48.2Het bepaalde in lid 48.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.”
18. Het voorheen geldende bestemmingsplan was “Landelijk gebied 1969 – eerste herziening”. Ook daarin was het perceel van [eiseres] bestemd voor agrarische doeleinden. Niet in geschil is dat bewoning er niet was toegestaan. Artikel 30, derde lid, luidde:
“Gronden en bouwwerken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan op andere wijze in gebruik zijn, dan in dit plan is bepaald, mogen, onverminderd het bepaalde in enig wettelijk voorschrift, als zodanig in gebruik blijven; het is verboden de bestaande afwijking op enigerlei wijze te vergroten of te verzwaren.”
Op 15 mei 1979 hebben gedeputeerde staten het bestemmingsplan “Landelijk gebied 1969 - eerste herziening” goedgekeurd. Met dit besluit is het bestemmingsplan van kracht geworden.
19..De rechtbank oordeelt als volgt. Wie een beroep doet op overgangsrecht moet in beginsel zelf aannemelijk maken dat het van toepassing is.Uit de vorengaande artikelen blijkt dat om een beroep te kunnen doen op het overgangsrecht het (laten) gebruiken van de bedrijfspanden voor bewoning niet in strijd mag zijn met de regels van het daarvoor geldende bestemmingsplan. Die eis stelt artikel 48.2 van het huidige bestemmingsplan. Aldus moet [eiseres] aannemelijk maken dat het perceel al op 15 mei 1979 voor bewoning in gebruik was en dat deze afwijking sindsdien niet op enigerlei wijze is vergroot of verzwaard. Die eis stelt artikel 30, derde lid, van het bestemmingsplan Landelijk gebied 1969 – eerste herziening.
20. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bewoning onder deze overgangsregeling valt. Zij heeft vooral informatie overgelegd over de situatie in de jaren zeventig. Ten eerste is deze echter niet zo concreet dat het aantal bewoners er precies uit blijkt. Ten tweede heeft [eiseres] nauwelijks informatie gegeven over de ontwikkelingen sinds 15 mei 1979, de datum waarna de afwijking niet mag zijn vergroot of verzwaard.
21.Het college heeft gesteld dat de afwijking van het bestemmingsplan sinds 15 mei 1979 wèl op enigerlei wijze is vergroot of verzwaard. Op 15 mei 1979 waren er op het adres slechts vier personen ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, terwijl er nadien veel meer personen waren ingeschreven, tot wel 28 personen op 1 juli 1993. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door het college genoemde aantallen inschrijvingen juist zijn. De rechtbank overweegt dat deze sterke toename van het aantal inschrijvingen erop wijst dat er meer personen zijn gaan wonen in de bedrijfspanden en de afwijking van het bestemmingsplan sinds 15 mei 1979 dus is vergroot of verzwaard.
22 [eiseres] heeft gezegd dat aan de registraties in de basisadministratie indertijd niet strak de hand werd gehouden. Daarmee heeft zij echter niet aannemelijk gemaakt dat het aantal bewoners sinds 15 mei 1979 hoogstens gelijk is gebleven. Ook heeft [eiseres] een aantal tekeningen en verklaringen van (voormalig) bewoners overgelegd. Daaruit lijkt tot op zekere hoogte de situatie op de begane grond in 1978 te volgen. Er zouden toen volgens [eiseres] zestien tot twintig bewoners zijn geweest. Over de eerste verdieping en over de periode na 1978 heeft [eiseres] echter nauwelijks informatie overgelegd, behalve een sleutelplan van 5 februari 1990. [eiseres] heeft daarmee echter nog niet duidelijk gemaakt waarom het aantal van 28 bewoners op 1 juli 1993 onjuist zou zijn. De rechtbank vindt de informatie daarom onvoldoende om de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie te weerleggen.
23.e rechtbank concludeert dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aantal bewoners sinds 15 mei 1979 hoogstens gelijk is gebleven. [eiseres] heeft daarmee gehandeld in strijd met de overgangsregeling van het bestemmingsplan van 1979, zodat (ook) de overgangsregeling van het huidige bestemmingsplan niet van toepassing is. Dit betekent dat bewoning in strijd is met het huidige bestemmingsplan. Dit levert een overtreding op van dat bestemmingsplan en van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo. Het college was dus ook in zoverre bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.
Bestaat concreet zicht op legalisering?
24. [eiseres] heeft op 31 mei 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de inrichting van haar bedrijfspanden voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten. Op 10 augustus 2017 heeft het college die aanvraag afgewezen.
25 De weigering van de vergunning is als zodanig in deze procedure niet aan de orde, zodat de toetsing daarvan zeer terughoudend moet zijn. Er moeten aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het standpunt van het college rechtens onhoudbaar is en de vergunning niet zal kunnen worden geweigerd. In beginsel volstaat echter het enkele feit dat het college niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat.
26.Het college is van mening dat [eiseres] geen beroep op de overgangsregeling toekomt omdat nooit een vergunning is verleend voor een verbouwing voor bewoning. Ook eist de overgangsregeling dat de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot (artikel 47.1). Het college leidt uit het toegenomen aantal inschrijvingen in de basisadministratie af dat dit wel is gebeurd. De rechtbank vindt deze beslissing niet op voorhand rechtens onhoudbaar.
