ECLI:NL:RBAMS:2018:3354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
634129 HA RK 17-238
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit zoekmachine Google in het kader van het recht om vergeten te worden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een muziekproducent, aangeduid als [verzoeker], om verwijdering van bepaalde zoekresultaten uit Google Search. Het verzoek is ingediend op grond van het recht om vergeten te worden, zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Costeja-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De verzoeker heeft Google verzocht om de verwijdering van twee specifieke URL's die verwijzen naar artikelen waarin hij met naam en toenaam wordt genoemd in verband met belastingontduiking. De rechtbank heeft de procedure en de feiten uiteengezet, waarbij is vastgesteld dat de verzoeker op 12 april 2017 Google heeft verzocht om de verwijdering van deze URL's, maar dat Google dit verzoek heeft afgewezen. Google stelde dat de informatie van wezenlijk belang is voor het publiek en dat de verzoeker geen publiek figuur is, wat de relevantie van de informatie onderstreept.

De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van beide partijen beoordeeld. De verzoeker stelde dat de informatie onjuist en niet langer relevant was, vooral omdat hij een regeling had getroffen met de Belastingdienst. Google daarentegen voerde aan dat de informatie juist en relevant was, en dat het publiek belang zwaarder woog dan de privacybelangen van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de informatie onjuist of irrelevant was, en dat de publicaties betrekking hadden op zijn professionele integriteit en fiscale moraal. De rechtbank oordeelde dat de privacybelangen van de verzoeker in dit geval niet zwaarder wogen dan het recht op vrije meningsuiting en het informatierecht van Google.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Google, die tot op heden zijn begroot op € 1.530,00. De beslissing benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging tussen privacybelangen en het recht op informatie, vooral in het kader van de rol van de verzoeker in het openbare leven.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/634129 / HA RK 17-238
Beschikking van 22 maart 2018
in de zaak van
[VERZOEKER],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde W.C.E. Baron van Lynden te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE LLC.,
gevestigd te Mountain View, California, Verenigde Staten van Amerika
verweerster,
advocaten mr. A. Strijbos en mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Google worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2017,
  • de vertaling van het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 23 oktober 2017,
  • de tussenbeschikking van 23 november 2017, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verweerschrift met bijlagen,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 31 januari 2018, met het daarin genoemde stukken,
  • de brief van 16 maart 2018 van Van Lynden naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn de van de (uitgestelde) beschikkingsdatum op de hoogte gesteld.

2.De feiten

2.1. [
verzoeker] is een producent van muziek.
2.2.
Google is exploitant van de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine). Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen één of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine resultaten weergeeft. Deze zoekresultaten bevatten verwijzingen (
hyperlinks) naar internetadressen van webpagina’s (
URL’s) met een kort tekstfragment, de
snippet. De selectie en ordening van de zoekresultaten, en de vertoning daarvan aan de gebruiker, vindt plaats aan de hand van een geautomatiseerd algoritmisch proces.
Ten aanzien van URL I
2.3.
Op 10 oktober 2012 heeft Quotenet een artikel gepubliceerd op haar website met als kop: “[publicatie I]” (hierna: publicatie I). Publicatie I beschrijft de verdenkingen van de Belastingdienst tegen [verzoeker]. In het artikel wordt [verzoeker] met zijn volledige voor- en achternaam genoemd.
2.4.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht “[verzoeker]” wordt ingegeven wordt een zoekresultaat weergegeven. Op de tweede pagina van het zoekresultaat verschijnt een hyperlink (URL) naar publicatie I in het volgende tekstfragment:
[snippet publicatie I]
Ten aanzien van URL II
2.5.
Op 11 oktober 2012 heeft de Telegraaf een artikel gepubliceerd op haar website met als kop: “[publicatie II]” (hierna: publicatie II). Publicatie II beschrijft dat de Belastingdienst heeft ontdekt dat [verzoeker] gelden heeft doorgesluisd naar een stichting op het Britse Kanaaleiland Jersey. Publicatie III verwijst naar een andere pagina waar de lezer meer informatie kan vinden. In het artikel wordt [verzoeker] met zijn volledige voor- en achternaam genoemd.
