ECLI:NL:RBAMS:2017:9346

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
13/665224-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel door middel van babbeltruc met financiële schade voor kwetsbaar slachtoffer

Op 12 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met valse sleutel. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op of omstreeks 12 juni 2017, waarbij de verdachte, samen met anderen of alleen, bankpassen heeft gestolen uit de woning van een 92-jarige man die lijdt aan dementie. De verdachte heeft met de gestolen bankpas geldbedragen van in totaal € 1.261,32 gepind. Tijdens de zitting op 28 november 2017 heeft de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. S. Koster.

De rechtbank heeft de tenlastelegging in twee delen beoordeeld. Feit 1, de diefstal van de bankpassen, werd niet bewezen geacht, en de verdachte werd daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de aangifte te veel onduidelijkheden bevatte om tot een veroordeling te komen. Feit 2, de diefstal van geldbedragen door middel van de gestolen bankpas, werd echter wel bewezen verklaard. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door met een valse sleutel, en dat hij zich had bevoordeeld ten koste van een kwetsbaar slachtoffer.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. De verdachte werd ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 1.261,32, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en de recidive van de verdachte, die eerder al meerdere keren voor diefstallen was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/665224-17 en 23/002741-15 (tul)
Datum uitspraak: 12 december 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1] , [plaats] ,
thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
S.M. Hoogerheide en van wat de gemachtigde raadsvrouw mr. S. Koster naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ( [adres 2] ) heeft weggenomen een of meer bankpas(sen) (met bijbehorende pincode), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 12 juni 2017 tot en met 13 juni 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (door te pinnen) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal € 1.261,32), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [persoon 1] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s),
te weten een of meer bankpas(sen) op naam van [persoon 1] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht feit 1 van de tenlastelegging niet bewezen; te weten de diefstal van de bankpassen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht feit 2 van de tenlastelegging wel bewezen; te weten dat verdachte in de periode van 12 juni 2017 tot en met 13 juni 2017 te [plaats] geldbedragen van in totaal
€ 1.261,32, van [persoon 1] heeft gestolen door met diens bankpas te pinnen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat de aangifte in zijn geheel teveel onduidelijkheden bevat. Hierdoor twijfelt de rechtbank aan de juistheid van het door aangever opgegeven signalement. Hier komt bij dat het een algemeen signalement van twee personen betreft, waardoor niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte in de woning van [persoon 1] diens pinpas en een papiertje met daarop diens pincode heeft weggenomen.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen staan. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht ten aanzien van feit 2 een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Verdachte zou gebaat zijn bij hulp van de reclassering. Verdachte heeft verklaard dat hij eerder goed door de reclassering is geholpen, dat hij wil meewerken aan reclasseringstoezicht en dat hij hoopt dat de reclassering hem kan helpen bij het vinden van een baan. Het eerdere reclasseringstoezicht is abrupt beëindigd door de uitspraak van de Hoge Raad op 27 juni 2017. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door met een gestolen pinpas grote geldbedragen te pinnen. Daarbij wordt meegewogen dat het slachtoffer op leeftijd is en lijdt aan dementie. Gelet hierop is het slachtoffer afhankelijk van zijn omgeving en daardoor kwetsbaarder. De omstandigheid dat verdachte hiervan misbruik heeft gemaakt, acht de rechtbank zeer kwalijk. Verdachte heeft zichzelf financieel willen bevoordelen, zonder zich op enig moment te bekommeren om de financiële en psychische gevolgen voor het slachtoffer.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 2 november 2017 is gebleken dat verdachte veelvuldig en regelmatig is veroordeeld voor diefstallen en andere vermogensdelicten. Sinds 2005 is verdachte zeventien keer veroordeeld voor diefstallen, waarvan tien keer in de afgelopen twee jaar. Om die reden valt verdachte in de categorie frequente recidive. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw een dergelijk feit te plegen. Gelet op de hoge frequentie van de diefstallen en de opbouw van het gewicht van de eerder aan verdachte opgelegde straffen, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
Verder ziet de rechtbank aanleiding om bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de straf. De rechtbank volgt daarbij het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 7 november 2017. Daarin wordt geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere waarden: Een meldplicht, waarbij verdachte zich moet houden aan aanwijzingen van de reclassering, een behandelverplichting bij De Waag (of een soortgelijke instelling), een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een verplichte dagbesteding van tenminste zes dagdelen per week en het verlenen van medewerking naar toeleiding tot een schuldhulpverleningstraject. Ook is in het reclasseringsadvies opgenomen dat verdachte in het verleden goed heeft meegewerkt aan een toezichtkader, openheid heeft gegeven ten aanzien van het delict alsmede de toedracht tot het delict en openstaat voor continuering van het eerder opgelegde behandeltraject, waardoor mogelijkheden worden gezien om het reclasseringstoezicht te hervatten. Daar komt bij dat de raadsvrouw ter terechtzitting heeft bepleit dat verdachte gebaat is bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en dat hij hieraan wil meewerken. Met het opleggen van deze bijzondere voorwaarden beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten pleegt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de vrijspraak ten aanzien van feit 1 aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Itemnummer 1851450 – 1.00 STK Horloge Audemars Piguet
