ECLI:NL:RBAMS:2017:7136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
13/751907-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in Roemenië; niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 18 november 2016, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel dat op 18 oktober 2016 door Roemenië was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld op 5 januari 2017 en op 31 januari 2017, waarbij de detentieomstandigheden in Roemenië aan de orde kwamen. De rechtbank concludeerde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar dat de identiteit van de opgeëiste persoon wel was vastgesteld. De officier van justitie heeft verzocht om een individuele garantie van de Roemeense autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden, maar deze is niet verstrekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de vordering was overschreden, aangezien er meer dan zeven maanden waren verstreken zonder dat er een concrete garantie was verkregen. Hierdoor heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het Europees aanhoudingsbevel.

De rechtbank heeft tevens de overleveringsdetentie opgeheven, waarmee de opgeëiste persoon niet langer in Nederland kan worden vastgehouden in afwachting van de overlevering aan Roemenië. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751907-16
RK nummer: 16/7928
Datum uitspraak: 12 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2016 door
the 1st District Court of Bucharest(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 januari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. S. Ettalhaoui, advocaat te Amsterdam, kantoorgenoot van haar raadsman mr. P.D. Popescu en door een tolk in de Roemeense taal. Ter zitting is het onderzoek geschorst, om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen de antwoorden van de Roemeense justitiële autoriteiten op vragen over de detentieomstandigheden in Roemenië af te wachten.
Met toestemming van de officier van justitie mr. J.J. M. Asbroek, de opgeëiste persoon en haar raadsman mr. P.D. Popescu, is op de openbare zitting van 31 januari 2017 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 31 januari 2017 geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is en dat er is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Voorts heeft zij de beslissing over de overlevering uitgesteld in verband met het oordeel dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hierna: Handvest).
De rechtbank heeft het onderzoek opnieuw hervat op de zitting van 12 september 2017 in aanwezigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. van Asbroek en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. P.D. Popescu. De opgeëiste persoon is niet verschenen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

3.1
Huidige stand van zaken
In de eerdergenoemde tussenuitspraak van 31 januari 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat met betrekking tot de mogelijke detentie van de opgeëiste persoon in Roemenië het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd, zodat voor de opgeëiste persoon bij overlevering nog steeds een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat.
Thans beschikt de rechtbank over nieuwe informatie van de Roemeense autoriteiten, in de vorm van brieven van de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië van 28 maart 2017 en 7 juli 2017.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de beslissing over de overlevering opnieuw uit te stellen. Naar aanleiding van de brief van de Roemeense autoriteiten van 7 juli 2017 is door de officier van justitie op 21 juli 2017 gevraagd om een individuele garantie dat de opgeëiste persoon over een minimale persoonlijke ruimte van 3 m² zal beschikken in Roemenië. Op 29 augustus 2017 heeft de officier van justitie deze vraag nogmaals voorgelegd aan de Roemeense autoriteiten. Hoewel hierop geen antwoord is ontvangen, heeft de officier van justitie erop gewezen dat in een andere Roemeense zaak, waarbij sprake is van een
educational sentence, wel een individuele garantie is verstrekt. Hoewel die zaak vanwege het karakter van de opgelegde straf niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak, bewijst het wel dat een individuele garantie mogelijk is. Nu gebleken is dat een individuele garantie mogelijk is, moet in onderhavige zaak nogmaals getracht worden om een dergelijke garantie te verkrijgen.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De procedure loopt immers al lang en de Roemeense autoriteiten hebben hun kansen gehad, aldus de raadsman.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, onder meer bij uitspraak van 18 april 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:2579) eerder overwogen dat met de bij brief van 28 maart 2017 verstrekte informatie de
strong presumptionvan schending van artikel 4 Handvest niet wordt weerlegd.
In de brief van 7 juli 2017 heeft de Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingen in Roemenië – kort gezegd – meegedeeld dat een algemene garantie voor over te leveren personen van een minimale persoonlijke ruimte van 3 m² niet kan worden gegeven, maar dat een dergelijke garantie in individuele gevallen eventueel wel zou kunnen worden gegeven (“
we express our availability to provide individual assurances as regards the provided imprisonment conditions”).
De officier van justitie heeft op 21 juli 2017 en 29 augustus 2017 verzocht om een individuele garantie. De Roemeense autoriteiten hebben hierop niet gereageerd. Nu van een individuele garantie zoals hiervoor bedoeld, niet is gebleken, is de
strong presumptionvan onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in Roemenië voor de opgeëiste persoon nog altijd niet weerlegd. De conclusie moet dan ook zijn dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon niet uitsluit. Het feit dat in een andere Roemeense overleveringszaak met betrekking tot een
educational sentencewel een individuele garantie is verstrekt, geeft geen aanleiding te veronderstellen dat hierop ook in onderhavige zaak concreet zicht is.

4.De redelijke termijn en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
Zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven, heeft de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn nog niet is overschreden, nu uit een andere Roemeense zaak, waarbij sprake is van een
educational sentence, is gebleken dat een individuele garantie kan worden verstrekt. Dit geeft aanleiding om in onderhavige zaak nogmaals te proberen om een dergelijke garantie te verkrijgen.
4.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op 31 januari 2017 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Inmiddels zijn ruim zeven maanden verstreken en is meermaals – tevergeefs – om een individuele garantie verzocht. Bovendien is er geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat een dergelijke garantie in deze zaak alsnog (spoedig) zal worden verstrekt.
Onder verwijzing naar het uitgangspunt dienaangaande van de rechtbank, zoals uiteengezet in haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) onder 5.3.3 en 5.4.3, is de rechtbank van oordeel dat dit betekent dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is overschreden en dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissingen

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 september 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.