ECLI:NL:RBAMS:2018:3356

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
634125 HA RK 17-236
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit zoekmachine Google: het recht om vergeten te worden en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van bepaalde zoekresultaten uit Google Search. [verzoeker], die eerder werkzaam was bij de gemeente Rotterdam, verzocht om verwijdering van links naar artikelen die zijn naam en vermeende betrokkenheid bij gemeentelijke softwareverkoop noemden. Hij stelde dat deze informatie onjuist was en schadelijk voor zijn reputatie. Google weigerde het verzoek, stellende dat de informatie van publiek belang was en relevant voor zijn professionele leven. De rechtbank oordeelde dat de activiteit van Google om informatie te indexeren en weer te geven, kwalificeert als verwerking van persoonsgegevens. De rechtbank voerde een belangenafweging uit tussen de privacybelangen van [verzoeker] en het recht op vrije meningsuiting en informatie. Uiteindelijk werd het verzoek van [verzoeker] afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de publicaties niet onjuist of irrelevant waren en dat het publiek belang zwaarder woog dan de privacybelangen van [verzoeker]. De rechtbank veroordeelde [verzoeker] in de proceskosten van Google, die tot op heden zijn begroot op € 1.530,00.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/634125 / HA RK 17-236
Beschikking van 22 maart 2018
in de zaak van
[VERZOEKER],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde W.C.E. Baron van Lynden te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE LLC.,
gevestigd te Mountain View, California, Verenigde Staten van Amerika
verweerster,
advocaten mr. A. Strijbos en mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Google worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2017,
  • de vertaling van het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 23 oktober 2017,
  • de tussenbeschikking van 2 november 2017, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verweerschrift met bijlagen,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 31 januari 2018, met het daarin genoemde stuk,
  • de brief van 16 maart 2018 van Van Lynden naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn de van de (uitgestelde) beschikkingsdatum op de hoogte gesteld.

2.De feiten

2.1. [
verzoeker] is werkzaam geweest bij de gemeente Rotterdam. [verzoeker] is met de gemeente Rotterdam in een vaststellingsovereenkomst het einde van zijn aanstelling overeengekomen. In dezelfde periode heeft [verzoeker] een bedrijf opgestart dat computersoftware ontwikkelt.
2.2.
Google is exploitant van de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine). Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen één of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine resultaten weergeeft. Deze zoekresultaten bevatten verwijzingen (
hyperlinks) naar internetadressen van webpagina’s (
URL’s) met een kort tekstfragment, de
snippet. De selectie en ordening van de zoekresultaten, en de vertoning daarvan aan de gebruiker, vindt plaats aan de hand van een geautomatiseerd algoritmisch proces.
Ten aanzien van URL 1
2.3.
Op 30 november 2013 heeft het Algemeen Dagblad een artikel gepubliceerd op haar website www.ad.nl met als kop: “[publicatie I]” (hierna: publicatie I). Publicatie I beschrijft de vertrekregeling tussen [verzoeker] en de gemeente Rotterdam. In het artikel wordt [verzoeker] met zijn volledige voor- en achternaam genoemd.
2.4.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht “[verzoeker]” wordt ingegeven verschijnt op de eerste pagina van het zoekresultaat een hyperlink naar publicatie I op de website van de VEB in het volgende tekstfragment (de snippet):
[snippet publicatie I]
Ten aanzien van URL II
2.5.
Op 30 november 2013 heeft de website nieuws.nl een artikel gepubliceerd op haar website met als kop: “[publicatie II]” (hierna: publicatie II). Publicatie II stelt dat [verzoeker] op eigen naam gemeentelijke software zou verkopen. In het artikel wordt [verzoeker] met zijn volledige voor- en achternaam genoemd.
2.6.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht “[verzoeker]” wordt ingegeven verschijnt een zoekresultaat met op de derde pagina een link naar publicatie II in het volgende tekstfragment:
[snippet publicatie II]
Ten aanzien van URL III
2.7.
