ECLI:NL:RBAMS:2018:2665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6280
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht verhalen wegsleepkosten door gemeente Amsterdam wegens onduidelijke gele markering op wegdek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente, waarbij zijn auto op 22 juli 2017 was weggesleept. De gemeente had bestuursdwang toegepast omdat de auto hinderlijk geparkeerd zou staan en een onveilige verkeerssituatie zou veroorzaken. De eiser betwistte deze claim en stelde dat zijn auto op een veilige afstand van de bocht was geparkeerd en dat er geen specifiek parkeerverbod gold op de betreffende locatie.

De rechtbank heeft de situatie beoordeeld aan de hand van de Wegenverkeerswet 1994 en de omstandigheden rondom de gele markering op de weg. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de auto van eiser te wegslepen, omdat de gele markering onduidelijk was en er al lange tijd voertuigen op die plek geparkeerd stonden zonder dat dit tot problemen leidde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de kosten van bestuursdwang op eiser betrof en bepaalde dat de gemeente deze kosten niet op eiser mocht verhalen. Tevens werd de gemeente opgedragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke verkeersmarkeringen en de verantwoordelijkheden van de gemeente bij het handhaven van verkeersregels. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor de ontstane situatie en dat de kosten van de bestuursdwang voor rekening van de gemeente dienden te blijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2018 in de zaak tussen

[de persoon] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: M.W. de Jong)