2.6.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht “[verzoeker]” wordt ingegeven verschijnt een zoekresultaat met op de achtste pagina een hyperlink naar publicatie II in het volgende tekstfragment:
[snippet publicatie II]
2.7. [
verzoeker] heeft via een digitaal formulier op 12 april 2017 Google verzocht tot het verwijderen van de URL I . Als reden voor de verwijdering is –voor zover van belang – onder meer het volgende opgenomen:
“Hierbij verzoek ik u de onderstaande zoekresultaten te verwijderen uit de lijst met zoekresultaten voor zoekopdrachten die gerelateerd zijn aan de zoekterm “[verzoeker]”. Hieronder zal ik toelichten dat deze zoekresultaten primair zijn aan te merken als verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens en zodoende in strijd zijn met artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (“Wbp”). Subsidiair is de verwerking van persoonsgegevens in dit zoekresultaat in strijd met het Costeja-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 mei 2014 (c-131/12).”
2.8.
Bij digitaal formulier van eveneens 12 april 2017 heeft [verzoeker] Google verzocht tot verwijdering van de URL II. Als reden voor de verwijdering is –voor zover van belang- onder meer het volgende opgenomen:
“Hierbij verzoek ik u de onderstaande zoekresultaten te verwijderen uit de lijst met zoekresultaten voor zoekopdrachten die gerelateerd zijn aan de zoekterm “[verzoeker]”. De verwerking van persoonsgegevens in dit zoekresultaat in strijd met het Costeja-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 mei 2014 (c-131/12).”
2.9.
Google heeft per email van 19 april 2017 aangegeven niet tot verwijdering van de URL’s I en II (hierna gezamenlijk: URL’s) over te gaan. Google heeft hierover onder meer het volgende medegedeeld:
“In dit geval lijkt het erop dat de URL’s in kwestie betrekking hebben tot aangelegenheden van wezenlijk belang voor het publiek met betrekking tot uw professionele leven. Deze URL’s kunnen bijvoorbeeld van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Informatie over de recente beroepen of bedrijven waarbij u betrokken was kan ook van belang zijn voor potentiële of huidige consumenten, gebruikers of deelnemers van uw diensten. Dienovereenkomstig wordt de verwijzing naar dit document in onze zoekresultaten voor uw naam gerechtvaardigd door het belang van het grote publiek hier toegang toe te hebben.”
2.10.
Bij brief van 2 mei 2017 heeft [verzoeker] de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht om bemiddeling ten einde te bewerkstelligen dat URL’s wordt verwijderd.
2.11.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aangegeven geen bemiddelingspoging te doen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1. [
verzoeker] verzoekt Google, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1. om binnen een week na betekening van de beschikking op dit verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, de URL’s die voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van “[verzoeker]”:
- [ publicatie I];
- [ publicatie II];
- [ URL III];
uit de zoekresultaten te verwijderen en daaruit verwijderd te houden, zodanig dat deze niet meer worden getoond aan gebruikers die vanuit Nederland deze zoekopdrachten geven, en worden verwijderd uit alle lokale EU versies van Google Search;
2. tot betaling van een dwangsom van € 5.000, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Google in gebreke blijft om het sub 1. verzochte bevel na te komen;
3. in de kosten van deze procedure.
3.2. [
verzoeker] heeft naast de verwijdering van de URL’s I en II eveneens verzocht om de verwijdering van de URL (hierna: URL III): [URL III]. Deze URL verwijst naar de publicatie (hierna: publicatie III) van het artikel “[publicatie III]” wat is gepubliceerd op de website van [naam website] op 23 augustus 2013. Dit artikel beschrijft de mogelijkheden voor belastingontduiking. In het artikel wordt [verzoeker] met zijn volledige voor- en achternaam genoemd. [verzoeker] stelt dat als in de zoekmachine de zoekopdracht “[verzoeker]” wordt ingegeven een zoekresultaat verschijnt met een hyperlink naar dit artikel met het volgende tekstfragment:
[snippet URL III]
3.3. [
verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. De activiteit van een zoekmachine om zoekresultaten automatisch te indexeren en in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers moet worden gekwalificeerd als verwerking van persoonsgegevens wanneer deze informatie persoonsgegevens bevat. De exploitant van de zoekmachine is verantwoordelijk voor de juiste wijze van verwerking hiervan.