27. Het college wil verder niet meewerken aan een afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van het Bor. [eiseres] wil ter plaatse een logiesfunctie voor werknemers bieden, maar dit past niet binnen het beleid dat het college daarvoor voert. De rechtbank vindt deze beslissing van het college, waarin het college beleidsvrijheid heeft, ook niet op voorhand rechtens onhoudbaar.
28. [eiseres] heeft op 30 mei 2017 ook een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan ten aanzien van zijn perceel ingediend. Inmiddels is een voorontwerp vastgesteld van een bestemmingsplan “Oosteinderweg 2018”, waarin het perceel van [eiseres] zijn agrarische bestemming heeft gehouden. Ook het voorontwerp laat geen bewoning toe. Er bestaat geen aanwijzing dat deze bestemming zal worden veranderd.
29. De rechtbank concludeert dat geen concreet zicht bestaat op legalisering van de verbouwing of van het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Dit hoefde voor het college dus geen reden te zijn om af te zien van het opleggen van de lasten onder dwangsom.
Zijn de lasten onder dwangsom onevenredig?
30.. [eiseres] heeft erop gewezen dat de bedrijfspanden al sinds de jaren zeventig in gebruik zijn voor huisvesting van werknemers en dat de gemeente dit wist. Door dit tijdsverloop zou het college in redelijkheid niet meer kunnen overgaan tot handhaving.
31. De rechtbank oordeelt dat de lasten onder dwangsom niet zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college in deze concrete situatie van optreden had moeten afzien. Volgens vaste rechtspraak is het enkele tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee van handhavend optreden moet worden afgezien. Dat geldt ook in situaties waarin de overheid al 25 jaar bekend was met een overtreding.De rechtbank oordeelt daarom dat het algemene belang om de ruimtelijke ordening te handhaven niet onevenredig is aan het belang van [eiseres] om de bewoning te kunnen voortzetten. Weliswaar duurt die bewoning al sinds de jaren zeventig, maar [eiseres] heeft al die tijd kunnen weten dat deze niet geoorloofd was.
Mocht [eiseres] erop vertrouwen dat het college niet zou handhaven?
32. Volgens [eiseres] heeft burgemeester Brouwer in de jaren zeventig de bewoning toegelaten. De burgemeester heeft soms zelfs een beroep op haar gedaan om er mensen te huisvesten. [eiseres] legt twee verklaringen van ambtenaren over, die bevestigen dat hun van hogerhand werd opgedragen niet in te grijpen. [eiseres] zegt hier het vertrouwen aan te hebben ontleend dat zij het gebruik zou mogen voortzetten.
33. De rechtbank verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep daarop is volgens vaste rechtspraak nodig dat er aan het college toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.De rechtbank vindt enkel de opstelling van de burgemeester (een ander bestuursorgaan dan het college) in de jaren zeventig daarvoor onvoldoende. De door [eiseres] aangevoerde feiten en verklaringen wijzen er hoogstens op dat de burgemeester op eigen gezag handhaving achterwege heeft gelaten, maar niet dat hij namens het college concrete toezeggingen voor de toekomst heeft gedaan.
Maakt het college misbruik van zijn bevoegdheid?
34. [eiseres] heeft aangevoerd dat de gemeente zelf is betrokken bij de exploitatie van logiesgebouwen. Met de lasten onder dwangsom zou het college zich van concurrentie door [eiseres] willen ontdoen. [eiseres] heeft echter geen concrete feiten aangevoerd om deze beschuldiging te onderbouwen, behalve dat de gemeente het [adres 2] geschikt heeft gemaakt voor huisvesting van arbeidsmigranten. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op misbruik van bevoegdheid.
Is de begunstigingstermijn te kort?
35. Het college had [eiseres] bij het primaire besluit drie maanden de tijd gegeven om aan de lasten onder dwangsom te voldoen, en heeft deze termijn inmiddels verlengd tot zes weken na de uitspraak van deze rechtbank. [eiseres] vindt deze begunstigingstermijn te kort. De huurcontracten kunnen op deze termijn niet worden beëindigd en de financiële gevolgen zijn groot.
36. De rechtbank oordeelt dat de begunstigingstermijn niet te kort is. Volgens vaste rechtspraak komt aan het college bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toe. Als uitgangspunt geldt dat deze termijn niet wezenlijk langer of korter mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding op te heffen.Daarbij speelt geen rol of de illegale situatie lang heeft bestaan en of bewoners huurbescherming genieten. Deze omstandigheid blijft voor risico van de eigenaar, nu hij kon weten dat het college op enig moment tot handhaving zou kunnen overgaan.Het college heeft [eiseres] al op 10 november 2015 gewaarschuwd dat het tot handhaving wilde overgaan, dus zij heeft zich op die mogelijkheid al lange tijd kunnen voorbereiden.
Slotsom
37. Door de bedrijfspanden zonder vergunning te verbouwen en door deze in strijd met het bestemmingsplan te laten bewonen heeft [eiseres] wettelijke voorschriften overtreden. Er is geen sprake van concreet zicht op legalisering of van andere redenen om af te zien van handhavend optreden. Het college mocht de lasten onder dwangsom opleggen.
38. De rechtbank zal [eiseres] daarom geen gelijk geven en het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.