ECLI:NL:RBAMS:2016:810

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
AMS 15/972
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag omgevingsvergunning voor het gebruik van een steiger als terras, strijdig gebruik en rechtsgevolgen van niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van een omgevingsvergunning door de vennootschap onder firma De Haven van Texel V.O.F. voor het gebruik van een steiger als terras. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam geweigerd op grond van strijd met het bestemmingsplan. Eiseres stelde dat de steiger als bouwwerk moet worden aangemerkt en dat de vergunning van rechtswege was verleend omdat de beslistermijn was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de steiger inderdaad als bouwwerk moet worden beschouwd en dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was. Aangezien verweerder niet tijdig had beslist, was de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op de vergunning binnen twee weken bekend te maken. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2016 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma De Haven van Texel V.O.F., te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. M.I. Houben)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.P. Clarijs).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning te verlenen.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015.
Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde en [naam 1] (vennoot van eiseres). Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen om zijn standpunt nader te onderbouwing. Partijen hebben vervolgens schriftelijk toestemming verleend om zonder een nadere zitting als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak te doen. Het onderzoek is daarna gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 25 april 2014 is namens eiseres een aanvraag ingediend voor het gebruik van een aanlegsteiger ten behoeve van het gebruik ervan als terras. Deze steiger is gelegen boven het (openbare) water van de [naam 2] , grenzend aan de achterzijde van het pand aan de [adres] in Amsterdam.
1.2.
Met ingang van 18 september 2014 tot en met 29 oktober 2014 heeft de ontwerp weigering omgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op 28 oktober 2014 heeft eiseres haar zienswijze naar voren gebracht.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres geweigerd omdat sprake is van strijd met het vigerende bestemmingsplan en verweerder weigert medewerking te verlenen om af te wijken van de bepalingen van dit bestemmingsplan.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres voor dit (beoogde) terras op enig moment voorafgaande aan deze procedure een exploitatievergunning heeft aangevraagd. Deze exploitatievergunning heeft verweerder geweigerd. Aldus is het eiseres reeds op grond van het ontbreken van een exploitatievergunning niet toegestaan om de steiger als terras te gebruiken. In dit licht zal de rechtbank (ambtshalve) beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van de omgevingsvergunning.
Eiseres heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat de exploitatievergunning destijds is geweigerd omdat zij niet beschikte over een omgevingsvergunning.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door eiseres gestelde samenhang tussen de exploitatie- en omgevingsvergunning, het op voorhand niet valt uit te sluiten dat het verkrijgen van een omgevingsvergunning van belang is bij een eventueel toekomstige (tweede) aanvraag voor een exploitatievergunning. Eiseres heeft dus naar het oordeel van de rechtbank procesbelang.
3.1.
Vast staat en niet in geding is dat het gebruik van de steiger als terras in strijd is met het vigerende bestemmingsplan ‘Water’. Evenmin is in geding dat er geen vrijstellingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan zijn die het beoogde gebruik mogelijk maken.
3.2.
Eisers heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een van rechtswege verleende vergunning omdat in dit geval een reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was en de beslistermijn was overschreden.
Verweerder stelt dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat geen sprake is van overschrijding van de beslistermijn.
4.1.
In artikel 3.7, eerste lid van de Wabo is bepaald dat de bepalingen over de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing zijn op de voorbereiding van besluiten, tenzij de bepalingen over de uniforme, openbare voorbereidingsprocedure (uitgebreide voorbereidingsprocedure) van toepassing zijn.
4.2.
In artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is voor zover van belang bepaald dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o.
4.3.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning in de reguliere voorbereidingsprocedure binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo is verlenging mogelijk tot 14 weken.
4.4.
Op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven. Op grond van artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
5.1.
Op grond van artikel 2.1., eerste lid onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2.
In artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo is, voor zover van belang, bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimte ordening en:
10 (…)
2o in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen;
3o in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimte onderbouwing bevat.
5.3.
De aangewezen gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder 2o, zijn neergelegd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
In artikel 4, aanhef en eerste lid onder 9, van bijlage II van het Bor, zoals deze tekst gold tot 1 november 2014, is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning in strijd met het planologische regime in aanmerking komt: het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
binnen de bebouwde kom, en
de oppervlakte niet meer dan 1500 m2.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder c van de Wabo.