Op grond van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is het verboden bijzondere persoonsgegevens te verwerken, behoudens de limitatief opgesomde uitzonderingen van artikel 22 en 23 Wbp. De URL’s hebben betrekking op de vermeende belastingontduiking door [verzoeker]. In de publicaties I en III spreken de journalisten expliciet over belastingontduiking en de daarmee gepaard gaande mogelijke strafrechtelijke maatregelen zoals vervolging of boete. Deze geuite verdenkingen zijn aan te merken als een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld en dientengevolge betreft het hier “bijzondere persoonsgegevens”. De in de publicaties genoemde verwijzing naar belastingontduiking zijn incorrect en irrelevant. Uit de vaststellingsovereenkomst van verzoeker met de Belastingdienst blijkt dat er geen sprake is van ‘fraus legis’ en er dus geen belastingontduiking heeft plaatsgevonden. De publicatie III toont daarnaast een afbeelding van [verzoeker] waarvoor hij geen toestemming heeft gegeven en waaruit eenvoudig zijn ‘ras’ kan worden afgeleid wat een bijzonder persoonsgegeven is. Publicatie II spreekt over een geheim ‘spaarpotje’ wat [verzoeker] dreigt te verliezen. Dit is incorrect. [verzoeker] heeft geen geld verstopt voor de Belastingdienst, noch is hij het genoemde bedrag kwijt geraakt. Hiermee is de informatie niet correct en niet langer relevant. Het beroep van Google op de journalistieke exceptie als bedoeld in artikel 3 van de Wbp gaat niet op omdat hetgeen Google presenteert niet door haarzelf geschreven is, maar is verkregen door de geautomatiseerde verwerking van de zoekmachine. De privacybelangen van [verzoeker] wegen zwaarder dan de belangen die Google heeft bij weergave van een volledig zoekresultaat. [verzoeker] lijdt zowel persoonlijk als zakelijk reputatieschade als gevolg van de inhoud van de getoonde URL’s. [verzoeker] is geen publieke figuur en zijn rol in het openbare leven is beperkt. Dit betekent dat zowel het beroep op artikel 36 als het beroep op artikel 40 van de Wbp voor Google aanleiding moet zijn de gevraagde koppelingen te verwijderen.
3.4.
Google verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Google is van mening dat zij het verwijderingsverzoek van [verzoeker] terecht heeft afgewezen. Ten aanzien van URL III voert Google aan dat wanneer de zoekopdracht “[verzoeker]” wordt gegeven de URL niet (meer) in de zoekresultaten verschijnt. Voor zover [verzoeker] een beroep heeft gedaan op de omstandigheden als bedoeld in artikel 36 en 40 Wbp voert Google aan dat er geen sprake is van zwaarwegende en gerechtvaardigde omstandigheden die verband houden met een bijzondere situatie van [verzoeker] en die onderdrukking van het gewraakte zoekresultaat rechtvaardigen. De zoekresultaten zijn niet onjuist, irrelevant of bovenmatig. De links verwijzen naar bronartikelen die betrekking hebben op het zakelijk leven van [verzoeker]. Het publiek heeft belang bij de toegang tot die informatie en de artikelen zijn van een recente datum. De toelichting van [verzoeker] op de door hem geëiste verwijderingen zijn summier voor wat betreft de feiten. [verzoeker] stelt niets over de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot de discussie met de Belastingdienst en legt geen informatie over waaruit blijkt dat de feiten omschreven in de gewraakte artikelen, niet juist zijn. [verzoeker] voert enkel aan dat hij reputatieschade lijdt, maar licht dit niet verder toe. Ten aanzien van URL I stelt [verzoeker] slechts dat de informatie “incorrect en verouderd” is omdat de kwestie inmiddels met de Belastingdienst is afgerond, maar een verdere toelichting ontbreekt. Uit de twee bewijsstukken die [verzoeker] overlegt blijkt niet dat hetgeen de journalisten in de gewraakte publicaties aanhalen geen steun vindt in de feiten, althans onjuist is. Ten aanzien van URL II voert Google aan dat uit het artikel blijkt dat sprake is van een gedegen onderzoek, waarbij [verzoeker] de kans heeft gehad om te