Google stelt zich op het standpunt dat zij (in beginsel) een gerechtvaardigd belang heeft om persoonsgegevens te verstrekken. Er bestaat geen algemeen recht om niet vindbaar te zijn of om zelf te bepalen welke informatie via zoekmachines op het internet wordt ontsloten. De aanspraak van de betrokkene om vergeten te worden is niet absoluut, maar geclausuleerd. Er bestaat slechts een recht op verwijdering van persoonsgegevens indien deze ontoereikend, niet (meer) ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking. Het verwijderingsrecht is niet bedoeld om personen te beschermen tegen negatieve of smadelijke berichtgeving op internet. Er wordt bovendien pas toegekomen aan een belangenafweging als aan de vereisten van artikel 36 en 40 Wbp is voldaan.
De in 3.1 bedoelde zoekresultaten verwijzen naar recente publicaties over (het zakelijke handelen van) [verzoeker]. De publicaties zijn juist, actueel en relevant voor het beoordelen van de professionele integriteit van [verzoeker]. De zoekresultaten zijn de enige verwijzingen op het internet naar straf- en fiscaalrechtelijke verdenkingen tegen [verzoeker]. Verwijdering daarvan kan leiden tot een verdraaid beeld, doordat mogelijke professionele misstanden waarbij [verzoeker] betrokken is (geweest) daardoor minder gemakkelijk vindbaar zullen zijn en uitsluitend de successen van [verzoeker] vindbaar zullen blijven. Daardoor zou het publiek onvolledig worden geïnformeerd. Daarbij komt dat de publicaties geen informatie bevatten over het privéleven van [verzoeker]. Ook zijn de publicaties niet onnodig grievend, waarheidsgetrouw en het gevolg van het eigen handelen van [verzoeker].
Indien al aan de belangenafweging zou worden toegekomen, is het aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van Google en de internetgebruikers. Er dient sprake te zijn van bijzondere persoonlijke omstandigheden die verwijdering rechtvaardigen. Hoewel het privacybelang in dat geval in beginsel prevaleert, is in het Costeja-arrest mede overwogen dat steeds een juist evenwicht moet worden gezocht tussen alle betrokken grondrechten. In het onderhavige geval bestaat er een overwegend belang voor het publiek om toegang tot de informatie te blijven behouden.
[Verzoeker] komt ook geen beroep toe op artikel 16 Wbp, nu het aanbieden door Google van een algemene zoekmachine en bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën van derden, valt onder de journalistieke exceptie. Bij een beroep op artikel 16 Wbp geldt niet het uitgangspunt dat het privacybelang groot gewicht toekomt.
De omstandigheid dat het gaat om bijzondere persoonsgegevens is volgens de AP en de Artikel 29 Werkgroep van de Europese privacytoezichthouder slechts één omstandigheid die een rol speelt in de afweging van het belang van verzoekers tegen het belang van de internetgebruikers. Verder is volgens de AP geen sprake van evident onjuist handelen van Google. Zij heeft dan ook geen aanleiding gezien te bemiddelen in de onderhavige kwestie.
Subsidiair dient het verwijderingsrecht beperkt te blijven tot de zoekresultaten die worden gevonden op de volledige naam van [verzoeker]. Voor een verderstrekkend, wereldwijd, bevel is geen plaats. Een dwangsom is niet nodig, nu Google een veroordeling vrijwillig zal naleven. Indien al een dwangsom wordt opgelegd, zal daaraan de voorwaarde moeten worden verbonden van betekening overeenkomstig het Haags Betekeningsverdrag.
Ten slotte heeft Google aangevoerd dat zij alle recht heeft pas ter zitting haar verweer tegen de vordering kenbaar te maken.