Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De inhoud van de zaak
de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die, vanuit een vestiging van een zeescheepvaartonderneming in Nederland, de dagelijkse leiding heeft over het beheer van het schip, alsmede de personen die als lid van een maatschap het beheer voeren over het vissersvaartuig”. [1]
3.Voorvragen
De scheepvaart is een branche waarvoor geldt dat de handhaving van de Arbowet ook is opgedragen aan de IVW.
De rechtbank zal eerst de vraag, of deze feiten en omstandigheden kunnen worden bewezen, beantwoorden. De rechtbank doet dit omdat zij hoe dan ook die vraag moet beantwoorden bij de beoordeling van feit 1. Vervolgens is bij feit 2 de vraag, welke wettelijke regeling de voorrang heeft, alleen nog van belang voor die feiten en omstandigheden die bij feit 1 bewezen worden verklaard.
4.Certificering
5.De toedracht van het ongeval
- verklaringen van personen afgelegd in het kader van OVV-onderzoek (sub a) tenzij daarvoor uitdrukkelijk toestemming is gegeven;
- met een technisch hulpmiddel vastgelegde communicatie tussen personen die betrokken zijn geweest bij het laten functioneren van een vervoermiddel; de rechtbank verstaat daaronder ook een marifoon (sub b);
- meningen geuit in het kader van analyse van het onderzoeksmateriaal (sub e);
- door de raad opgestelde documenten (sub f).
machine-/pompkamer. De laatstgenoemde pomp is niet gebruikt; de afsluiter stond immers dicht. In de tenlastelegging en de berekeningen in het OVV-rapport is slechts rekening gehouden met (de capaciteit van) de lenspomp in de achterste machinekamer.
De rechtbank houdt geen rekening met deze mogelijkheid. In de eerste plaats is de daadwerkelijke aanwezigheid van ijs niet vastgesteld. Ten tweede, als er al water in het schelpenruim stond en dit bevroren is, zal de ijslaag op dat water hebben gedreven, zodat ook bij ijsvorming niet zonder meer kan worden aangenomen dat de aanzuigopening van de lenspomp volledig zou zijn afgesloten. In de derde plaats heeft de HA38 na het uitvaren de hele dag schelpen gewonnen, waarbij niet aannemelijk is dat de ijslaag – als die zou hebben bestaan – intact zou zijn gebleven.
[naam 1] kwam zelf met [naam 2] aanlopen en zei “ [naam 2] wil met me varen”. [naam 1] zat op de HA38.” In de nacht van het ongeval heeft [naam 1] via de marifoon contact gehad met De Brandaris. Voor de afvaart vanaf de gronden van het Stortemelk hebben zowel [verdachte] als [naam 6] met [naam 1] gesproken over de door de HA38 af te leggen koers. Uit die omstandigheden leidt de rechtbank af dat [naam 1] niet alleen de beoogd schipper was, maar ook ten tijde van het ongeval daadwerkelijk als schipper optrad. Dat [naam 2] feitelijk stuurman was, maar zich – indien nodig voor een controle – zou hebben opgeworpen als schipper, omdat hij wel bevoegd was om als schipper op te treden, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het gaat er namelijk niet om of er iemand aan boord was die bij een controle had kunnen zeggen dat hij aan de eisen voldeed om op de HA38 als schipper op te treden, maar om de vraag of [naam 1] , die feitelijk als schipper optrad, daartoe bevoegd was. Dat was hij niet.
5.8. Feit 2
6.De vordering van de benadeelde partij
7.Beslissing
spreekt verdachte, [verdachte] , vrij.