reageren maar dit niet heeft gedaan. Daarbij komt dat de bewoordingen in het artikel niet tendentieus, suggestief of op sensatiegericht zijn. Bij dit alles moet worden bedacht dat de naam “[verzoeker]” veel voorkomt in Nederland en dus ook veel zoekresultaten oplevert over tal van verschillende mensen met die naam. Ook kan [verzoeker] geen geslaagd beroep doen op artikel 16 van de Wbp omdat in de gewraakte URL’s geen strafrechtelijke gegevens als bedoeld in dit artikel worden verwerkt. Er is immers noch in de zoekresultaten, noch in de bronpagina’s waarnaar wordt verwezen, sprake van in voldoende mate vaststaande, zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren zijn. “belastingontduiking” is als zodanig niet strafbaar gesteld. Het is een term die gebezigd wordt door journalisten, zonder dat zij een oordeel vellen over de strafrechtelijke verwijtbaarheid. Bovendien zou een categorisch verbod op het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens door Google leiden tot ongewenste gevolgen. Google doet in dit verband een beroep op de journalistieke exceptie als bedoeld in artikel 3 van de Wbp, in samenhang met artikel 11 Handvest, artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Een beroep op de journalistieke exceptie dient ruim te worden uitgelegd en dient te worden toegepast voor zover nodig om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende vrijheid van meningsuiting. Dit betekent dat het grondrecht van vrije meningsuiting niet bij voorbaat is afgesloten wanneer Google strafrechtelijke gegevens verwerkt. Er dient hier een belangenafweging plaats te vinden. Nu in het geval van [verzoeker] uitsluitend gegevens zijn gedeeld over zijn zakelijke leven en niet over zijn privéleven dient weging in het voordeel van Google te zijn. Bovendien zal een al te rigide toepassing van artikel 16 Wbp er toe leiden dat zoekmachines in het geheel niet mogen verwijzen naar webpagina’s waarop gegevens staan die in relatie staan tot één of meer individuen en gelden als bijzondere persoonsgegevens.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover nodig- nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 46 Wbp en is tijdig ingediend.
4.2.
Google betwist dat bij invoering van de naam “[verzoeker]” als zoekopdracht in Google Search een tekstfragment met verwijzing naar publicatie III verschijnt als weergegeven onder 3.2.Nu een nadere onderbouwing ontbreekt en een zoekopdracht op naam van verzoeker ten tijde van de concipiëring van deze beslissing geen resultaat oplevert, staat niet vast dat dit zoekresultaat verschijnt en zal de discussie over de verwijdering van URL III buiten bespreking blijven.
4.3.
Niet in geschil is dat de activiteit van de zoekmachine van Google, die erin bestaat door derden op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie te vinden, automatisch te indexeren, tijdelijk op te slaan en, ten slotte, in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers, moet worden gekwalificeerd als “verwerking van persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, aanhef en onder b en d, van de Privacyrichtlijn (hierna ook: Richtlijn 95/46) wanneer die (bron)informatie persoonsgegevens bevat. Google heeft te gelden als de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens die zij met haar zoekmachine indexeert (HvJEU 13 mei 2014, C-131/12 Google Spain/Costeja, r.o. 41).
4.4. [
verzoeker] heeft zich primair beroepen op artikel 16 Wbp. In artikel 16 Wbp staat, ter uitwerking van Richtlijn 95/46, kort gezegd en voor zover in dit geding van belang, dat de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is verboden. In de daaropvolgende bepalingen van de Wbp worden uitzonderingen op dit verbod toegestaan. Tot die uitzonderingen behoort artikel 22 lid 1 Wbp, waarin staat dat het verbod strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16, niet van toepassing is indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Google is niet een dergelijk orgaan.
4.5.
