wel hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder is op uitnodiging van eisers verschenen ing. [naam 6] , directeur bij de [stichting] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door één van zijn gemachtigden, mr. D. Sullivan. Daarnaast zijn namens verweerder verschenen mr. [naam 7] en [naam 8] , werkzaam bij de gemeente Amsterdam, en [naam 9] , werkzaam bij de [bedrijf] . Namens [naam] zijn verschenen [naam 10] en [naam 11] , respectievelijk bestuurslid en directeur van de [naam] .
Met de beslissing van 14 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Dit om het onderhavige beroep samen op zitting te behandelen met het beroep van de [eiser 1] tegen de verleende evenementenvergunning voor het evenement [naam 12] . [2]
Dat onderzoek op de nadere zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Namens de [eiser 1] zijn wederom verschenen [naam 3] en [naam 4] . Ook zijn verschenen [eiser 5] en namens de [eiser 4] [naam 5] . Eisers zijn bijgestaan dan wel hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder is nogmaals op uitnodiging van eisers verschenen ing. [naam 6] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Daarnaast zijn namens verweerder verschenen [naam 13] , werkzaam bij de gemeente Amsterdam, en is wederom [naam 9] verschenen. Namens [naam] zijn eveneens [naam 10] en [naam 11] verschenen.

Overwegingen

Feiten en besluitvorming burgemeester
1.1.
Op 7 maart 2016 heeft de [naam] een aanvraag ingediend voor het evenement [naam 2] . Dit evenement, bestaande uit de reguliere [naam 14] plus extra activiteiten, zoals onder meer een [activiteit 1] , een [activiteit 2] op de Dam en vele andere [activiteit 3] [3] [activiteit 3] en
-(sport)evenementen, wilde de [naam] van [datum]
houden op verschillende buitenlocaties in de binnenstad van Amsterdam.
1.2.
Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft de burgemeester de gevraagde evenementenvergunning verleend.
Ontvankelijkheid beroep
2.1.
Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eisers toe kan komen, moet ambtshalve worden beoordeeld of dit beroep ontvankelijk is. De rechtbank ziet zich in dat kader voor de vraag gesteld of eisers nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
2.2.
De rechtbank stelt voorop dat geen uitspraak van de bestuursrechter kan worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. In dit geval had [naam 2] al plaatsgevonden en ook het evenement van het jaar erop – [naam 12] – was voorbij. Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een verleende evenementenvergunning kan echter zijn gelegen in de omstandigheid, dat een inhoudelijke oordeel kan worden betrokken bij toekomstige aanvragen voor een gelijksoortige evenementenvergunning en de toetsing daarvan. [4]
2.3.1.
De rechtbank stelt vast dat bij partijen niet in geschil is dat, behoudens het deel van [naam 2] dat uit de reguliere [naam 14] bestond, het onzeker is of een editie van dit evenement in de toekomst nogmaals plaats zal vinden in Amsterdam. Aan de herhaling van het evenement [naam 2] als geheel kunnen eisers daarom geen procesbelang ontlenen.
2.3.2.
Blijft over het reguliere [naam 14] -deel van de [naam 2] . Aan de herhaling van dat deel van [naam 2] kunnen eisers evenmin procesbelang ontlenen. Dit omdat één van de eisers in het onderhavige beroep, namelijk [eiser 1] , beroep heeft ingesteld tegen de verlening van de recentere evenementenvergunning voor [naam 12] . Op de nadere zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de [eiser 1] in dat beroep de belangen van omwonenden behartigt, waaronder die van de overige eisers in het onderhavige beroep. Bovendien beoordeelt de rechtbank, zoals op de nadere zitting besproken, in de uitspraak op het beroep tegen de verlening van een evenementenvergunning voor [naam 12] , ten aanzien van die evenementenvergunning alle beroepsgronden die eisers ook in het onderhavige beroep hebben aangevoerd.
2.3.3.
De rechtbank erkent dat de behandeling van het beroep tegen de verlening van de evenementenvergunning voor [naam 2] pas na een lange duur op de zitting heeft plaatsgevonden en dat dit is te wijten aan de handelswijze van de rechtbank. Deze omstandigheid levert echter geen procesbelang voor eisers op. Daarbij wordt opgemerkt dat zelfs ondanks deze vertraging de bezwaar- en beroepsfase (die aanvangt op het moment dat verweerder de bezwaarschriften van eisers ontving) tezamen niet langer dan twee jaar hebben geduurd, waardoor er geen sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [5] Een dergelijke schending levert op zichzelf bovendien geen belang op bij een inhoudelijke beoordeling van een beroep.
2.3.4.
Tot slot vormt de vraag of verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep moet worden veroordeeld op zichzelf onvoldoende procesbelang om het onderhavige beroep van eisers inhoudelijk te beoordelen. Bovendien is niet gebleken dat er in het geval van eisers sprake is van in bezwaar gemaakte proceskosten. Zo hebben zij zich in de bezwaarfase niet laten bijstaan door een professioneel rechtsbijstandsverlener.
2.4.
Gelet op het voorgaande is het beroep van eisers niet-ontvankelijk, wegens het bij eisers ontbreken van een belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
Vergoeding griffierecht en proceskostenveroordeling
3. Omdat de behandeling van het onderhavige beroep op een eerdere zitting geen doorgang kon vinden, hetgeen de rechtbank kan worden verweten, wordt aanleiding gezien om het door eisers betaalde griffierecht terug te betalen. Om dezelfde reden ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de door eisers gemaakte proceskosten in beroep – namelijk de kosten die zien op het verschijnen op de zitting van 14 november 2017 – te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de griffier van de rechtbank het betaalde griffierecht van € 334,- aan eisers terugbetaalt;
  • bepaalt dat de griffier van de rechtbank een bedrag van € 501,- aan proceskosten aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, en mr. J.C. Boeree en mr. P. Sloot, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit verzoek om een voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer AMS 16/4223.
2.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 17/5340.
3.Lesbisch, Homoseksueel, Biseksueel, Transgender en Intersekse conditie.
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2310, r.o. 4.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.5.