ECLI:NL:RBAMS:2017:9370

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
13/751735-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de overleveringsprocedure wegens overschrijding van de redelijke termijn en detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2017 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 4 juli 2017 door de Deva Court of First Instance in Roemenië is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van diefstal en heeft een vrijheidsstraf van drie jaar opgelegd gekregen, waarvan nog anderhalf jaar resteert. Tijdens de zitting op 7 november 2017 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd, omdat er meer informatie nodig was over de detentieomstandigheden in Roemenië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Roemenië, met name de overbevolking in gevangenissen, een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen. Ondanks dat de Roemeense autoriteiten informatie hebben verstrekt over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden, is de rechtbank van oordeel dat deze informatie niet uitsluit dat de opgeëiste persoon na overlevering in detentie zal worden blootgesteld aan dit gevaar. De rechtbank heeft daarom besloten de overleveringsprocedure te beëindigen, omdat de redelijke termijn voor het verkrijgen van aanvullende gegevens is overschreden.

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en heft het bevel tot overleveringsdetentie op. Deze beslissing is genomen in het licht van de omstandigheden van de zaak en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die de rechtbank heeft geraadpleegd bij haar overwegingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751735-17
RK nummer: 17/5786
Datum uitspraak: 30 november 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 juli 2017 door
Deva Court of First Instance (Roemenië)en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 november 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat
de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 7 november 2017 geschorst tot 30 november 2017 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemenië.
Zitting 30 november 2017
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 30 november 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 7 november 2017 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 15 mei 2017 van
Deva Court of First Instance(referentienummer: 9443/221/2016). Hierbij is vermeld dat geen beroep is ingesteld tegen het vonnis.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de periode 27 november 2012 tot 10 mei 2014. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, zes maanden en vijftien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Voormeld vonnis is volgens de informatie in het EAB bij verstek gewezen. De opgeëiste persoon is door de uitvaardigende justitiële autoriteit de mogelijkheid geboden een rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen. In rubriek d) van het EAB heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit immers met gebruikmaking van het in deze rubriek opgenomen zogenoemde kruisjesformulier verklaard
  • dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en dat hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis, en
  • dat de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen één maand zal bedragen, gerekend vanaf de dag dat de opgeëiste persoon is geïnformeerd door een officieel bericht dat een procedure tegen hem is gevoerd of dat hij beroep kan instellen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12, onder d, van de OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Zijn niet onderbouwde stelling dat hij gedetineerd was toen het feit zou zijn gepleegd, is daartoe onvoldoende.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Detentieomstandigheden

Gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen (waaronder EHRM 24 april 2017, 61467/12, 39516/13, 48231/13 en 68191/13 (Rezmuveş e.a./Roemenië), heeft de rechtbank in eerdere zaken geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Door de Roemeense autoriteiten is nadere informatie verstrekt over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden. Uit deze informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in de eerste periode vermoedelijk in de Rahova Prison zal worden gedetineerd en daarna vermoedelijke in een half-open regime binnen de Deva-prison. In deze gevangenis zal hem dan ten minste 2 m2 ‘personal space’ ter beschikking staan.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie bij brieven van 7 juli 2017, 30 oktober 2017 en 23 november 2017 niet uitsluit dat de opgeëiste persoon na overlevering in detentie zal worden blootgesteld aan het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. De factoren, zoals genoemd door het EHRM in de zaak Muršić/Kroatië ( EHRM, 20 oktober 2016, 7334/13, § 135), die de ‘strong presumption’ van schending van artikel 4 Handvest eventueel zouden kunnen weerleggen, zijn in dit geval niet cumulatief aanwezig.
Het bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken
Aranyosi en Caldararu(ECLI:EU:2016:198) gegeven beslismodel houdt in dat de rechtbank de overlevering gedurende een redelijke termijn moet uitstellen in afwachting van door de uitvaardigende autoriteit te verstrekken aanvullende gegevens op grond waarvan het bestaan van een eerdergenoemd reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. Voorts kan de rechtbank indien deze gegevens niet binnen een redelijke termijn worden verkregen, de overleveringsprocedure beëindigen.
In dit geval is duidelijk dat de overlevering dient te worden uitgesteld. De vraag is of nog een termijn voor aanvullende gegevens dient te worden geboden.
In haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) heeft de rechtbank overwogen dat de redelijke termijn waarbinnen het reële gevaar voor de opgeëiste persoon moet worden uitgesloten, niet bedoeld is om de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid te stellen om in de toekomst de detentiecapaciteit uit te breiden en de algemene detentieomstandigheden te verbeteren - hoezeer een dergelijke uitbreiding en verbetering ook wenselijk en geboden is - maar om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om bij de huidige detentiecapaciteit en onder de huidige algemene detentieomstandigheden aanvullende gegevens te verstrekken op grond waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten.
De vraag welke termijn als redelijk moet worden beschouwd is niet in het algemeen te beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Tot die omstandigheden behoort in dit geval
- dat het EAB betrekking heeft op de executie van een nog niet onherroepelijke vrijheidsstraf van 3 jaar wegens kortgezegd diefstal, van welke straf nog ruim anderhalf jaar resteert ;
- dat in de uitspraak van de rechtbank in een andere Roemeense zaak van 12 september 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:7136) is overwogen dat bij brief van 7 juli 2017 de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië - kort gezegd - meedeelt dat een algemene garantie voor over te leveren personen van een minimale persoonlijke ruimte van 3 m² niet kan worden gegeven, maar dat een dergelijke garantie in individuele gevallen eventueel wel zou kunnen worden gegeven. Vervolgens is in andere Roemeense zaken én in de onderhavige door het IRC verzocht om een dergelijke garantie maar is deze tot op heden niet verstrekt.
- dat in deze zaak de behandeling op 7 november 2017 is aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Roemeense autoriteit navraag te doen. Dit heeft niet tot een garantie als hierboven bedoeld geleid. De officier van justitie heeft niet kunnen aangeven wanneer van de Roemeense autoriteit wel een garantie voor de opgeëiste persoon zou kunnen worden verkregen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat in het onderhavige geval in het licht van de genoemde omstandigheden, de redelijke termijn thans is overschreden De rechtbank komt tot de conclusie dat de overleveringsprocedure dient te worden beëindigd.
Onder verwijzing naar de overwegingen onder 5.3.3 en 5.4.3 van eerdergenoemde uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414), leidt dit ertoe dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Weigering van de verzochte overlevering, zoals primair verzocht door de raadsman, past niet in het in het arrest
Aranyosi en Caldararugegeven beslismodel.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 11 september 2017.
HEFT OPhet bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.