Op 30 november 2013 heeft de website volksnieuws uit Amsterdam-noir een artikel gepubliceerd op haar website met als kop: “[publicatie III]” (hierna: publicatie III). In het artikel wordt [verzoeker] met zijn volledige voor- en achternaam genoemd. In Google Search wordt de publicatie III weergegeven in het volgende tekstfragment (snippet):
[snippet publicatie III]
2.8. [
verzoeker] heeft via een digitaal formulier op 7 februari 2017 Google verzocht tot het verwijderen van de URL’s I, II, en III (hierna gezamenlijk URL’s). Als reden voor de verwijdering is – voor zover van belang – onder meer het volgende opgenomen:
“De berichten stellen dat de gemeente Diemen met [verzoeker] in onderhandeling is geweest over de invoering van [naam programma I]. Deze informatie over [verzoeker] is incorrect. [verzoeker] is nooit in onderhandeling geweest met de gemeente Diemen over de invoering van [naam programma I]. De gemeente Diemen en [verzoeker] waren niet in onderhandeling over het programma “[naam programma I]” maar over het programma ‘[naam programma II]’. [verzoeker] handelde dus nadrukkelijk NIET “op eigen houtje in gemeentelijke software.” De stelling dat [verzoeker] en de gemeente Diemen over [naam programma I] sproken is slechts tot stand gekomen “als gevolg van miscommunicatie”, aldus de gemeente. Graag stuur ik u een document van het Collega van B&W van de gemeente Diemen waarin deze fout wordt bevestigd en wordt gesteld dat de gemeente en [verzoeker] alleen hebben onderhandeld over “[naam programma II]”, niet [naam programma I]. De informatie dat [verzoeker] in onderhandeling was over [naam programma I] is aantoonbaar onjuist en zeer schadelijk voor zi”
2.9.
Bij e-mail van 10 februari 2017 heeft Google verzocht om meer informatie om het verzoek te kunnen verwerken. Bij email van 13 februari 2017 heeft [verzoeker] aanvullende informatie overgelegd.
2.10.
Google heeft per email van 7 maart 2017 aangegeven niet tot verwijdering van de URL’s over te gaan. Google heeft hierover onder meer het volgende medegedeeld:
“In dit geval lijkt het erop dat de URL’s in kwestie betrekking hebben tot aangelegenheden van wezenlijk belang voor het publiek met betrekking tot uw professionele leven. Deze URL’s kunnen bijvoorbeeld van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Informatie over de recente beroepen of bedrijven waarbij u betrokken was kan ook van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Dienovereenkomstig wordt de verwijzing naar dit document in onze zoekresultaten voor uw naam gerechtvaardigd door het belang van het grote publiek hier toegang toe te hebben.”
2.11.
Bij brief van 15 maart 2017 heeft [verzoeker] de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht om bemiddeling ten einde te bewerkstelligen dat URL’s wordt verwijderd.
2.12.
Bij brief van 14 juli 2017 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aangegeven geen bemiddelingspoging te doen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1. [
verzoeker] verzoekt Google, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1. om binnen zeven dagen na betekening van de beschikking op dit verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, de verwijzing naar de volgende zoekresultaten die voortkomen uit de zoekopdracht, naar de naam van “[verzoeker]”:
- [ publicatie I]
- [ publicatie II]
- [ publicatie III]
2. tot betaling van een dwangsom van € 5.000, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Google in gebreke blijft om het sub 1. verzochte bevel na te komen;
3. in de kosten van deze procedure.
3.2. [
verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. De activiteit van een zoekmachine om zoekresultaten automatisch te indexeren en in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers moet worden gekwalificeerd als verwerking van persoonsgegevens wanneer deze informatie persoonsgegevens bevat. De exploitant van de zoekmachine is verantwoordelijk voor de juiste wijze van verwerking hiervan.
