In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 december 2018, wordt een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het District Court in Katowice, Polen, op 23 februari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987, is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 18 december 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de verzochte overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn personalia correct zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft ook de vraag behandeld of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6, vijfde lid, OLW, en heeft geconcludeerd dat dit het geval is, gezien de overgelegde bewijsstukken van zijn verblijf en werk in Nederland.
De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die eerder aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld. De beslistermijnen zijn opgeschort en de rechtbank heeft bevolen de opgeëiste persoon en een tolk op te roepen voor een nader te bepalen datum.