Beoordeeld zal worden of de door Google verwerkte persoonsgegevens strafrechtelijke persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 16 Wbp. Art 8, lid 5 van Richtlijn 95/46, waarop artikel 16 Wbp is gebaseerd, bepaalt:
“Verwerkingen van gegevens inzake overtredingen, strafrechtelijke veroordelingen of veiligheidsmaatregelen mogen alleen worden verricht onder toezicht van de overheid of indien de nationale wetgeving voorziet in passende specifieke waarborgen, behoudens afwijkingen die een lidstaat kan toestaan uit hoofde van nationale bepalingen welke passende en specifieke waarborgen bieden. Een volledig register van strafrechtelijke veroordelingen mag alleen worden bijgehouden onder toezicht van de overheid”
In de memorie van toelichting bij de totstandkoming van de Wbp ( kamerstukken II 1997-1998, 25 892, nr.3, p.102 en 118) wordt de volgende omschrijving gegeven:
“Het begrip strafrechtelijke gegevens heeft betrekking zowel op veroordelingen als op min of meer gegronde verdenkingen. Veroordelingen betreffen gegevens waarbij de rechter, al dan niet onherroepelijk, strafrechtelijk gedrag heeft vastgesteld. Bij verdenkingen gaat het om concrete aanwijzingen jegens een bepaalde persoon. Het begrip strafrechtelijk gegevens omvat mede gegevens omtrent de toepassing van het formele strafrecht, bijvoorbeeld het gegeven dat iemand is gearresteerd of dat tegen hem proces-verbaal is opgemaakt wegens een bepaald vergrijp. De bepaling heeft geen betrekking op de verwerking van persoonsgegevens gericht op de vaststelling van mogelijk strafbaar gedrag, bij voorbeeld door het volgen van trends.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720 in r.o 4.4. overwogen dat het hof terecht onder ‘strafrechtelijke persoonsgegevens’ heeft verstaan “zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring (..) kunnen dragen” en dat het hof terecht tot maatstaf had genomen “of de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan”.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat niet snel mag worden aangenomen dat verwerkte gegevens strafrechtelijke persoonsgegevens zijn. Niet voldoende is dat de betrokkene wordt beschuldigd van strafbaar gedrag. De wetsgeschiedenis en jurisprudentie (zie hiervoor) bieden voldoende aanwijzingen dat het moet gaan om bewezen feiten, of gegronde verdenkingen, dus verdenkingen die zijn onderbouwd met concrete, voldoende zwaarwegende aanwijzingen dat een bepaald persoon zich aan strafbaar gedrag heeft schuldig gemaakt. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. De beschuldiging van belastingontduiking heeft niet geleid tot een veroordeling. [verzoeker] heeft een regeling getroffen met de Belastingdienst. Een gegronde verdenking dat [verzoeker] een strafbaar feit heeft gepleegd kan niet uit de informatie worden afgeleid. Het beroep van [verzoeker] op artikel 16 gaat dus niet op.
4.7. [
verzoeker] heeft subsidiair gesteld dat de zoekresultaten op grond van artikel 36 Wbp en 40 Wbp verwijderd moeten worden omdat deze incorrect en niet langer relevant zijn. [verzoeker] heeft een regeling met de Belastingdienst is getroffen en zijn persoonlijk belang bij verwijdering van het zoekresultaat weegt zwaarder dan dat van Google bij behoud van een volledig zoekresultaat.
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316 (X/Google) onder meer, onder verwijzing naar het hiervoor vermelde Costeja-arrest van het HvJEU, over de beoordeling van verwijderingsverzoeken van natuurlijke personen overwogen (dat):
“De exploitant van een zoekmachine op grond van artikel 36 lid 1 Wbp en 40 lid 1 Wbp gehouden is om desverlangd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt(artikel 36 Wbp), dan wel als het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert boven het belang van de verantwoordelijke of een derde aan wie de gegevens worden verstrekt (artikel 40 lid 1 in samenhang met artikel 8, aanhef en onder e en f, Wbp) (r.o. 3.5.3). Laatstgenoemde bepaling strekt ter implementatie van artikel 14, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7, aanhef en onder e en f Richtlijn persoonsgegevens.”
Naar het oordeel van de Hoge Raad houden de overwegingen in het Costeja-arrest in dat:
“(..) de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 7 en 8 Handvest (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) in de regel zwaarder wegen dan, het dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van ‘de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt.”(r.o. 3.5.5)
4.9.