Op grond van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is het verboden bijzondere persoonsgegevens te verwerken, behoudens de limitatief opgesomde uitzonderingen van artikel 22 en 23 Wbp. In de URL’s I en II wordt gesteld dat [verzoeker] zou handelen in het softwaresysteem [naam programma I] dat eigendom is van de gemeente Rotterdam. Hiermee wordt dus gesteld dat [verzoeker] handelt in strijd me het recht op intellectueel eigendom hetgeen strafbaar is volgens de Auteurswet. Dit betekent dat de in de artikelen beschreven activiteiten opgevat moeten worden als een ‘meer dan redelijk vermoeden van schuld’ en daarmee bijzondere persoonsgegevens zijn. Het beroep van Google op de journalistieke exceptie als bedoeld in artikel 3 van de Wbp gaat niet op omdat hetgeen Google presenteert niet door haarzelf geschreven is. Gepresenteerd worden gegevens van de bronpagina verkregen door de geautomatiseerde verwerking van de zoekmachine. Eveneens is de uitzondering op grond van artikel 36 of 40 van de Wbp van toepassing nu de privacybelangen van [verzoeker] zwaarder wegen dan de belangen van Google tot weergave van de URL’s. [verzoeker] lijdt zowel persoonlijk als zakelijk reputatieschade als gevolg van de inhoud van de getoonde URL’s. [verzoeker] is geen publieke figuur en zijn rol in het openbare leven is beperkt. [verzoeker] heeft nooit gemeentelijke software verkocht, noch heeft hij software verkocht die hij in dienst van de gemeente Rotterdam heeft laten ontwikkelen. Hetgeen uit de URL’s naar voren komt over de verkoop van het programma [naam programma I] betreft een miscommunicatie tussen [verzoeker] en de gemeente Diemen. [verzoeker] is met de gemeente Diemen in onderhandeling geweest over de aankoop van het programma [naam programma II] en niet het programma [naam programma I]. Gezien de overduidelijke onjuistheden in de URL’s moet gesteld worden dat er geen publiek belang is bij de verwerking van deze incorrecte persoonsgegevens. Dit betekent dat zowel het beroep op artikel 36 als mede het beroep op artikel 40 van de Wbp voor Google aanleiding moet zijn de gevraagde koppelingen te verwijderen.
3.3.
Google verzet zich tegen het verzoek. Google is van mening dat zij het verwijderingsverzoek van [verzoeker] aanvankelijk terecht heeft afgewezen. In het kader van de voorbereiding van de onderhavige procedure en in verband daarmee de bestudering van de door [verzoeker] ter beschikking gestelde informatie heeft Google haar beslissing ten aanzien van URL III heroverwogen en alsnog besloten URL III als zoekresultaat te verwijderen. Voor zover [verzoeker] een beroep wil doen op de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 36 en 40 Wbp voert Google aan dat er geen sprake is van zwaarwegende en gerechtvaardigde omstandigheden die verband houden met een bijzondere situatie van [verzoeker] en die onderdrukking van het gewraakte zoekresultaat rechtvaardigen. De zoekresultaten zijn niet onjuist, irrelevant of bovenmatig. De koppelingen verwijzen naar bronartikelen die betrekking hebben op het zakelijk leven van [verzoeker] en zijn handelen als een integer ambtenaar. De artikelen zien op het handelen van [verzoeker] zelf, namelijk zijn arbeidsgeschil met de gemeente Rotterdam en de hieruit voortvloeiende vertrekregeling, waarbij gedurende zijn vertrek sprake zou zijn van een ernstig vergrijp. Het publiek heeft belang bij de toegang tot die informatie en de artikelen zijn van een recente datum. Bovendien zijn naast de gewraakte URL’s nog meer artikelen beschikbaar die zien op hetzelfde onderwerp.
