ECLI:NL:RBAMS:2018:3053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
13/751986-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot overlevering wegens overschrijding van de redelijke termijn en detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en thans gedetineerd in Nederland, heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in Roemenië besproken. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Roemenië, vooral door overbevolking in de gevangenissen. De officier van justitie heeft geen nieuwe informatie kunnen verstrekken over de detentieomstandigheden, en de verdediging heeft betoogd dat de officier niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden en dat er onvoldoende garanties zijn voor humane detentieomstandigheden. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de overleveringsdetentie opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751986-17
RK nummer: 17/6940
Datum uitspraak: 10 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 oktober 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 september 2013 door
the Court of Dolj(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres] te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 december 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de beantwoording af te wachten van de aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestelde vragen over de plaats(en) waar en de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon na overlevering in Roemenië gedetineerd zal worden.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 15 februari 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.M.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft op deze zitting beslist dat het uitstel van de beslissing over de overlevering gehandhaafd wordt, teneinde de beantwoording af te wachten van de aan de aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestelde vragen.
Het onderzoek is hervat op de openbare zitting van 10 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgment: penal sentence no 569 on 19.12.2011, stated by Court Dolj, Criminal Department on file 3480/63/2011, final by the penal decision no 3966 on 3.12.2012 of the High Court of Cassation and Justice.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 6 jaar met aftrek van de periode 17 augustus 2010 tot en met 23 maart 2011. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 12 en 25, te weten:
Computercriminaliteit;
Vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden Roemenië
Bij beslissing van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege de overbevolking in de gevangenissen, in het algemeen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In de brief van 23 november 2017 heeft de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië - kort gezegd - meegedeeld dat een algemene garantie voor over te leveren personen van een minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 niet kan worden gegeven, maar dat een dergelijke garantie in individuele gevallen eventueel wel zou kunnen worden gegeven
De officier van justitie heeft op 12 december 2017 verzocht om een individuele garantie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft meegedeeld dat er geen nieuwe informatie uit Roemenië is waarin concrete garanties worden gegeven ten aanzien van de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na een eventuele overlevering. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
Er is nog geen informatie beschikbaar die het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon uitsluit. Er is voorts geen concrete aanleiding te veronderstellen dat (op korte termijn) alsnog een individuele garantie met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, zal worden verstrekt.
De rechtbank komt tot het oordeel dat in dit geval, in het licht van alle omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden en de overleveringsprocedure moet worden beeindigd.
Onder verwijzing naar de overwegingen onder 5.3.3. en 5.4.3. van de uitspraak van deze rechtbank van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414), is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

6.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vordering ex artikel 23 van de OLW van 31 oktober 2017.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. M van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B