In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de burgemeester van Amsterdam en de vennootschap onder firma [bedrijf] betreffende de weigering van een exploitatievergunning voor een terras op een steiger. De burgemeester had op 6 september 2016 de aanvraag om een exploitatievergunning afgewezen, omdat het gebruik van de steiger als terras niet was toegestaan volgens het Terrassenbeleid 2011 en de Algemene plaatselijke verordening (APV) Amsterdam 2008. Eiseres, de vennootschap onder firma [bedrijf], heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 maart 2017. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de steiger als 'weg' wordt aangemerkt in de zin van de APV, waardoor de burgemeester bevoegd was om de aanvraag te weigeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid de exploitatievergunning kon weigeren, omdat het beoogde gebruik van de steiger als terras afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg en de brandveiligheid niet kon worden gewaarborgd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de nieuwe weigeringsgronden die in het bestreden besluit zijn opgenomen, niet in strijd zijn met de heroverwegingseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat de burgemeester terecht de exploitatievergunning heeft geweigerd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.