De toelichting van [verzoeker] op de door hem geëiste verwijderingen zijn summier. [verzoeker] stelt dat de artikelen waar de URL’s naar verwijzen gebaseerd zijn op een onjuiste voorstelling van zaken, maar een onderbouwing hiervan ontbreekt. [verzoeker] voert enkel aan dat hij reputatieschade lijdt, maar licht dit niet verder toe. Ten aanzien van URL’s I en II stelt [verzoeker] slechts dat de informatie “incorrect en verouderd” omdat sprake is geweest van miscommunicatie tussen hem en de gemeente Diemen. Uit het bewijsstuk die [verzoeker] overlegt blijkt niet dat hetgeen de journalisten in de gewraakte publicaties aanhalen geen steun vindt in de feiten, althans onjuist is. Ook kan [verzoeker] geen geslaagd beroep doen op artikel 16 van de Wbp omdat in de gewraakte URL’s geen strafrechtelijke gegevens als bedoeld in dit artikel worden verwerkt. Er is immers noch in de zoekresultaten, noch in de bronpagina’s waarnaar wordt verwezen, sprake van in voldoende mate vaststaande, zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren zijn. In de artikelen wordt anders dan [verzoeker] stelt niet gezinspeeld op de schending van het Auteursrecht. De artikelen gaan veeleer over belangenverstrengeling hetgeen geen strafbaar feit is. Bovendien zou een categorisch verbod op het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens door Google leiden tot ongewenste gevolgen. Google doet in dit verband een beroep op de journalistieke exceptie als bedoeld in artikel 3 van de Wbp, in samenhang met artikel 11 Handvest, artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Een beroep op de journalistieke exceptie dient ruim te worden uitgelegd en dient te worden toegepast voor zover nodig om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende vrijheid van meningsuiting. Dit betekent dat het grondrecht van vrije meningsuiting niet bij voorbaat is afgesloten wanneer Google strafrechtelijke gegevens verwerkt. Er dient hier een belangenafweging plaats te vinden. Nu in het geval van [verzoeker] uitsluitend gegevens zijn gedeeld over zijn zakelijke leven en niet over zijn privéleven dient weging in het voordeel van Google te zijn. Bovendien zal een al te rigide toepassing van artikel 16 Wbp er toe leiden dat zoekmachines in het geheel niet mogen verwijzen naar webpagina’s waarop gegevens staan die in relatie staan tot één of meer individuen en gelden als bijzondere persoonsgegevens.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover van belang ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek gebaseerd op artikel 46 Wbp is tijdig ingediend.
4.2.
Ten aanzien van URL III heeft Google na indiening van het onderhavige verzoekschrift alsnog het zoekresultaat verwijderd. Dit zoekresultaat zal verder buiten bespreking blijven nu [verzoeker] geen belang meer heeft bij beoordeling van dit onderdeel van zijn verzoek.
4.3.
Niet in geschil is dat de activiteit van de zoekmachine van Google, die erin bestaat door derden op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie te vinden, automatisch te indexeren, tijdelijk op te slaan en, ten slotte, in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers, moet worden gekwalificeerd als “verwerking van persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, aanhef en onder b en d, van de Privacyrichtlijn (hierna ook Richtlijn 95/46) wanneer die (bron)informatie persoonsgegevens bevat. Google heeft te gelden als de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens die zij met haar zoekmachine indexeert (HvJEU 13 mei 2014, C-131/12 Google Spain/Costeja, r.o. 41).
4.4. [
verzoeker] heeft zich primair beroepen op artikel 16 Wbp. In artikel 16 Wbp staat, ter uitwerking van Richtlijn 95/46, kort gezegd en voor zover in dit geding van belang, dat de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is verboden. In de daaropvolgende bepalingen van de Wbp worden uitzonderingen op dit verbod toegestaan. Tot die uitzonderingen behoort artikel 22 lid 1 Wbp, waarin staat dat het verbod strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16, niet van toepassing is indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Google is niet een dergelijk orgaan.
4.5.
Beoordeeld zal worden of de door Google verwerkte persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt als strafrechtelijke persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wbp.
