ECLI:NL:RBAMS:2018:2702

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
13.751042-17; 13.751672-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van de behandeling van een Pools Europees aanhoudingsbevel in afwachting van prejudiciële vragen over de rechtsstaat in Polen

Op 12 april 2018 vond een zitting plaats bij de Rechtbank Amsterdam in de Internationale Rechtshulpkamer, waar de behandeling van een Pools Europees aanhoudingsbevel (EAB) werd aangehouden. De rechtbank besloot de behandeling uit te stellen in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die door een Ierse rechter waren gesteld aan het Hof van Justitie van de EU in zaak C-216/18 PPU. Deze vragen betreffen de rechtsstaat in Polen en zijn mogelijk relevant voor de beslissing op het EAB. De rechtbank heeft de zaak in twee delen (EAB I en EAB II) gesplitst en de behandeling van EAB I aangehouden, omdat de situatie in Polen en de rechtsstaat daar ter discussie staan. De officier van justitie merkte op dat de feiten dubbel strafbaar zijn en dat er geen aanleiding is om EAB II aan te houden. De opgeëiste persoon was aanwezig, met een tolk voor de Poolse taal, en zijn raadsman was ook ter zitting. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen en de zaak op een later tijdstip te hervatten, omdat er aanvullende stukken van de raadsman nodig zijn voor de beoordeling van het gelijkstellingsverweer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummers: 13.751.042-17 (EAB I); 13.751.672-16 (EAB II)
RK nummers: 17/3238 (EAB I); 17/3234 (EAB II)
PROCES-VERBAAL
ZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van bovengenoemde rechtbank op
12 april 2018.
Tegenwoordig:
mr. J. Edgar voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en A.J. Dondorp, rechters,
mr. V.H. Glerum, griffier
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. N. Bakkenes, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen opgeëiste persoon uitroepen.
Als opgeëiste persoon is ter zitting aanwezig een persoon die blijk geeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse taal te verstaan. In verband hiermee heeft het onderzoek plaats met bijstand van drs. A.A.M. Schellings, tolk voor de laatstbedoelde taal. De tolk is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers. De tolk vertolkt alles wat ter zitting wordt gesproken of voorgelezen.
De opgeëiste persoon antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres]
Als raadsman van de opgeëiste persoon is ter zitting aanwezig mr. M. Erik, advocaat te Dordrecht, die waarneemt voor mr. H.J. Naber.
[…]
De officier van justitie reageert, zakelijk weergegeven, als volgt:
Er zijn twee EAB’s.
Wat betreft EAB I (het executie-EAB) merk ik op dat de TUL-beslissing niet onder artikel 12 OLW valt. De feiten zijn dubbel strafbaar. Er zijn door een Ierse rechter prejudiciële vragen gesteld over de stand van zaken met betrekking tot de rechtsstaat in Polen naar aanleiding van een Pools vervolgings-EAB (C-216/18 PPU). De situatie is niet vergelijkbaar, want EAB I is een executie-EAB. Ik verwijs naar de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBAMS:2018:2134.
Wat betreft EAB II (het vervolgings-EAB) merk ik op dat de feiten dubbel strafbaar zijn. Er is geen aanleiding om de behandeling van dit EAB aan te houden in afwachting van de beantwoording van de Ierse prejudiciële vragen. De Ierse rechter hanteert een heel ander uitgangspunt dan de Nederlandse rechter, namelijk dat sprake is van een schending van de rechtsstaat in Polen. Ik verwijs naar de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBAMS:2018:222: het is nog niet zo dat de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces.
Wat betreft het beroep op artikel 6 OLW concludeer ik dat de opgeëiste persoon op basis van de overgelegde stukken hoogstwaarschijnlijk heeft aangetoond dat hij gelijk moet worden gesteld met een Nederlander. Ik baseer me hierbij op een notitie van een parketsecretaris, die ik niet aan u kan overleggen, omdat ik daar aantekeningen op heb gemaakt.
EAB I moet dus worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de vragen in de zaak Popławski 2 en om de IND te bevragen over het verblijfsrecht. Mijn inschatting is dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen.
EAB II moet worden aangehouden om een terugkeergarantie op te vragen.
[…]
De opgeëiste persoon wordt in de gelegenheid gesteld het laatst te spreken.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank mee dat het onderzoek wordt geschorst
voor onbepaalde tijd, teneinde:
- de beantwoording van de door de Ierse rechter gestelde prejudiciële vragen in zaak C-216/18 PPU af te wachten, omdat die beantwoording mogelijk relevant is voor de afdoening van EAB
II;
- EAB
Igezamenlijk af te doen met EAB II;
- de raadsman in de gelegenheid te stellen om
ten minste twee weken voor de nadere zittingeen index van de stukken en een overzicht waarin per jaar wordt opgesomd hoeveel inkomsten de opgeëiste persoon in dat jaar heeft gehad en wat zijn woonsituatie in dat jaar was over te leggen.
De voorzitter deelt ter toelichting mee dat de rechtbank bij gebreke van de door de raadsman aan te vullen stukken nog niet beslist op het gelijkstellingsverweer.
De voorzitter beveelt de oproeping van:
- de opgeëiste persoon, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de opgeëiste persoon en
- een tolk in de Poolse taal,
tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.