Google heeft in dit kader aangevoerd dat de toets of sprake is van een ontoereikend of irrelevant resultaat of een andere in artikel 36 en 40 Wbp genoemde omstandigheid uitsluitend moet worden beoordeeld op basis van het tekstfragment in het zoekresultaat van Google Search (
de snippet); de inhoud van de bronpublicatie zou daarbij geen rol mogen spelen.
4.10.
Dit standpunt gaat niet op. Het zou leiden tot een geforceerd en niet te rechtvaardigen onderscheid en geen recht doen aan de privacybelangen van de betrokkene. De voortschrijdende ontwikkelingen in de ICT hebben mogelijk gemaakt dat met een simpele zoekopdracht op een naam van een persoon en een muisklik op de link in het zoekresultaat een publicatie op een website eenvoudig toegankelijk is voor iedere internetgebruiker. Zoals in het Costeja-arrest is overwogen kan de impact van het uitvoeren van een zoekopdracht zeer groot zijn. De door de zoekmachine verrichte ordening en samenvoeging van de op internet gepubliceerde informatie leidt ertoe dat wanneer een internetgebruiker op de naam van een natuurlijk persoon zoekt, hij via het zoekresultaat een gestructureerd overzicht krijgt van de over deze persoon op het internet vindbare informatie die potentieel betrekking heeft op tal van aspecten van het privéleven, en die zonder de zoekmachine niet of slechts zeer moeilijk met elkaar in verband hadden kunnen worden gebracht. Aldus kan de internetgebruiker een min of meer gedetailleerd profiel van de betrokkene opstellen. Deze inmenging in de rechten van de betrokkene is des te sterker door de belangrijke rol van internet en zoekmachines waardoor het zoekresultaat overal beschikbaar is. De grondrechten op privéleven en op bescherming van persoonsgegevens kunnen hierdoor aanzienlijk worden aangetast, welke aantasting bovenop de aantasting door de plaatsing van de bronpublicatie komt.
4.11.
Google heeft verder aangevoerd dat een verwijderingsverzoek eerst moet worden getoetst aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 36 en 40 Wbp. Pas als daaraan is voldaan moet de door het HvJEU voorgeschreven belangenafweging worden gemaakt, die in beginsel in het voordeel van de verzoeker uitvalt omdat diens privacybelangen zwaarder wegen dan de belangen die zijn gediend met gegevensverwerking door een zoekmachine.
4.12.
Het standpunt van Google dat een ‘dubbele toets’ moet worden uitgevoerd wordt niet gevolgd. De wettelijke regeling en voornoemde jurisprudentie bieden hiervoor onvoldoende steun.
Artikel 36 lid 1 bepaalt:
Degene aan wie overeenkomstig
artikel 35kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Artikel 40 lid 1 Wbp bepaalt:
Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.
In artikel 8 onder f Wbp staat:
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
In de wettelijke regeling en jurisprudentie ligt besloten dat indien een zoekmachine persoonsgegevens verwerkt en de betrokkene zich beroept op bescherming van zijn privacy de rechter met inachtneming van artikel 36 en 40 Wbp altijd een belangenafweging dient te maken die op grond van de hiervoor weergegeven jurisprudentie in het voordeel van de verzoeker uitvalt, behoudens ‘bijzondere gevallen’.
Voor zover Google betoogt dat hogere eisen aan de ‘bijzondere persoonlijke omstandigheden’ van artikel 40 Wbp moeten worden gesteld dan dat aannemelijk is dat de privacy van de betrokkene in het geding is gaat dit betoog niet op.
4.13.
De conclusie is dat in iedere zaak waarin verwijdering van een zoekresultaat wordt verzocht aan de hand van de inhoud van het zoekresultaat, met inbegrip van de inhoud van de bronpublicaties waarnaar in dat tekstfragment wordt verwezen, en met inachtneming van artikel 36 en 40 Wbp een belangenafweging moeten worden gemaakt teneinde een juist evenwicht tussen de betrokken grondrechten vast te stellen.
4.14.