Art 8, lid 5 van Richtlijn 95/46, waarop artikel 16 Wbp is gebaseerd, bepaalt:
“Verwerkingen van gegevens inzake overtredingen, strafrechtelijke veroordelingen of veiligheidsmaatregelen mogen alleen worden verricht onder toezicht van de overheid of indien de nationale wetgeving voorziet in passende specifieke waarborgen, behoudens afwijkingen die een lidstaat kan toestaan uit hoofde van nationale bepalingen welke passende en specifieke waarborgen bieden. Een volledig register van strafrechtelijke veroordelingen mag alleen worden bijgehouden onder toezicht van de overheid”
In de memorie van toelichting bij de totstandkoming van de Wbp ( kamerstukken II 1997-1998, 25 892, nr.3, p.102 en 118) wordt de volgende omschrijving gegeven:
“Het begrip strafrechtelijke gegevens heeft betrekking zowel op veroordelingen als op min of meer gegronde verdenkingen. Veroordelingen betreffen gegevens waarbij de rechter, al dan niet onherroepelijk, strafrechtelijk gedrag heeft vastgesteld. Bij verdenkingen gaat het om concrete aanwijzingen jegens een bepaalde persoon. Het begrip strafrechtelijk gegevens omvat mede gegevens omtrent de toepassing van het formele strafrecht, bijvoorbeeld het gegeven dat iemand is gearresteerd of dat tegen hem proces-verbaal is opgemaakt wegens een bepaald vergrijp. De bepaling heeft geen betrekking op de verwerking van persoonsgegevens gericht op de vaststelling van mogelijk strafbaar gedrag, bij voorbeeld door het volgen van trends.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720 in r.o 4.4. overwogen dat het hof terecht onder ‘strafrechtelijke persoonsgegevens’ heeft verstaan “zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring (..) kunnen dragen” en dat het hof terecht tot maatstaf had genomen “of de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan”.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat niet snel mag worden aangenomen dat verwerkte gegevens strafrechtelijke persoonsgegevens zijn. Niet voldoende is dat de betrokkene wordt beschuldigd van strafbaar gedrag. De wetsgeschiedenis en jurisprudentie (zie hiervoor) bieden voldoende aanwijzingen dat het moet gaan om bewezen feiten, of gegronde verdenkingen, dus verdenkingen die zijn onderbouwd met concrete, voldoende zwaarwegende aanwijzingen dat een bepaald persoon zich aan strafbaar gedrag heeft schuldig gemaakt. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. De publicaties zien op mogelijk laakbaar handelen van [verzoeker] als ‘Rotterdamse topambtenaar’ die door zijn toenmalige werkgever betaalde software ten eigen bate zou hebben verkocht. Doorslaggevend bewijs of zware aanwijzingen dat [verzoeker] strafbaar heeft gehandeld, valt hieruit niet af te leiden.
4.7. [
verzoeker] heeft subsidiair aangevoerd dat de zoekresultaten op grond van artikel 36 Wbp en 40 Wbp verwijderd moeten worden omdat deze een onjuiste voorstelling van zaken geven. [verzoeker] heeft geen gemeentelijke software ([naam programma I]) verkocht, maar eigen software ([naam programma II], voorheen [naam programma III] geheten) aan een derde partij aangeboden. Een belangenafweging dient in het voordeel van [verzoeker] uit te vallen.
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316 (X/Google) onder meer, onder verwijzing naar het hiervoor vermelde Costeja-arrest van het HvJEU, over de beoordeling van verwijderingsverzoeken van natuurlijke personen overwogen (dat):
“De exploitant van een zoekmachine op grond van artikel 36 lid 1 Wbp en 40 lid 1 Wbp gehouden is om desverlangd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt (artikel 36 Wbp), dan wel als het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert boven het belang van de verantwoordelijke of een derde aan wie de gegevens worden verstrekt (artikel 40 lid 1 in samenhang met artikel 8, aanhef en onder e en f, Wbp) (r.o. 3.5.3). Laatstgenoemde bepaling strekt ter implementatie van artikel 14, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7, aanhef en onder e en f Richtlijn persoonsgegevens.”
Naar het oordeel van de Hoge Raad houden de overwegingen in het Costeja-arrest in dat:
“(..) de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 7 en 8 Handvest (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) in de regel zwaarder wegen dan, het dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van ‘de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt.” (r.o. 3.5.5)
4.9.