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bestuursdwang toegepast en de auto van eiser weggesleept.
Bij besluit van 12 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 22 juli 2017 omstreeks 8:49 uur is de auto van eiser met het [kenteken] weggesleept ter hoogte van [adres 1] te Amsterdam.
Standpunten partijen
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het wegslepen van de geparkeerde auto noodzakelijk was omdat die auto een onnodige en onveilige verkeerssituatie veroorzaakte.
De auto van eiser stond namelijk hinderlijk geparkeerd op een deel van de rijbaan aan [adres 1] . Het verkeer komende van de [straat] , in de richting van [adres 1] , moest namelijk vanwege het voertuig van eiser uitwijken en over het verdrijvingsvlak rijden. Op de plaats waar het voertuig van eiser stond geparkeerd geldt geen specifiek parkeerverbod. Bestuursdwang is toegepast omdat het voertuig was geparkeerd in strijd met de algemene gevaar- of hinderbepaling van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het feit dat eiser zijn voertuig voorbij het einde van de gele streep had geparkeerd, doet hier niet aan af.
3. Eiser heeft betwist dat zijn auto gevaarlijk geparkeerd stond of hinder veroorzaakte. De auto stond langs de kant van de weg geparkeerd, op meer dan 5 meter uit de bocht, waar geen parkeerverbod geldt. Het is niet juist dat het verkeer door toedoen van de auto van eiser over de verdrijvingsstrepen moest rijden, de afstand van de stoeprand tot de verdrijvingsstrepen is namelijk ruim 4 meter, de auto van eiser is 1,5 meter breed, zodat er ruim 2,5 meter voor het verkeer overblijft.
Eiser merkt op dat de stoeprand de eerste 5 meter na de bocht geel is gekleurd, maar waar het voertuig van eiser stond niet meer. Dit bevestigt dat er geparkeerd mag worden.
Eiser woont 15 jaar op het [adres 2] , en al die tijd staan er voertuigen op de betreffende plek geparkeerd.
Wettelijk kader
4. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet (WVW) bepaalt dat het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
5. Artikel 170, eerste lid, van de WVW bepaalt dat tot de bevoegdheid van verweerder behoort tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met
a. het belang van de veiligheid op de weg, of
b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of
c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Beoordeling rechtbank
6. Het gaat in deze procedure om de vraag of verweerder in redelijkheid de auto van eiser heeft weggesleept, omdat de auto gevaar en hinder veroorzaakte voor het overige verkeer.
Mocht verweerder de auto wegslepen ?
7. Partijen zijn niet in geschil dat de auto op de doorgaande rijbaan tegen de stoep van [adres 1] ter hoogte van nummer 2 stond geparkeerd. Eiser betwist niet dat tussen de rijbaan waar zijn auto geparkeerd stond en de tegemoetkomende rijbaan een verdrijvingsvlak zit. Eiser heeft wel betwist dat zijn auto hinderlijk en gevaarlijk stond geparkeerd, omdat de rijbaan breed genoeg was en er genoeg ruimte voor het verkeer overblijft. De rechtbank is echter van oordeel dat deze door eiser genoemde omstandigheden niet maken dat er geen sprake was van een met artikel 5 van de WVW strijdige situatie. Eiser stelt dat zijn auto zo dicht tegen de stoeprand aan stond dat er nog ongeveer twee en een halve meter overblijft voor het doorgaande verkeer. Op de in het dossier zittende foto’s blijkt dit ook. De rechtbank is met de gemachtigde van verweerder echter van oordeel dat een personenauto wellicht net binnen de rijbaan kon blijven, maar bredere busjes en vrachtauto’s werden gedwongen deels over het verdrijvingsvlak te rijden. Omdat het niet is toegestaan over het verdrijvingsvlak te rijden, was dus feitelijk sprake van een situatie waardoor gevaar op de weg kan worden veroorzaakt of het verkeer kon worden gehinderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook kunnen oordelen dat het voertuig in strijd met artikel 5 van de WVW op de weg was geparkeerd. Dat betekent dat verweerder bevoegd was om bestuursdwang toe te passen.
8. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 5 januari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AR8738) zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Handhavend optreden kan zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van verweerder kon worden gevergd om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid. Dat betekent dat verweerder eisers auto mocht wegslepen.
Mag verweerder de wegsleepkosten verhalen op eiser?
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3643) gaan uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen, maar staat het het bestuursorgaan vrij bij wijze van uitzondering bestuursdwang aan te zeggen in die zin dat de kosten van het effectueren daarvan niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene komen. Het bestuursorgaan dient in dit kader alle betrokken belangen af te wegen. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan indien kan worden geoordeeld dat de aangeschrevene geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie en indien bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene moeten komen.
10.1.
Verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 30 november 2012 (procedurenummer AWB 12/2278). Deze uitspraak zag op eenzelfde soort geschil, waarbij eiser zijn auto had geparkeerd op de doorgaande rijbaan van [adres 1] ter hoogte van nummer 1. Ten aanzien van de gele band heeft de rechtbank in deze zaak overwogen dat:
“de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat de gele band zal worden doorgetrokken tot en met de plek waar eiser zijn auto had geparkeerd.”
10.2.
De rechtbank stelt vast dat uit deze uitspraak volgt dat zes jaar geleden dezelfde gele band ook al ter sprake is gekomen. Op de foto’s in het dossier is te zien dat de gele band vanaf de hoek tot ongeveer halverwege de lengte van het verdrijvingsvlak loopt. Beide partijen hebben erkend dat op de betreffende plek vaak auto’s staan geparkeerd. Daarnaast heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat op de betreffende plek regelmatig auto’s worden weggesleept. De gemachtigde van verweerder heeft verder verklaard dat dit geldt voor de stoeplengte vanaf het einde van de gele band tot waar het verdrijvingsvlak start (dat is ongeveer één autolengte verder dan eisers auto stond,
de rechtbank). De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verweerder de wegbeheerder, stadsdeel Centrum, in het verleden heeft verzocht om de gele band te verlengen tot waar het verdrijvingsvlak begint. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat de gevaarlijke situatie alleen het stuk weg betreft dat evenwijdig loopt aan het verdrijvingsvlak.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet langer bevoegd het kostenverhaal op eiser te verhalen. Weliswaar is het juist dat niet verweerder, maar een ander bestuursorgaan wegbeheerder is en de gele band kan doortrekken. Maar dat neemt niet weg dat de gele band op de weg al langere tijd – ten minste zes jaar – meer onduidelijkheid schept dan duidelijkheid. Dat de onduidelijkheid bij een grote groep verkeersgebruikers bestaat, blijkt ook uit de verklaring van de gemachtigde van verweerder ter zitting, namelijk dat met regelmaat daar auto’s worden weggesleept. Aan deze onduidelijkheid kan enkel een einde komen door de gele band ofwel in het geheel te verwijderen van de weg, dan wel door te trekken tot het begin van het verdrijvingsvlak.
11. Gelet op het voorgaande is daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van omstandigheden die leiden tot het oordeel dat zij die daar parkeren, waaronder dus eiser, niet langer het verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. De kosten van bestuursdwang dienen daarom voor rekening te blijven van verweerder.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit – voor zover de kosten van bestuursdwang op eiser zijn verhaald – en bepaalt dat er geen kostenverhaal van bestuursdwang op eiser plaatsvindt. Dat betekent dat verweerder de ingevorderde kosten aan eiser moet terugbetalen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten slotte geen aanleiding nu eiser zich niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de kosten van bestuursdwang op eiser zijn verhaald;
  • herziet het primaire besluit voor zover daarbij de kosten van bestuursdwang op eiser zijn verhaald en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.