ECLI:NL:RBAMS:2018:10186

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
13/751250-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en overlevering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 december 2018, wordt een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het District Court in Katowice, Polen, op 23 februari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987, is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 18 december 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de verzochte overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn personalia correct zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft ook de vraag behandeld of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6, vijfde lid, OLW, en heeft geconcludeerd dat dit het geval is, gezien de overgelegde bewijsstukken van zijn verblijf en werk in Nederland.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die eerder aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld. De beslistermijnen zijn opgeschort en de rechtbank heeft bevolen de opgeëiste persoon en een tolk op te roepen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751250-18
RK nummer: 18/5481
Datum tussenuitspraak: 31 december 2018
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 februari 2018 door het District Court in Katowice (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S. Kroesbergen, advocaat te Ede en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van
artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen van 30 maart 2007 referentienummer II K 238/06b en van 12 januari 2010 referentienummer VII K 78/10, gewezen door de Regional Court in Tychy.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van 1 jaar en 4 maanden en van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straffen resteren nog in het geheel. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2 OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van zware mishandeling
bedreiging met zware mishandeling
medeplegen van zware mishandeling
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
mishandeling

5.Artikel 6 OLW: heropening van het onderzoek

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW. Overlevering van Nederlanders ter executie van een vrijheidsstraf of maatregel is niet mogelijk. Met de overgelegde stukken is voldoende aangetoond dat hij gedurende vijf jaren rechtmatig en ononderbroken in Nederland verblijft. De raadsman heeft verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank in de zaak Popławski II op
28 september 2017 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) heeft gesteld (ECLI:NL:RBAMS:2017:7038 en ECLI:NL:RBAMS:2018:6028).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de overgelegde stukken onvoldoende duidelijk is of de opgeëiste persoon premies en belasting heeft afgedragen. Op grond van die onduidelijkheid heeft zij geconcludeerd dat niet kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar rechtmatig en onafgebroken verblijf heeft gehad in Nederland, waardoor hij dan ook niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6 lid 5 OLW.
De rechtbank stelt op grond van de overgelegde stukken vast dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6 lid 5 OLW. De opgeëiste persoon heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij vanaf 2012 voldoende inkomen in Nederland heeft verdiend met werk. De werkgever heeft het inkomen opgegeven bij de Belastingdienst. De opgeëiste persoon stond weliswaar niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, maar uit de stukken blijkt dat hij steeds in Nederland werkzaam was en hier feitelijk verbleef. De IND heeft aangegeven dat de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de veroordelingen.
Gelet op deze stand van zaken wordt het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de antwoorden van het HvJ op de prejudiciële vragen die door de rechtbank in andere, vergelijkbare zaken zijn gesteld, nu deze van belang kunnen zijn voor enige in deze zaak te nemen beslissing.
In verband daarmee worden de beslistermijnen met ingang van heden opgeschort.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd in afwachting van de beantwoording door het HvJ van de gestelde prejudiciële vragen in de zaak Popławski (ECLI:NL:RBAMS:2017:7038 en ECLI:NL:RBAMS:2018:6028);
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 december 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.