Google heeft in dit kader aangevoerd dat de toets of sprake is van een ontoereikend of irrelevant resultaat of een andere in artikel 36 en 40 Wbp genoemde omstandigheid uitsluitend moet worden beoordeeld op basis van het tekstfragment in het zoekresultaat van Google Search (
de snippet); de inhoud van de bronpublicatie zou daarbij geen rol mogen spelen.
4.10.
Dit standpunt gaat niet op. Het zou leiden tot een geforceerd en niet te rechtvaardigen onderscheid en geen recht doen aan de privacybelangen van de betrokkene. De voortschrijdende ontwikkelingen in de ICT hebben mogelijk gemaakt dat met een simpele zoekopdracht op een naam van een persoon en een muisklik op de link in het zoekresultaat een publicatie op een website eenvoudig toegankelijk is voor iedere internetgebruiker. Zoals in het Costeja-arrest is overwogen kan de impact van het uitvoeren van een zoekopdracht zeer groot zijn. De door de zoekmachine verrichte ordening en samenvoeging van de op internet gepubliceerde informatie leidt ertoe dat wanneer een internetgebruiker op de naam van een natuurlijk persoon zoekt, hij via het zoekresultaat een gestructureerd overzicht krijgt van de over deze persoon op het internet vindbare informatie die potentieel betrekking heeft op tal van aspecten van het privéleven, en die zonder de zoekmachine niet of slechts zeer moeilijk met elkaar in verband hadden kunnen worden gebracht. Aldus kan de internetgebruiker een min of meer gedetailleerd profiel van de betrokkene opstellen. Deze inmenging in de rechten van de betrokkene is des te sterker door de belangrijke rol van internet en zoekmachines waardoor het zoekresultaat overal beschikbaar is. De grondrechten op privéleven en op bescherming van persoonsgegevens kunnen hierdoor aanzienlijk worden aangetast, welke aantasting bovenop de aantasting door de plaatsing van de bronpublicatie komt.
4.11.
Google heeft verder aangevoerd dat een verwijderingsverzoek eerst moet worden getoetst aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 36 en 40 Wbp. Pas als daaraan is voldaan moet de door het HvJEU voorgeschreven belangenafweging worden gemaakt, die in beginsel in het voordeel van de verzoeker uitvalt omdat diens privacybelangen zwaarder wegen dan de belangen die zijn gediend met gegevensverwerking door een zoekmachine.
4.12.
Het standpunt van Google dat een ‘dubbele toets’ moet worden uitgevoerd wordt niet gevolgd. De wettelijke regeling en voornoemde jurisprudentie bieden hiervoor onvoldoende steun.
Artikel 36 lid 1 bepaalt:
Degene aan wie overeenkomstig
artikel 35kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Artikel 40 lid 1 Wbp bepaalt:
Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.
In artikel 8 onder f Wbp staat:
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
In de wettelijke regeling en jurisprudentie ligt besloten dat indien een zoekmachine persoonsgegevens verwerkt en de betrokkene zich beroept op bescherming van zijn privacy de rechter met inachtneming van artikel 36 en 40 Wbp altijd een belangenafweging dient te maken die op grond van de hiervoor weergegeven jurisprudentie in het voordeel van de verzoeker uitvalt, behoudens ‘bijzondere gevallen’.
Voor zover Google betoogt dat hogere eisen aan de ‘bijzondere persoonlijke omstandigheden’ van artikel 40 Wbp moeten worden gesteld dan dat aannemelijk is dat de privacy van de betrokkene in het geding is gaat dit betoog niet op.
4.13.
De conclusie is dat in iedere zaak waarin verwijdering van een zoekresultaat wordt verzocht aan de hand van de inhoud van het zoekresultaat, met inbegrip van de inhoud van de bronpublicaties waarnaar in dat tekstfragment wordt verwezen, en met inachtneming van artikel 36 en 40 een belangenafweging moeten worden gemaakt teneinde een juist evenwicht tussen de betrokken grondrechten vast te stellen.
4.14.