  • Itemnummer 5438934 – 1.00 STK Zaktelefoon Nokia
  • Itemnummer 5438930 – 1.00 STK Zaktelefoon Nokia
De in beslag genomen en niet terug gegeven voorwerpen dienen aan verdachte te worden teruggegeven aangezien zij aan hem toebehoren.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij, [persoon 1] , heeft de bewindvoerder, [persoon 2] , op
4 oktober 2017 een verzoek tot materiele schadevergoeding ingediend van € 16.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Op zitting heeft de bewindvoerder de hoogte van de vordering gewijzigd en aangevoerd dat de benadeelde partij tijdens het opstellen van het schadeopgaveformulier verward was. De benadeelde partij is 92 jaar en dement en haalde het onderhavige feit door de war met een eerder gepleegde diefstal. De bewindvoerder heeft de vordering gewijzigd tot een bedrag van € 1.261,32 aan materiële schadevergoeding, omdat dit het bedrag is dat met zijn (gestolen) pinpas is weg genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld om de ter terechtzitting gewijzigde vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De raadsvrouw heeft de vordering van € 1.261,32 betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een vordering van de benadeelde partij niet mondeling op de zitting kan worden gewijzigd. Zij heeft toegelicht dat het eerder gevorderde bedrag van € 16.000,00 te maken had met een ander feit en daarom heeft zij bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Anders dan de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat de wet de benadeelde partij niet belet zijn vordering ter terechtzitting te wijzigen. De rechtbank verwijst naar artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2010 (LJN BM4363, RvdW 2010/877) waarin het mondeling ter zitting kenbaar maken van de inhoud van de vordering en het wijzigen daarvan uitdrukkelijk wordt toegestaan. De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding, zoals ter terechtzitting door de bewindvoerder van de benadeelde partij is gewijzigd, tot een bedrag van in totaal € 1.261,32 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank legt daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel op.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 31 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002741-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 27 juni 2017 van de Hoge Raad, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 (vierendertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 (drie) jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling gedeeltelijk, te weten voor 2 (twee) maanden, moet worden toegewezen met de bijzondere voorwaarden die in het kader van het Penitentiair Programma in deze zaak zijn opgelegd. De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat het onderhavige feit is gepleegd op 12 juni 2017, terwijl de proeftijd in pas op 27 juni 2017 is ingegaan. De rechtbank merkt op dat, anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld; HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1256; HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5752) onder bijzondere omstandigheden mogelijk is om een vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, als het vonnis na het bewezen verklaarde feit onherroepelijk is geworden, doordat verdachte rechtsmiddelen heeft ingesteld. De rechtbank vindt het in deze zaak niet aangewezen om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen nu zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een toewijzing zouden rechtvaardigen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na de invrijheidstelling moet melden bij het kantoor van het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering op de [adres 3] te [plaats] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- wordt verplicht om zich te laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- wordt verplicht om, zodra er plek is, gebruik te maken van een instelling voor begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening heeft opgesteld, totdat veroordeelde kan doorstromen naar een nader te bepalen woonvoorziening of eigen woonruimte;
- wordt verplicht tot het hebben van een dagbesteding van tenminste zes dagdelen per week. Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken naar toeleiding tot een schuldhulpverleningstraject.
Gelastde
teruggaveaan [verdachte] van:
  • Itemnummer 1851450 – 1.00 STK Horloge Audemars Piguet
  • Itemnummer 5438934 – 1.00 STK Zaktelefoon Nokia
  • Itemnummer 5438930 – 1.00 STK Zaktelefoon Nokia
Wijstde vordering van [persoon 1] , wonende op het adres [adres 2] , [plaats] , toe tot € 1.261,32 (zegge duizendtweehonderdéénenzestig euro en tweeëndertig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 1.261,32 (zegge duizendtweehonderdéénenzestig euro en tweeëndertig cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 22 (tweeëntwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde
vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 23/002741-15
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2017.