In deze zaak verwijzen de zoekresultaten naar publicaties van oktober 2012 op Quotenet en in de Telegraaf. De publicaties berichten over het feit dat de Belastingdienst heeft ontdekt dat de bekende ‘[functie]’ [verzoeker] een bedrag van 1 miljoen euro in een rechtspersoon op Jersey heeft gestopt in een poging minder belasting te betalen, dat de Belastingdienst [verzoeker] hiermee heeft geconfronteerd, waarna [verzoeker] zou hebben getracht zich als bestuurder van de rechtspersoon uit te schrijven, hetgeen eveneens door de fiscus is ontdekt. Hierdoor loopt [verzoeker], aldus de publicaties, het risico op een boete of een strafrechtelijke vervolging. [verzoeker] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de berichtgeving onjuist, irrelevant, bovenmatig of achterhaald is. Dat de kwestie in september 2015 met de Belastingdienst is geschikt maakt niet dat de informatie incorrect of verouderd is. Gebruikers zullen begrijpen dat de informatie uit oktober 2012 niet noodzakelijkerwijs de stand van zaken anno 2018 weergeeft. Het feit dat [verzoeker] een geschil had dat met een vaststellingsovereenkomst is geëindigd, brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat geen belastingontduiking heeft plaatsgevonden. De bewoordingen in de publicaties zijn niet extreem tendentieus, suggestief of op sensatie gericht en bevat geen onnodig grievende kwalificaties of beschuldigingen. Daarnaast is de inhoud relevant. De publicaties hebben betrekking op de professionele integriteit en fiscale moraal van de zakenman [verzoeker], eigenaar van een groep vennootschappen. [verzoeker] heeft een belastinggeschil gehad in een professionele context. Informatie over het privéleven van [verzoeker] is niet in de publicaties opgenomen. [verzoeker] kan daarnaast worden gezien als een publiek figuur. Voldoende aannemelijk is dat hij nog altijd bekendheid geniet als oprichter van een bedrijf dat muziek bij reclame maakt.
Belastingontduiking is een actueel onderwerp in het algemene publieke debat, zowel in de media als in de politiek. Publicaties in de media over de “Panama Papers” en de “Paradise Papers” leiden nog steeds tot discussie en parlementair onderzoek. [verzoeker] is door zijn ‘Jersey-constructie’ ook onderdeel geworden van deze discussie. Dat hij met de Belastingdienst een regeling heeft getroffen doet daaraan niet af.
Al met al moet worden geconcludeerd dat de aard van de betrokken informatie, de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt, ertoe leidt dat in dit geval, dat als ‘bijzonder geval’ in de hiervoor bedoelde zin moet worden aangemerkt, het privacybelang en het recht op bescherming van persoonsgegevens van de verzoeker dient te wijken voor het recht op vrije meningsuiting inclusief het informatierecht van Google en het door haar gediende belang van de internetgebruiker. Het verwijderingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.15. [
verzoeker] heeft betoogd dat Google haar weigering om te voldoen aan het verwijderingsverzoek niet met redenen heeft omkleed als bedoeld in artikel 36 lid 2 Wbp.
Dit betoog faalt. Zoals blijkt uit overweging 2.9 is een summiere, motivering verstrekt.
Dat een meer op de inhoud van het verzoek toegespitste motivering mogelijk leidt tot minder procedures doet hieraan niet af.
4.16.
Het beroep op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) die met ingang van 25 mei 2018 in werking zal treden doet niets af aan het voorgaande. De AVG en de daaraan ten grondslag liggende Europese regelgeving bevat met betrekking tot de in deze uitspraak besproken onderdelen geen wezenlijk andere bepalingen.
4.17.
Nu het verzoek wordt afgewezen zal [verzoeker] als verzocht in de proceskosten worden veroordeeld, en tevens in de nakosten. Deze kosten aan de zijde van Google worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris gemachtigde
€ 904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.530,00
4.18.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
4.19.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van Google, tot op heden begroot op € 1.530,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 131,00 aan nakosten, te verhogen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving vrijwillig aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van de betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart deze beschikking, voor zover dit ziet op de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. van der Veen, bijgestaan door mr. A. Mol, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: AM