De gewraakte verwijzingen naar publicaties van november 2013 waarvan verwijdering wordt verzocht zien - beknopt weergegeven - op het onderzoek dat het Algemeen Dagblad heeft gedaan naar het vertrek van [verzoeker] als [functie I] van de [naam dienstonderdeel] van de gemeente Rotterdam. In die functie heeft [verzoeker] volgens de publicatie software laten ontwikkelen ter waarde van 1,5 tot 2 miljoen euro. Dit programma wordt gebruikt door Rotterdamse stadswachten. [verzoeker] brengt diezelfde software sinds zijn vertrek met een eigen bedrijf op de markt. De gemeente is hiervan op de hoogte, maar maakt hiertegen geen bezwaar omdat het onderdeel uitmaakt van een vertrekregeling met [verzoeker]. Ook wordt vermeld dat [verzoeker] een arbeidsconflict met de gemeente heeft gehad en eerder in opspraak kwam als oud-[functie II] van woningcorporatie [naam woningcorporatie]. De publicatie op nieuws.nl is grotendeels op deze informatie gebaseerd.
Dat de berichtgeving in het tekstfragment en in de publicaties onjuist is, blijkt niet. Dat de door [verzoeker] aan derden aangeboden software door hem zelfstandig is ontwikkeld, en/of dat het programma ‘[naam programma I]’ een wezenlijk ander programma is dan ‘[naam programma II]’ kan niet onomstotelijk uit de door [verzoeker] overgelegde bescheiden en verschafte toelichting worden afgeleid. [verzoeker] erkent dat hij een arbeidsconflict met de gemeente Rotterdam heeft gehad en dat hij met zijn voormalige werkgever een vertrekregeling heeft getroffen, zodat ook op deze onderdelen van onjuiste berichtgeving geen sprake is.
De artikelen zijn gepubliceerd op nieuwswebsites die een journalistieke functie vervullen. De publicaties zijn zo’n vijf jaar oud, maar niet achterhaald. De inhoud van de artikelen is niet tendentieus, suggestief of op sensatie gericht. Ze bevatten geen onnodig grievende kwalificaties of onheuse beschuldigingen. Ze berichten over het professionele handelen van [verzoeker] en bevatten geen informatie over zijn privéleven. [verzoeker] heeft geen concrete toelichting gegeven over de impact die het gewraakte zoekresultaat op zijn privéleven heeft, mede afgezet tegen de berichtgeving over zijn rol als [functie II] in het [naam woningcorporatie]-debacle, waarvan geen verwijdering wordt verzocht. Het publiek en (toekomstige) klanten van [verzoeker] hebben belang bij informatie over diens vertrekregeling. De publicaties maken onderdeel uit van een groter publiek debat over de integriteit van ambtenaren en mogelijk misbruik van publieke middelen.
De conclusie is dat de aard van de betrokken informatie en het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken ertoe leidt dat in dit geval het privacybelang en het recht op bescherming van persoonsgegevens van [verzoeker] dient te wijken voor het recht op vrije meningsuiting inclusief het informatierecht van Google en het door haar gediende belang van de internetgebruiker. Het verwijderingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.15. [
verzoeker] heeft betoogd dat Google haar weigering om te voldoen aan het verwijderingsverzoek niet met redenen heeft omkleed als bedoeld in artikel 36 lid 2 Wbp.
Dit betoog faalt. Zoals blijkt uit overweging 2.10 is een summiere, motivering verstrekt.
Dat een meer op de inhoud van het verzoek toegespitste motivering mogelijk leidt tot minder procedures doet hieraan niet af.
4.16.
De rechtbank ziet aanleiding [verzoeker] als verzocht in de proceskosten te veroordelen, en tevens de nakosten nu hij de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is. Deze kosten aan de zijde van Google worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris gemachtigde € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.530,00
4.17.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van Google, tot op heden begroot op € 1.530,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 131,00 aan nakosten, te verhogen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van de betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart deze beschikking, voor zover die ziet op de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. van der Veen, bijgestaan door mr. A. Mol, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: AM