In geding is of verweerder het gebruik van de steiger terecht heeft als aanmerkt als een activiteit waarvoor slechts een vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a onder
3ovan de Wabo en – afhankelijk van het antwoord op deze vraag – of verweerder het bestreden besluit terecht heeft voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
6.2.
Eiseres voert aan dat het gebruik van de steiger als terras kan worden aangemerkt als ‘het gebruiken van een bouwwerk’ in de zin van artikel 4, aanhef en eerste lid onder 9, van bijlage II van het Bor. Deze activiteit kan daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder
2ovan de Wabo worden vergund, zodat de reguliere, in plaats van de uitgebreide, voorbereidingsprocedure van toepassing is.
6.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van eiseres terecht is aangemerkt als een een aanvraag waarvoor slechts een vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a onder
3ovan de Wabo. De steiger is volgens verweerder niet aan te merken als bouwwerk in de zin van artikel 4, aanhef en eerste lid onder 9, van bijlage II van het Bor. Dit omdat, zo stelt verweerder, onder bouwwerk in de zin van deze bepaling moet worden verstaan een bouwwerk
voor zover het betreft een gebouw, en de steiger geen gebouw is.
7.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. De wet geeft geen definitie van het begrip ‘bouwwerk’. Richtinggevend is wat hieronder in het normale spraakgebruik wordt verstaan. De gemeentelijke bouwverordening bevat de volgende omschrijving : “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.” Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) sluit deze definitie aan bij het normale spraakgebruik. Aldus is is de rechtbank van oordeel dat een steiger moet worden aangemerkt als een bouwwerk als hiervoor bedoeld, hetgeen door partijen overigens niet wordt betwist.
7.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het begrip ’bouwwerk’ in de zin van artikel 4, aanhef en eerste lid onder 9, van bijlage II van het Bor meer beperkt dient te worden uitgelegd dan weergegeven onder overweging 4.1. De tekst van de wet, noch de wetsgeschiedenis, biedt aanknopingspunten voor de stelling dat de wetgever deze (restrictieve) uitleg heeft voorgestaan in die zin dat onder een ‘bouwwerk’ slechts zou kunnen worden begrepen ‘een bouwwerk, een gebouw zijnde’. De verwijzing door verweerder naar de tekst en commentaar van de Awb is daartoe onvoldoende. Daarentegen is gelet op de wetsgeschiedenis sprake geweest van een uitbreiding van de gevallen waar het betreffende artikel over de gebruikswijziging van bouwwerken op betrekking heeft en had: het bepaalde in onderdeel 9 (oud) stond immers voor de inwerkingtreding van de Wabo in artikel 4.1.1. onderdeel i van het besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat artikel had uitsluitend betrekking op bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.3.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet heeft onderkend dat het gebruik van de steiger als terras, nu ook aan de overige voorwaarden van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 9 van bijlage II van het Bor is voldaan, moet worden aangemerkt als het ‘gebruiken van een bouwwerk’ in de zin van deze bepaling.
Dit betekent dat voor deze activiteit een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder
2ovan de Wabo. Dit houdt in dat op de betreffende vergunningaanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. De bepalingen inzake de reguliere voorbereidingsprocedure (paragraaf 3.2. van de Wabo) zijn dus van toepassing.
7.4.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo had verweerder binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag van eiseres op 25 april 2014 een beslissing moeten nemen. Deze termijn verliep op 20 juni 2014. Verweerder heeft voor het verstrijken ervan, namelijk op 19 juni 2014, de termijn verlengd met zes weken. Deze laatste termijn verliep op 1 augustus 2014 zonder dat op de aanvraag was beslist. Uit het voorgaande volgt dat de gevraagde omgevingsvergunning op 1 augustus 2014 van rechtswege is verleend en dat verweerder onbevoegd was om daarna alsnog op de aanvraag te beslissen. De grond slaagt en de rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren.
7.5.
De rechtbank zal bepalen dat verweerder op grond van artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb de van rechtswege verleende vergunning binnen twee na de dag van verzending van de uitspraak bekend zal maken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning bekend te maken;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.